Een wandeling met Theun de Vries

WIM HAZEU –  

Mijn vriend Regerus Steensma vertelde me op een winterse dag in 1969 dat Theun de Vries het epische gedicht ‘In memoriam’ van Douwe Tamminga had vertaald. Aarzelen deed ik geen moment en ik belde Theun op met de vraag of ik de vertaling in mijn tijdschrift Kentering mocht plaatsen. Hij reageerde aldus op mijn verzoek: ‘Ik vond uw reactie bijzonder prettig, maar leg u ter nadere kennismaking de tekst toch nog even voor: u zou bedenkingen kunnen hebben. Ook amendementen zijn welkom.’ (28 februari 1969).

De vertaling van het veertien strofen tellende gedicht overrompelde mij, sloeg mij ter aarde en richtte mij in zijn tragische schoonheid van beeld, ritme en inhoud weer op. Sindsdien beschouw ik ‘In memoriam’ van Douwe Tamminga als een hoogtepunt in de Friese poëzie en de vertaling door Theun de Vries als een van de hoogtepunten in zijn oeuvre. Ik citeer het begin van de vertaling:

 

 ik roep zijn naam tegen de zomerzee,

 zijn lieve naam roep ik de branding tegen,

 hij kende jullie, eeuwig vretend leger,

 geef mij een antwoord, schudt en schuim niet nee:

 bleef hier in water, licht en ijle wind

 niet nog een na-eb van zijn stem in leven?

 o werd het hoorbaar mij teruggegeven

 waar het eens klonk: het schateren van dit kind;

 in deze golven stoeide hij en kreet,

 baarkoppen luid op zijn gezonde flanken,

 hier speelde hij op overschuimde banken,

 één roes, één feest dat eigen duur niet weet

 

Natuurlijk werd de vertaling onmiddellijk geplaatst (Kentering, 10 (1969), 2 (maart/april). Theun merkte iets van mijn ontroering en bewondering en zo werd de basis gelegd voor onze langdurige vriendschap. We werden ook vrienden in de zin die Theun in een van zijn levensmotto’s had samengevat: ‘Boeken binden goede vrinden’.

 

Simon Vestdijk
Ik begin mijn wandeling met Theun in 1996 in zijn woning aan de Egelantiersgracht 66 te Amsterdam, waar wij aan mijn Vestdijkbiografie werkten. Theun zei toen: ‘Friesland betekende niets voor Vestdijk. Geen Friese mensen, geen Friese mentaliteit. Zijn ouders waren ook geen Friezen. Stiefmoeder aarde vond hij interessant vanwege het arbeiders- en boerenleven. Het was alsof hij er voor het eerst van hoorde. Ina Damman is ook geen Friese naam. Ja, Murk Tuinstra wel, maar Anton Wachter weer niet. Harlingen was een enclave, geen typisch Friese stad. De sfeer werd bepaald door de zeevaart op het Oosten. In heel kleine zin is Harlingen zelfs een kosmopolitische stad, die met de gevel uitkijkt op de zee, en de rug naar Friesland heeft gekeerd. Mijn Harlingen in Anna Casparii (1952) is heel anders dan het Harlingen van Vestdijk. Mijn Harlingen was toch een Friese samenleving, zoals die aan mij werd beschreven door oud-varensgasten en havenarbeiders (CPN).’ Overigens heeft Anna Casparii nooit bestaan. Theun tegen mij: ‘Mijn dochter stond model. Ik was bijna verliefd op haar, op de manier van Flauberts uitspraak: ‘Madame Bovary, c’est moi.’

De belangrijkste informatie kreeg Theun de Vries van de voormalige zeeofficier en latere leraar aan de Amsterdamse Zeevaartschool, Tjalko Vellinga van Rees. ‘Hij was Doopsgezind. Muziekliefhebber, zong zelf ook. En met een zeer ironisch oog voor de bizarre wereld van de Harlingse “goede families”.’ (Theun in brief aan mij, 14 augustus 1996). ‘Vestdijk groeide op in Harlingen als een vreemdeling. Hij woonde in dat stadje vanwege het emplooi van zijn vader. Zijn moeder moet zich er eenzaam hebben gevoeld. De grote verlossing voor moeder en zoon vormden hun vakanties te Amsterdam, bij Vestdijks grootmoeder. Amsterdam was vrijheid.’

Theun erkende dat de publicatie van Vestdijks romans voor hem een sensatie betekende. Zoals in 1934 de roman Terug tot Ina Damman. ‘Zo’n boek was er nog niet. Op dat ogenblik zit de Zeitgeist in hem. Ook bij Else Böhler, Duits dienstmeisje (1935) had ik die ervaring.’ Vestdijk kon hem ook op een andere manier verrassen. ‘Plots was hij met het Boeddhisme bezig, en met De toekomst der religie. Wat haalde hij er voor zichzelf uit? Ik weet het niet. Dat bezig zijn met de religie bijvoorbeeld leek wel op liefhebberij. Zijn geest moest altijd met iets bezig zijn.’

Vestdijk wist al vroeg dat Theun de Vries grote bewondering had voor zijn creatief vermogen, maar dat de waardering vooral uitging naar de romans. Toen zijn boek Albert Verwey en de idee (1939) verscheen, schreef Vestdijk daarom aan Ed Hoornik, dichter en redacteur van het tijdschrift Criterium die hem had gevraagd wie dat essay zou moeten bespreken: ‘De keuze is voor mij niet gemakkelijk! Theun de Vries heeft in ’t algemeen getoond veel contact met mijn werk te hebben maar is ietwat eenzijdig “sociologisch” georiënteerd naar mijn smaak, terwijl [D.A.M.] Binnendijk ook buiten twijfel een meer philosofische kijk heeft, die hier wel haast een volstrekte voorwaarde is. Om die reden zou ik de voorkeur geven aan Binnendijk.’ (5 oktober 1940).

Van een bespreking in Criterium is het helemaal niet gekomen. Misschien kwam dit wel door de oorlogstijd, een tijd waarin Vestdijk brieven van Theun de Vries in zijn tuin begroef. Hij was bang dat bij een arrestatie – die er ook is gekomen – de S.D. of Gestapo op zoek zou gaan naar brieven van de communist Theun de Vries, die in kamp Amersfoort was opgesloten. Die brieven zouden hem, Vestdijk, kunnen belasten. Diezelfde angst had hij voor de ontdekking van het manuscript van Else Böhler, Duits dienstmeisje dat ook werd begraven, wat belachelijk was, want de anti nationaalsocialistische roman was al lang gedrukt, verschenen en verkocht.

In die oorlogstijd probeerde Theuns vrouw Aafje haar man in het kamp te bezoeken. Theun de Vries: ‘Zij probeerde mij te spreken te krijgen, en had boterhammen bij zich, gespaard uit haar eigen mond en uit die van mijn zoon. Zij mocht ze niet afgeven. Daarna is zij langs Simon in Doorn gegaan. Simon at alle boterhammen op. Aafje heeft menselijk gezien toen een hekel aan hem gekregen.’

Over de ‘sociologische oriëntatie’ waarover Vestdijk schreef nog het volgende. Theun vertelde mij dat hij vaak had geprobeerd Vestdijk voor het marxisme te interesseren. De marxistische levens- en maatschappijleer was zo universeel, dat zij in staat moest zijn, op den duur, de grote vraagstukken in de wereld op te lossen. Theun geloofde echt, zo vertrouwde hij een interviewer toe [Michiel Schmidt in De Telegraaf, 7 maart 1970] dat het communisme ‘veel misère in de menselijke geest kan oplossen en de mens een nieuw elan kan geven. In dat opzicht is het de erfgenaam, de voortzetter en uitbreider van het christendom. En is het een “wereldgodsdienst”, ingesteld op vandaag en morgen. Ik geloof dat het de leidende wereldfilosofie van de 21ste eeuw zal worden. Dat is voor mij een historische onvermijdelijkheid.’

Toen ik dit citaat 26 jaar later aan hem voorlegde, zei hij kort: ‘Ik ben teleurgesteld en bedrogen door de Sovjet Unie. We zijn gebruikt.’ Dat had Vestdijk eerder door, toen hij tot verdriet van Theun over het communisme en het marxisme niet wilde praten. Theun de Vries: ‘Hij ontweek dat onderwerp. Hetzelfde gold voor vrouwen: hij zou wel iets nieuws willen, maar dat bracht dan maar weer moeilijkheden met zich mee. Ans Koster [zijn altijd aanwezige ‘huishoudster’] was er voor hem en hij koos de weg van de minste weerstand. Zij was een gemaksrelatie, ook in bed.’

We werden ook vrienden in de zin die Theun in een van zijn levensmotto’s had samengevat: ‘Boeken binden goede vrinden’.

Wanneer Theun over vrouwen sprak, toonde hij zich een expert. Hij noemde zichzelf zelfs een feminist die wist wat vrouwen van node hadden en wat hen toekwam. Zo analyseerde hij met gemak de positie van Vestdijk tussen twee vrouwen: ‘Ans was hartelijk en lief, maar geestelijk niet zijn niveau. Hij zocht gelijkwaardigheid bij Jet van Eyk [de schrijfster Henriëtte van Eyk]. Hij had dan fantasieën over getrouwd zijn met een intelligente vrouw, wonen in Amsterdam. Maar hij deed zich daarmee geweld aan, met name zijn trek om zich te isoleren. Die was minstens zo sterk. Na de oorlog kwam er veel nieuws, ook vele nieuwe huwelijken. Vestdijk zocht ook naar het nieuwe, naar een andere partner. Maar door zijn conservatisme viel hij weer terug op Ans Koster.’

In de Koude Oorlog stonden Theun en Simon ver van elkaar af. Omstreeks Vestdijks zeventigste verjaardag (1968) stuurde Maatstaf-redacteur Martin Ros De Vries op Vestdijk af voor een interview. ‘We vermeden alle gevoelige onderwerpen.’ Toch deed Vestdijk Theun de eer aan door hem aan te wijzen voor de feestrede bij zijn zeventigste verjaardag in Den Haag. Er draaiden tal van mensen om Vestdijk heen die deze toespraak graag hadden willen houden, om op die manier iets van de glans van de grote schrijver mee te krijgen. Theun noemde de namen van Gerrit Borgers – die we nog terug zullen zien op onze wandeling -, Adriaan van der Veen en Harry Mulisch. Maar Vestdijk koos voor Theun de Vries en dat was beslist een teken van waardering en misschien wel vriendschap. Aafje de Vries was om het al genoemde incident in de oorlog niet bij het feest aanwezig.

Na afloop van een van onze gesprekken, lichtte ik Theun in over het verzoek van een uitgever dat mij kort voordien had bereikt, om ook zijn biografie te schrijven. Zijn antwoord luidde: ‘Ik zou niet graag meewerken aan mijn biografie. Al dat gedonder met vrouwen, al dat gedoe. Daar praat ik niet over. De biograaf heeft bovendien de pech dat ik zo oud ben geworden en nog schrijf. Vergeet niet, ik ben al in 1929 begonnen met publiceren in het tijdschrift De gulden winckel, en daarna in de Tribune.’ (2 mei 1996) We praatten verder en kwamen tot de conclusie dat we met twee boeken het begin en het einde van zijn leven konden illustreren: Stiefmoeder aarde, het glansnummer van zijn jeugd. Baron, het glansnummer van zijn ouderdom, met de uitgebalanceerde menselijkheid ook de scepsis van de ouderdom. De twee boeken laten tevens het verschil zien tussen solidariteit in de eerste decennia van zijn leven en individualiteit daarna.

Ik heb de uitgever na het gesprek met Theun geantwoord: Uitgever, dat kun je me niet aandoen. Ik heb eerst het mega-oeuvre van Vestdijk moeten lezen en herlezen en nu vraag je mij met de aanzienlijke boekerij van Theun de Vries hetzelfde te doen. Twee van zulke mastodonten na elkaar, dat gaat echt niet. Aan Theun de Vries vertelde ik nog dat ik zeer gesteld was geraakt op zijn latere speelse romans en dat ik niet zo nieuwsgierig meer was naar de eerste doorwrochte historische romans. Sterker nog, zei ik, ik vind dat je latere romans ondergewaardeerd zijn en daaraan wil ik wél iets doen, te beginnen met de herdruk van Motet voor een kardinaal, een ontwapenende roman over het leven van de Middeleeuwse componist Josquin dez Prez, over wie weinig bekend was. Elke schrijver wil een compliment over zijn laatste werk horen, dus viel mijn opmerking in goede aarde. Het was ook de tijd dat Theun in onvrede met zijn vaste uitgeverij Querido leefde. Zijn gewaardeerde collega-schrijver Willem G. van Maanen was van diezelfde uitgeverij al overgestapt naar uitgeverij De Prom, waar ik de baas van was.

Ik kreeg van Theun een herdruk van zijn ook in het Duits vertaalde boek over Spinoza aangeboden, waarbij hij voorstelde een hoofdstuk te herschrijven op basis van nieuw onderzoek. ‘Ik zou het bijzonder op prijs stellen als jij de uitgever van een van mijn boeken worden zou!’(5 december 1990). En zo werd op 26 april 1991 besloten, op de vooravond van zijn 84e verjaardag. Het bleef niet bij het herschrijven van één hoofdstuk. Tijdens gesprekken kwamen er almaar meer correcties en aanvullingen aan de orde.

Pablo Neruda
Ik sta bij de wandeling met Theun de Vries nu even stil bij zijn communistische periode, de tijd waarin hij gemakkelijk internationale contacten kon onderhouden met geestverwanten, van wie de Chileense Nobelprijswinnaar Pablo Neruda wel de belangrijkste was. Dat merkte ik toen ik vanwege de Nobelprijs in december 1971 een radiodocumentaire van tachtig minuten over Neruda voorbereidde. Ik ging uit van een voordracht van Neruda tijdens Poetry International te Rotterdam. Hij las toen, samen met vertaler Dolf Verspoor, gedeelten uit zijn beroemde epische gedicht Canto General voor. De titel van de documentaire, ‘Stijg met mij op, Amor Americano’, ontleende ik aan dit gedicht. Het stond voor mij vast dat aan het programma Theun de Vries moest meedoen. Hij stemde toe en ik nam hem een lang interview af. Hij vertelde dat hij in juli 1949 met Neruda in Leningrad (Petersburg) was voor de drie weken durende Poesjkinfeesten. Neruda droeg er zijn lange gedicht Stalingrad voor, dat bij alle aanwezigen grote emoties opriep. Theun vond Neruda een sympathieke man, vriendelijk, kameraadschappelijk, een beetje eenzelvig af en toe, ‘ik zou zeggen: een typische dichter, met een merkwaardige combinatie van mannelijke en vrouwelijke eigenschappen. Zeer mannelijk, zelfbewust, beslist, je voelde daar echt wel de vormgever en aan de andere kant, wat ik dan maar het vrouwelijke zal noemen: het zeer milde en zeer vriendelijke en humane.’

Na deze analyse, die typisch paste bij de observator De Vries, volgde een passage waarin de verteller Theun de Vries spontaan aan het woord kwam. ‘Wij trokken in de voetsporen van Poesjkin naar een of ander buitengoed, waar Poesjkin naartoe was gestuurd door de tsaar om zich een poosje koest te houden. Na dat bezoek werden wij met z’n allen in een grote bus gestouwd. Urenlang reden wij door het Russische land over afschuwelijke wegen. Iedereen was vermoeid en iedereen wou naar het toilet. We kwamen ten slotte in een gehucht waar een theehuis was, maar dat theehuis schonk niet, was gesloten. Maar die toiletkwestie bleef. We ontdekten toen ergens achter in de tuin tussen de heesters een vreemdsoortige paalwoning op hele hoge palen. Het was echt een drekhuis, zoals we spoedig ontdekten. Je moest naar boven klauteren als je je behoefte wilde doen. Een van ons probeerde dat, kwam halverwege terug. Het was eenvoudig niet te doen. Op dat moment trad Neruda krijgshaftig naar voren en zei tegen de dames: “Gaat u maar daar, naar links”, en tegen de heren: “Gaat u maar daar, naar rechts.” En zo werden de twee seksen gescheiden en ieder kon dan achter de heesters zich opluchten op de manier waarop hij dat het beste geschikt vond.’

Theun ontmoette Neruda daarna nog drie keer, in 1953 een avond in Amsterdam, in 1956 in Praag tijdens alweer een Schrijverscongres en nog een keer in Budapest. Hij vond het meest wonderbaarlijke en treffende en dichterlijke bij Neruda hoe zijn poëzie, die magische macht, de breuken in het bestaan kon helen. ‘Dat is natuurlijk makkelijk gezegd bij iemand als Neruda, maar we moeten er wel bij bedenken dat de gave van deze magie slechts aan enkelen is voorbehouden.’ Veel later, in 1971 in de radiodocumentaire, zag Theun de Vries wel een verschil tussen hem en Neruda in het partij kiezen voor het communisme. ‘Hij is die keuze tot op de dag van vandaag trouw gebleven, in tegenstelling tot misschien mijn eigen persoon die zeer veel kritiek heeft op de praktijk van het communisme in verschillende landen, in de eerste plaats in de Sovjet Unie. Voor Neruda is dit blijkbaar geen probleem.’ We schrijven dus 1971, dan hebben we de inval in 1968 van de Sovjettroepen en hun bondgenoten in Praag al achter de rug. Op 3 november 1971, enkele dagen voor ons interview, had Theun zijn lidmaatschap van de CPN (Communistische Partij Nederland) opgezegd.

PEN
Ik leerde Theun de Vries beter kennen toen ik bestuurlid werd van de Nederlandse afdeling van de PEN. Het eerste wat ik deed, in april 1970, was het oprichten van het PEN-kwartaal. Ik heb dit blad als enige redacteur tot oktober 1985 geleid, zestig afleveringen lang. Het laatste nummer was gewijd aan de dood van de voormalige internationale voorzitter Heinrich Böll, met wie Theun de Vries bevriend was geraakt. In de verzoening van de voormalige soldaat bij de Wehrmacht en voormalige stalinist zie je de geschiedenis voortschrijden. Wie over de niet onaanzienlijke rol van Theun de Vries in de PEN, en afgeleid daarvan in de literatuur en de maatschappelijke discussie, meer wil weten, kan niet om het PEN-kwartaal heen. (Ik wijs bijvoorbeeld op zijn toespraak ‘Het woord als wapen van verzet’ op de Algemene Ledenvergadering op 25 oktober 1975. PEN-kwartaal nr. 23). De rol van schrijver in de maatschappij, in Nederland en ver daarbuiten, speelde hij ingetogen, bescheiden, maar vastberaden. Dat bleek vooral nadat hij op 30 oktober 1971 in Hotel Schiller aan het Rembrandtplein te Amsterdam tot voorzitter werd gekozen, als opvolger van de beminnelijk essayist Carel Dinaux. Aan Theuns verkiezing ging enig gekrakeel vooraf, omdat enkele leden (A. Viruly en Willem Brandt) met het oog op de ‘geestelijke zindelijkheid’ een verklaring van Theun de Vries wilden ten aanzien van zijn democratische houding. Deze schrijvers kregen de wind van voren van alle andere aanwezigen. Theun was immers eerder zonder tegenstem gekozen tot PEN-lid en communistische landen waren ook lid van de PEN.

De ontroerde nieuwe voorzitter zei in zijn dankwoord onder andere dat hij uitbundig als een Italiaan zou willen zijn, maar dat de vergadering het met zijn nuchterheid zou moeten stellen. Het voorzitterschap had hij niet zomaar aangenomen. Hij zag er werkelijk tegenop en deed daarom een beroep op alle leden, ook op Viruly en Brandt. ‘In allerlei kringen ben ik nog steeds persona non grata. Politiek heb ik geen huis, maar de communistische idee zal tot mijn laatste gedachten behoren, echter niet op de wijze die in de praktijk wordt uitgevoerd. Het “koude front” rondom mij is nog niet gedooid en van verschillende zijden wordt regelmatig getracht mijn imago aan het publiek te onttrekken. Ook ben ik me er van bewust, dat ik als nieuwe voorzitter van het PEN-centrum voor Nederland nog wel omstreden zal blijven. Deze unanieme verkiezing heeft mij verzekerd van Uw sympathie.’ Een paar dagen later bedankte hij voor de CPN en ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat zijn verkiezing tot voorzitter van de PEN hem daarbij emotioneel heeft geholpen.

Typerend voor Theun was zijn inleidend woord op de algemene ledenvergadering van 28 oktober 1972: ‘Ondanks het feit dat ik mezelf graag Spinozist noem, en wat wellevenskunst betreft het liefst naar het model van meester Baruch zou leven, moet ik u bekennen dat ik iedere dag weer, bij het lezen van het ochtendblad, in een toestand van woede en ook wel triestheid kom te verkeren over de wereld, waarin wij wonen en moeten leven, terwijl ik haar in feite met kritische gelijkmoedigheid behoorde te beschouwen.’ (nr. 12, januari 1973)

In zijn verdere optreden in binnen- en buitenland – we hebben het dan over de periode van de moorddadige vervolgingen van kunstenaars in Griekenland, Portugal, de Sovjet-Unie en Chili – stond Theun op de barricaden. Hij zag het als zijn plicht om de burgerrechten te verdedigen, waar ze geschonden werden. Deze inzet kostte veel kracht en ging ten koste van zijn romans. Op 27 april 1974, terwijl hij nog bijna twee jaar te gaan had als voorzitter, trad hij tijdens de algemene vergadering in Krasnapolsky af, in aanwezigheid van de gevluchte Chileense schrijvers Ariel Dorfman en Claude Grossmann. Zijn verklaring was dat hij leed aan een soort “energiecrisis”. ‘Ik wil mijn werk als schrijver blijven doen en daarvoor heb ik al mijn energie, waarmee ik economisch moet omspringen, nodig. Dat het werk van de Internationale PEN voortdurend belangrijker en intensiever wordt, heeft er ook toe bijgedragen, dat ik me terugtrek.” Hij zag het als een tussentijds aftreden en stelde mij voor als de aangewezen man voor het voorzitterschap. Daarna werd ik unaniem verkozen. Mijn eerste toespraak, op 2 november 1974 in Krasnapolsky, was getiteld ‘De “vertrossing” van de maatschappij en de gevolgen voor de vrijheid van de schrijver.’ Dat is een ander verhaal, maar ik teken aan dat Theun de Vries mij in deze opvatting de rest van zijn leven steunde: wij waren (en zijn) beland in een nieuwe illegaliteit, waarin wij op de bres moeten staan voor de vrijheid van meningsuiting, de vrije doorstroming van gedachten, beter onderwijs en minder infantilisering.

Biografen zijn net mensen. Je hebt van die dagen dat je alles wil verbranden, een merkwaardige eigenschap die je van een biograaf niet verwacht. Gelukkig heb ik niet alle dagboeken weggegooid. Maar depressies kunnen hun tol eisen.

Tot een van de voorrechten van een PEN-voorzitter behoort het aan Stockholm voorstellen van een kandidaat voor de Nobelprijs voor de literatuur. Ik stelde zonder enige aarzeling de romanschrijver en essayist Theun de Vries voor, die mij daarna schreef: ‘Nog even mijn hartelijke en welgemeende dank voor je brief aan het Nobelcomité. Ik begrijp er uit, dat je eenzaam staat met je candidatuur. We will see. Heb je een lijstje van mijn belangrijkste werk(en) bijgevoegd? Ze zullen daar in Stockholm wel informatie nodig hebben!’ Mijn keuze voor Theun, die hij zelf zag als een ‘vriendschapsgeste’, bleef niet zonder gevolgen. Ik raakte het sterke zere been van de penningmeester van de PEN Gerrit Borgers, die als directeur van het Letterkundig Museum en literair jurylid als een spin in het web van de literatuur zat. Hij bewoog hemel en aarde om mij van deze keuze af te brengen, zonder succes. Hij kreeg alleen medestanders in de columnist Nico Scheepmaker, in Joost de Wit, directeur van de Stichting voor Vertalingen en in Martin Ros.

Theun reageerde nogal laconiek op de kritiek: ‘Uit wat Scheepmaker schreef had ik al opgemaakt dat hij een grote mate van oncreatieve vrijheid in het veld heeft gegooid en dat hij naar bepaalde inblazingen al te gretig geluisterd had. (Martin Ros heeft voor mij al lang afgedaan, maar Joost de Wit komt natuurlijk voor zijn vertaalbusiness op…).’ Deze Joost de Wit had zijn commerciële kaart op Louis Paul Boon gezet, de kandidaat van de Vlaamse PEN (die de prijs ook niet kreeg).

Ik trad op 20 maart 1976 reglementair als voorzitter af en had mijn actie voor Theun nog op het nippertje kunnen uitvoeren. Wij hadden toen 275 schrijvers als lid. Ik werd opgevolgd door Ankie Peypers, naar mijn weten de eerste vrouwelijke voorzitter van de Nederlandse PEN. Zij had de voorkeur van Theun en mij.

Dagboek
Biografen zijn net mensen. Je hebt van die dagen dat je alles wil verbranden, een merkwaardige eigenschap die je van een biograaf niet verwacht. Gelukkig heb ik niet alle dagboeken weggegooid. Maar depressies kunnen hun tol eisen. Ik ben evenwel blij dat ik mijn dagboek van 1977 heb teruggevonden, omdat ik in januari van dat jaar met Theun de Vries en een cameraploeg naar Parijs ging om met regisseur Klaas Rusticus een film te maken naar aanleiding van De vrouweneter, die in 1976 was verschenen. Het boek gaat over een spannende relatie tussen de door hem zeer bewonderde Franse schrijver Guy de Maupassant (1850-1893) en een heel bijzondere vrouw.

In mijn exemplaar van deze roman schreef hij, en ik vermeld dat met enige trots: ‘Wim Hazeu in vriendschap 9.11.1976 Theun de Vries’. Dat stond er niet voor niets. Ik was bijvoorbeeld nauw betrokken geweest bij de ziekte en dood van zijn vrouw Aafje in 1975. Na haar dood schreef hij mij: ‘Ik ben blij dat je in Aafje de moedige persoonlijkheid herkende; zo was het inderdaad. Het existentiële gemis is er nog, onverzwakt, maar wij gaan verder, (samen) zoals jij hebt gezegd.’ Vanwege de zieke Aafje had Theun zijn onderzoek naar De Maupassant moeten afbreken. Hij had eerder in Parijs aantekeningen gemaakt, maar van een roman was het niet gekomen en zou het misschien niet meer komen. Totdat hij na de dood van Aafje, in februari 1975, authentieke brieven vond van De Maupassant aan diens broer, die in 1887 stierf in een krankzinnigengesticht. Plotseling kreeg Theun weer zin om zich al schrijvend door Parijs te bewegen in de tijd van Sarah Bernhardt, Flaubert, Zola, Manet, Massenet, Cézanne en Rodin. En vooral om zich te verplaatsen in De Maupassant en Parijs, het centrum van de civilisatie aan het eind van negentiende eeuw. Binnen enkele maanden wist Theun zijn roman nu te voltooien. Hij werd bij dit werk gestimuleerd door zijn vriendin en romaniste Henriëtte, die na de dood van Aafke bij hem was ingetrokken. Ik las de roman naast mijn televisiewerkzaamheden in één week uit en besloot een documentaire te maken voor mijn televisieprogramma Open Boek. Ik wilde Theun de Vries volgen op zoek naar de door hem eerder bezochte Maupassant locaties in Parijs.

Ik pak nu mijn dagboek erbij. We schrijven 28 januari 1977, ik was 36, Teun 69. Die dag had ik drie uur met Michel van der Plas gesproken in een Amsterdams etablissement in de buurt van de Spuistraat, waar hij kantoor hield bij Elseviers Weekblad over het houden van een dagboek. Hij zei: ‘Ik heb er spijt van niet eerder met een dagboek begonnen te zijn – hij was er pas zeven jaar geleden mee begonnen -. Dat is overigens de verzuchting van elke dagboekschrijver.’ ‘Ik kan nu’, zo schreef ik een paar uur later, ‘om gaan kijken naar de verbrande dagboeken, niet in wrok overigens, maar de tijd gaat door terwijl ik hem terug en in wil halen. Alleen dit: van 5 tot 7 januari [1977] was ik in Parijs, dat vertrouwde Parijs waar veel van me afvalt. Met Theun de Vries. We maakten een filmportret van hem, op zoek naar de bronnen van zijn roman De vrouweneter, waarin Guy de Maupassant en een Russische dilettante-schilderes de hoofdrol spelen. Ze hebben elkaar nooit ontmoet, stierven beiden jong, na een kortstondige briefwisseling. Zij aan tbc, hij, later aan een venerische ziekte. We staan voor een huis in de rue Ampère. Ja, dit nummer, hier woonde Maupassant. De conciërge weet van niets, zegt hij tegen Theun die had aangebeld. Ik vermoed dat de huisnummers wel eens veranderd kunnen zijn, maar houdt m’n mond, ter wille van de voortgang van de film. Theun kijkt teleurgesteld. Daarna gaan we naar de rue Dulong, en bekijken de gevel van de werkkamer van Maupassant. We bezoeken in onze “vrije tijd” samen op drie Koningenavond de Russische kerk aan de rue Daru, bij l’Étoile. De viering is al bezig. Een onvergetelijke ervaring, dat kleine koor, enkelen sjofel, anderen voornaam gekleed, de bijna blinde priester in een rolstoel. Ik ga met de tweehonderd, driehonderd anderen ter communie, sla een kruis, kus de icoon, krijg van de pope de zegen met een kwastje op m’n voorhoofd, kus zijn hand en eet het brood. Ik wil Russisch gaan leren en bij deze kerk horen. Theun heeft alles op een afstand, twee uur lang, gevolgd. Staande, leunende tegen een muur. Hij zegt: “Ik wist het wel, jij bent gevoelig daarvoor.” Ik betrap me erop vooral ergens bij te willen horen, bij een gemeenschap van belijders, gelovigen. Niet de gemeenschap van Theun, die als communist de priester niet wilde naderen.’ De filmopnamen sloten we af bij de graftempel van Marie Bashkirtseff op het kerkhof van Passy.

‘Op de terugweg’, zo vervolg ik in het dagboek, ‘in de trein van Parijs naar Amsterdam (reistijd ongeveer 5 uur) vertelt Theun, hoe hij eens een toelage kreeg van het door de dichter P.C. Boutens beheerde Willem Kloosfonds, ten behoeve van zijn studie directie-opleiding leeszalen/bibliotheken. Hij moest dan elke maand bij Boutens verslag van zijn studie uitbrengen. Boutens besteedde echter meer tijd aan het voordragen van zijn eigen gedichten, dan aan het luisteren naar zijn discipel. Toch droeg hij het gedicht ‘De jonge Titus’ op aan Theun, maar de opdracht werd in de boekuitgave weggelaten.’

Tot zover mijn dagboek. Waarmee maar gezegd wil zijn dat in dagboeken gebeurtenissen en feitjes hun eigen rol spelen, en waarmee ik maar wil zeggen hoe moeilijk biografen het in de toekomst zullen krijgen, als zij de levens gaan beschrijven van mensen die uitsluitend met computer, e-mail, I-pad en I-phone zijn opgegroeid. Dagboeken en brieven zullen schaars worden, de belangrijkste bronnen voor een biograaf.

Wat de gesprekken met Theun zo waardevol maakten, was dat hij gezegend was met een vasthoudende onderzoeksdrift en een onwaarschijnlijk geheugen. Tot op het laatst, toen ik alleen nog in de avonduren telefonisch contact met hem had en hij bezig was met het afscheid nemen van het leven, bleef hij nieuwsgierig, ook naar de dood. Totdat hij zei: ‘Het moest nu maar gebeuren.’

 

Dit is een ingekorte versie van een lezing die Wim Hazeu op 4 oktober 2013 hield in de Schierstins te Veenwouden.

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.