U of jij?

Publisearre op 22 januari 2014

HENK WOLF – 

Voor een herwaardering van de aanspreekvorm ’gij’ heb ik nog nooit iemand horen pleiten. Voor een ’gijlieden’ trouwens ook niet. Die vormen zijn uit het dagelijks taalgebruik verdwenen. Ze zijn vervangen door ’jij’, ’u’ en ’jullie’. Herinvoering van die oude vormen is ook niet mogelijk, daarvoor is de connotatie te sterk. Haast iedereen zal ze als ouderwets, archaïserend aanvoelen.

Vandaag stond er een stuk in de Volkskrant van twee dames die opriepen tot herwaardering van ’u’. Inhoudelijk is dat niet zo bijzonder, zulke oproepen worden geregeld gedaan. Hoogstens is bijzonder dat de oproep mede wordt gedaan door een neerlandica, terwijl er in de neerlandistiek recent redelijk veel is geschreven over de connotaties die aan ’u’ zijn gaan kleven en die herwaardering ervan bijna net zo zeer in de weg zitten als herwaardering van ’gij’ en ’gijlieden’.

’U’ is een redelijk nieuw woord in het Nederlands. Als onderwerp van een zin is het pas sinds eind 19e eeuw algemeen bekend. Het ontwikkelt zich dan razendsnel tot een beleefdere vorm naast ’jij’ en ’gij’, die zelf trouwens eerder in de geschiedenis als beleefdere vorm naast ’du’ opdoken. Tussen ongeveer 1900 en 1970 was ’u’ de gewone, nette aanspreekvorm. ’Jij’ was als een vriendschappelijke por, een amicaal schouderklopje, een teken van gemeenzaamheid. Kinderen spraken zelfs hun ouders in die tijd vaak met ’u’ aan. Maar dat veranderde.

Zoals er in 1900 Nederlanders waren die ’u’ maar nieuwlichterij vonden en vasthielden aan ’gij’, zo houden er nu Nederlanders vast aan ’u’, terwijl dat voor een groot deel van de taalgemeenschap een andere connotatie heeft gekregen. ’U’ drukt nu uit dat je in een rol zit en de ander ook in een rol aanspreekt. Het is als de beroepsmatig geveinsde glimlach, als de toga van de rechter. Kamerleden zeggen ’u’ tegen elkaar als ze door een microfoon spreken met een camera erbij en tutoyeren weer zodra ze naast elkaar in een bankje zitten. ’U’ zeggen kan in een formele situatie, bij een eerste ontmoeting of bij een redelijk anoniem telefoongesprek, maar als je iemand enige tijd kent en volhardt in ’u’, dan onthoudt je hem of haar de solidariteit die in de woordjes ’jij’ en ’je’ besloten zit. Voor veel mensen is ’u’ daardoor afstandelijk en onaardig. Ikea tutoyeert z’n klanten niet zomaar. En wie dat zo voelt, kan net zo min op ’u’ overgaan als op ’gijlieden’.

Nee, dat heb ik niet zelf bedacht. De connotaties van ’jij’ en ’u’ zijn uitgebreid onderzocht en beschreven door taalkundige Hanny Vermaas. Wie er meer over wil weten, moet haar boek Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen van de dertiende t/m de twintigste eeuw maar eens uit de bibliotheek halen.

Veel jonge mensen worstelen trouwens met de aanspreekvormen als ze iemand aanspreken die ze wel aardig vinden, maar met wie ze toch een redelijk formeel contact onderhouden, hun docenten bijvoorbeeld. Ze proberen de keus dan zo veel mogelijk te vermijden. Als mijn studenten twijfelen, wijken ze – ook als ze niet Friestalig zijn – vaak uit naar de derde persoon: “Henk, heeft Henk mijn toets al nagekeken? En weet Henk ook wat Nynke haar cijfer was?”

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels