‘Tokkelen op Friese snaren’

Publisearre op 10 december 2007

MARITA DE JONG – 

Ald-rjochter Rienk Wegener Sleeswijk fielt him Frysk yn ieren en sinen. Dochs praat er de taal net. Hy fynt dat dêr wolris te folle de klam op lein wurdt. ‘Dan sluit je een groep buiten’. Sleeswijk is noch altyd tige aktyf op it mêd fan de kultuer. Hy wie fan 1986 oant 2005 foarsitter en ponghâlder fan de Ottema Kingma Stichting, is noch altyd lid fan de Raad van Toezicht Museum Paleis Het Loo Apeldoorn, mar ek fan de Stichting Epemastate Ysbrechtum.  Fan 1994 ôf is Sleeswijk Keamerhear fan de Majesteit de Keninginne yn Fryslân. Derneist is hy foarsitter fan de Provinciale Adviescommissie voor onderhoud en instandhouding Statenjacht en bestjoerslid fan de Koninklijke Zeilvereeniging Oostergoo yn Ljouwert. Yn it petaer dat ik mei him hie lit Sleeswijk ûnder oaren syn ljocht skine oer de gjalp om swierdere straffen, oer de Fryske kultuer, dy’t foar in part ‘útfûn’ is mar ek oer de nije Fryske ensyklopedy, dêr’t Sleeswijk de pongen foar iepen krigen hat. Hy is no dwaande de lêste finansjele gatsjes te tichtsjen.

‘De 25 jaar dat ik rechter ben geweest, heb ik van de eerste tot de laatste dag, de roep gehoord om strengere straffen. Ik kwalificeer dat als onmacht, alsof strenger straffen alles oplost. Ik heb een keer een gevangenis in Amerika bezocht. Het beeld dat me is bijgebleven, is mensonterend. De excessen die daar in mannengevangenissen plaatsvinden zijn onbeschrijfelijk. Die mensen zijn in handen van de staat, maar worden aan de lopende band in hun menszijn bedreigd. Er worden binnen de muren voortdurend misdrijven gepleegd. Het is een beestenboel. Een van de bewakers zei cynisch: “Ik ben benieuwd hoeveel er morgen nog over zijn”. Gelukkig is dit een beeld dat bij ons niet bestaat. Vakantieverblijven zijn het natuurlijk ook niet. Mensen die om die strengere straffen roepen zijn eigenlijk rare lui. Het mag namelijk geen geld kosten, maar er hangt natuurlijk wel een kostenplaatje aan.

Ik vind dat je als rechter streng moet straffen waar dat noodzakelijk is. En dat is een lastig vraagstuk want een optimale straf bestaat niet. In de rechterlijke macht blijft het een kwestie van schipperen. Die roep om strenge straffen levert geen betere mensen op dat mag duidelijk zijn. De straf moet daarnaast ook nog in een systeem passen, dat is vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Er zit een verschil in diefstal van een fiets of een agressief delict. Als je het systeem wilt veranderen is het net als in een mikadospel, als je er hier een stokje uit trekt, beweegt het elders ook. Alles houdt verband met elkaar. Dat wil niet zeggen dat wij het ideale systeem hebben. Er zit ook beweging in criminaliteit, er komen meer agressieve delicten voor de rechter en die moet straffen om de afschrikkende werking te vergroten.

Geen enkel systeem kan zonder de erkenning dat een bepaald deel van de criminaliteit door zieke mensen wordt gepleegd. Als je daar keihard tegen wilt optreden kan je heel Nederland wel volplempen met gevangenissen waar deze mensen hun hele leven worden opgesloten. Als je niet meer mag werken aan genezing waar dat kan, weet ik niet of ik me in zo’n wereld wel thuis zou voelen. Ik heb me altijd gerealiseerd dat ik deel uitmaak van een bevoorrechte groep mensen en dat er maar zo’n 10 procent is die ver boven modaal leeft. Er zijn er ook die niet voor het geluk geboren zijn, die geen liefhebbende ouders hebben gehad maar een heit die mem de hersens insloeg. Op een gegeven moment krijgt een kind dat ‘tussen de oren’, denkt dat het zo hoort. Veel mensen beseffen niet dat deze kinderen zich er nauwelijks van los kunnen maken. Ze hebben qua karakter en stabiliteit vaak net zo weinig in huis als hun ouders. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het later misgaat. Veel van dergelijk gedrag is ‘erfelijk’. Toch zijn er ook kinderen die alles hebben meegekregen en er niettemin een  puinhoop van maken. Dat zal ook altijd zo blijven. Van afwijkend sexueel gedrag is aanwijsbaar dat het soms tot in de derde en vierde generatie doorgaat. Dat zijn heel vergaande dingen, dat gedrag krijgen de kinderen van thuis mee. Veel criminaliteit wordt doorgegeven maar daarmee zeg ik niet dat ze er niets aan kunnen doen.  Mensen zijn in beginsel verantwoordelijk voor hun gedrag, anders zou het strafrecht niet meer mogelijk zijn. Ondanks de smalle marges en vreselijke omstandigheden zijn er keuzemogelijkheden.

Geen enkel systeem kan zonder de erkenning dat een bepaald deel van de criminaliteit door zieke mensen wordt gepleegd.

We leven  in een tijd van hypes. Het is, wat dat betreft, een heel vervelende periode. De rationaliteit is weg, het gaat puur en alleen om de emotie. Het is onvoorstelbaar hoe ook Tweede Kamerleden daar ontvankelijk voor blijken te zijn en achter de waan van de dag aan hollen. Ik heb een absolute hekel aan de Wildersen, de Fortuinen en de Verdonken, ik vind het enge personen. Of je het nu lollig vindt of niet, er zijn moslims onder ons en zij maken deel uit van onze samenleving. Als ik moslim was, en ik zou zo in een hoek worden gezet, dan zou ik hier niet graag willen blijven. Dit soort problematiek is overigens van alle tijden. In 1966 waren er moeilijkheden met de tweede generatie Ambonezen. Ik was beginnend rechter in Dordrecht waar een Ambonezenkamp was. Ik heb diverse vechtpartijen moeten berechten tussen Molukkers en Hollandse jongeren.

Na de erupties rond de kapingen, is het stil geworden rond deze bevolkingsgroep en zijn er eigenlijk geen problemen meer geweest. Natuurlijk kan je stellen dat Molukkers en Nederlanders al honderden jaren met elkaar om zijn gegaan. Dat zou, qua integratie, een voordeel kunnen zijn. Toen Suriname onafhankelijk werd, waren er problemen omdat veel Surinamers hier naartoe kwamen. Vechtpartijen aan de lopende band. Hoor je daar nog wat van?  Nederland lijkt intoleranter geworden, maar dat is schijn. Het heeft ook met andere ontwikkelingen te maken. Het is voor veel mensen een periode vol onzekerheid, bijvoorbeeld door de uitbreiding van Europa. De Polen zijn een soort van ‘witte negers’ en worden als een bedreiging gezien. Onze overgrootouders kampten met dezelfde problemen. Joden die massaal uit Duitsland en Oost-Europa naar Nederland kwamen. Dat is ook niet van de ene op de andere dag goed gegaan. Nederland heeft door de eeuwen heen niet altijd een heldenrol gespeeld, maar toch zijn we altijd liberaal geweest in het opnemen van buitenlanders. Dat was natuurlijk geen pure goedheid, daar zat ook een groot stuk eigenbelang bij.

Misschien is de wijze waarop ik in het leven sta, wel mee bepaald doordat ik ter wereld ben gekomen in Indië. Mijn ouders heb ik altijd bewonderd voor de ommezwaai die zij tijdens hun leven hebben gemaakt. Ze waren voor de oorlog ‘koloniaal’, vonden dat Europeanen superieure mensen waren. Dat was trouwens de algemene opinie in die tijd. Mijn grootvader van mijn moeders kant daarentegen had dat idee helemaal niet, alhoewel hij wel dacht dat het minstens vier generaties zou duren voordat de inlanders hun eigen broek op konden houden. Hij ging 1905/1906 naar Indië als Officier van gezondheid. Uit idealistische motieven, zwaar beïnvloed door Domela en de zijnen. Hij wilde de lokale bevolking helpen maar er was geen basisstructuur waar dat in kon. Daarom moest hij wel dienst nemen in het Nederlands-Indisch leger. Hij zwierf als officier van gezondheid de  hele archipel over om epidemieën te helpen ‘dempen’.

Ik heb een heel hybride achtergrond. Mijn moeders familie, oorspronkelijk uit Gaasterland, was sociaal bewogen, van vaderskant waren het degelijke Friese kooplieden uit de Zuidwesthoek van de provincie. Beide kanten worstelen in mij wel eens om voorrang. Mijn vader werkte in Indië in de cultures. Hij was directeur van een rubberplantage. Ik ben in 1941 geboren en was nog maar een baby toen de Japanners Indië binnenvielen. Alle Nederlanders werden gevangen gezet. De mannen en vrouwen gescheiden, de kinderen bij de vrouwen. Ik heb mijn vroege jeugd in zo’n Japans kamp doorgebracht. De mensen in het kamp waren beroofd van alles. Waar je ook zat er gebeurden vreselijke dingen. Toch hebben mijn ouders me, ondanks die kampervaringen, altijd geprobeerd mee te geven dat Europeanen niet superieur zijn aan enig ander ras. Ze zijn niet verbitterd en rancuneus teruggekomen. Als kind vond ik die opstelling heel gewoon, maar later heb ik gemerkt dat dat heel bijzonder was vooral na alles wat ze hadden meegemaakt.

Het is gemakzucht om het Fries-eigene alleen op de taal te betrekken.

Ik was een tamelijk opstandige puber, de jongste, mijn ouders hebben met mij heel wat te stellen gehad. In de middelbare school had ik totaal geen zin. Nu nog, heb ik er een hekel aan als mensen mij gaan vertellen wat ik al of niet moet doen. In mijn puberteit voerde ik niets uit, mijn ouders waren ten einde raad. Het was misschien het typische gedrag van een kampkind, dat zich wilde afzetten, vrijheid wilde. In mijn zeilbootje voelde ik me senang. Dat heb ik trouwens nog steeds. Toen ik een  jaar of 17 was, kwam ineens het verstand boven en wist ik dat er toch wat moest gebeuren en ging ik er hard aan trekken. Ik had meerdere klassen van de HBS twee keer gedaan en eigenlijk alleen interesse in geschiedenis, aardrijkskunde, kunstgeschiedenis en Engels. Als kind had ik de neiging me te spiegelen aan bijzondere familieleden. Voor mijn oudoom professor Van Giffen, een groot archeoloog en wereldberoemd man, had ik een enorme bewondering.

Ik wilde ook archeoloog worden. Dat werd niets, want ik had geen gymnasium. Wel bleef ik het een interessant vak vinden. Daarna raakte ik in de ban van de architectuur mede onder invloed van een broer van mijn vader, een bekende architect waar ik heel goed mee op kon schieten. Ik werd, na mijn opleiding HTS Bouwkunde toegelaten tot de Academie voor Bouwkunst maar zag daar toch van af. Een ramp voor mijn ouders. Toen ben ik gaan werken in het bedrijfsleven bij een Internationale Handelsonderneming in Rotterdam. Houtimport. Na een aantal jaren was ik directeur en heb veel gereisd, onder andere naar Azië, Maleisië en Borneo. Intussen studeerde ik in mijn schaarse vrije tijd rechten en deels economie. Bij toeval kwam de rechterlijke macht op mijn pad. Ik realiseerde me dat het een goed moment was om het roer drastisch om te gooien. Dat is een voorrecht dat je maar zelden in je leven tegenkomt. Mijn belangstelling had zich, kort gezegd verlegd van het bedrijfsleven waar alles draait om het maken van winst naar de diepere vraag wat mensen beweegt.

Zo lang ik me herinner hebben we ons Fries gevoeld. Ik heb ook twee mooie Friese voornamen Rienk Sicko. Die verbondenheid met Fryslân blijkt ook uit een anekdote uit het kamp. In 1944 werd mijn vader 40 jaar. Een inlandse bediende van voor de oorlog ging langs de kampen op zoek naar mijn vader. Soms bracht hij berichtjes mee. In het donker gooide hij dan een steen met een briefje eraan gebonden over het prikkeldraad. Dat was het enige contact. Mijn moeder en mijn zusters wilden hem iets geven voor zijn verjaardag. Dat was natuurlijk niet eenvoudig, want er was niets voorhanden. Mijn oudste zusje kon heel goed handwerken en borduurde van uitgehaalde draden een boekenlegger. Ze hebben natuurlijk overlegd welke afbeelding hij er het liefst op zou willen hebben. Het werd het wapen van Friesland. Dan weet je wel hoe diep het bij hem zat. Die boekenlegger heb ik nog steeds. Mijn moeder praatte geen Fries, mijn vader deed dat wel. Een van mijn overgrootvaders was zelfs een aanhanger van de Fryske beweging. Ik ben Nederlandstalig opgevoed, met beppe brabbelde ik wel Fries.

Wat is er op tegen dat het Fries alleen een spreektaal is?

Beppe vertelde me eindeloze verhalen uit haar jeugd. Ze speelden zich af in Gaasterland in het laatste kwart van de 19e eeuw.  Ik voel mijzelf 100 procent Fries. Toch zijn er allerlei lieden die vinden dat dat niet kan omdat ik de Friese taal niet spreek. Mijn oude vriend Jelle Zwart, hij is van onverdachten huize, zei daarover: ‘iedereen is net zoveel Fries als hij zich Fries voelt’. Daar ben ik het roerend mee eens. Het gaat vaak alleen maar over de taal en dan sluit je een groep buiten. Natuurlijk is taal een belangrijk onderdeel van de Friese cultuur, ik ben ook niet anti Friese taal. Maar in de gegoede koopmansfamilies, mijn achtergrond, was het gebruikelijk dat jongens als ze een jaar of 12 waren naar Holland gingen om daar bij een Hollandstalige familie te gaan wonen. Ze werden geacht Nederlands te spreken. Er werd onder elkaar nooit Fries gesproken. Wel met de arbeiders op de fabriek, dat was helemaal geen punt. Mijn grootvader, zijn vader en de generaties daarvoor gingen iedere week met de Lemsterboot naar Amsterdam naar de houtbeurs. Ze wilden daar niet uitgelachen worden en deden er alles aan om hun Friese accent kwijt te raken. Als er toen zou zijn gezegd dat ze zich dan niet een Fries mochten noemen en voelen, weet ik zeker dat ze furieus waren geworden.

Het is gemakzucht om het Fries-eigene alleen op de taal te betrekken. Friezen zijn ook Nederlanders en de Friese literatuur is, hoe je het ook wendt of keert, onderdeel van de Nederlandse literatuur. De Friese taal wordt nu gedwongen iets te doen wat ze 450 jaar lang niet heeft gedaan, namelijk de schrijftaal te worden van de bestuurselite. Die traditie is er niet. Wat is er op tegen dat het Fries alleen een spreektaal is? We zijn toch ook Nederlanders? Er zijn ook andere belangrijke maar onbenoembare dingen, die iemand tot een Fries maken. Dat heeft met gevoel te maken, met emotionaliteit. Ik heb net een boek gelezen van de Engelse socioloog Hobsbawn. De titel is ‘The invention of tradition’. Dat zou ieder diepfries moeten gaan lezen.

Ik heb het altijd als mijn opdracht gezien om het Friese cultuurgoed te behouden.

Niet alleen in Schotland zijn in de 19e eeuw veel tradities ‘bedacht’, datzelfde geldt ook voor Friesland onder het motto:.‘Hebben we geen traditie dan maken we die wel.’ Aan de andere kant, als dat verrekte Friese volkslied gespeeld wordt, voel ik me ongelooflijk verbonden met Fryslân. En dat ondanks die vreselijke tekst, het is raar maar waar. Dat is toch iets ongrijpbaars. Ik was eens met Prins Willem Alexander in Thialf toen het Friese volkslied gespeeld werd. Iedereen stond op en zong mee. Toen zei de prins dat de rillingen hem over de rug liepen. En dat terwijl Willem Alexander en ook zijn moeder Koningin Beatrix niet zoveel affiniteit hebben met de Friese taal. Dit in tegenstelling tot zijn oma Koningin Juliana die bij een bezoek aan de Fryske Akademy het volkslied uit volle borst meezong.

Ik ben opgegroeid in een milieu met een sterk gevoel voor cultuur. Al heel jong werd ik meegenomen naar musea en ook wel naar bijeenkomsten van de Fryske Krite. Ik heb mede daardoor een sterk gevoel van verantwoordelijkheid voor cultuur. Daarom was ik ook zo gelukkig met mijn bestuursfunctie in de Ottema Kingmastichting. Ik heb het altijd als een opdracht gezien om het Friese cultuurgoed te behouden. Daarnaast ben ik zeer geïnteresseerd in het Interbellum, die vreemde periode tussen de twee wereldoorlogen en vooral in de geschiedenis van varend Friesland. Die is nauw verweven met mijn eigen familie. De Sleeswijken waren zeevaarders en reders. Ze trokken van Harlingen naar Workum en van daar naar Lemmer. Ik voel me met mijn voorouders en hun geschiedenis verbonden.

Toen ik 18 jaar werd kreeg ik van mijn ouders de toen nieuwe Encyclopedie van Friesland van Prof. Brouwer. Ik heb die encyclopedie van kaft tot kaft gelezen. Mede daardoor weet ik meer van de Friese geschiedenis dan menig ander in de provincie. Ik heb zelf veel aan de ‘Brouwer’ gehad en ik ben niet de enige. Er zijn weinig wetenschappelijke publicaties over onze provincie verschenen waarin niet verwezen wordt naar de ‘Brouwer’. Die encyclopedie is inmiddels 50 jaar oud en in technische zin versleten, hoe goed hij ook was. Daarom moet er nu een nieuwe encyclopedie van Fryslân komen. In de jaren negentig werd het initiatief genomen door Meindert Schroor. De Staten stelden een bedrag van 500.000 gulden beschikbaar. Door allerlei omstandigheden kwam het er echter niet van.

In 2006 wijzigden die omstandigheden en vroeg Meindert mij voor de fondswerving. De eerste die direct enthousiast reageerde was gedeputeerde Bertus Mulder. Hij zorgde ervoor dat de Staten de toezegging handhaafden van nu € 227.000. Toen kon ik de boer op. Ik had een heilig vertrouwen in het slagen van mijn missie en ben geloof ik wel in staat een enthousiast verhaal te houden. De reacties waren overweldigend en er werden zeer grote bedragen toegezegd. Intussen had ik een rekenmodel gemaakt waaruit bleek dat door het tijdsverloop 30% meer geld nodig was. Daarmee gingen we weer naar Mulder die natuurlijk niet echt blij was, maar alles uit de kast heeft gehaald om de provinciale bijdrage te verdubbelen.

Nu moet ik nog de laatste gaatjes dichten, maar de encyclopedie die komt er.

Ik heb grote waardering voor Bertus Mulder, die voor de Friese zaak altijd het hart op de juiste plek had. In ieder geval was dat aanleiding voor diverse heel positieve bedrijven en instellingen om toezeggingen te doen tot het miljoen bijna vol was. Nu moet ik nog de laatste gaatjes dichten maar de encyclopedie die komt er. Meindert Schroor is in mijn ogen de enige die de klus kan klaren. Dat kan hij natuurlijk niet alleen. Hij zal worden bijgestaan door deskundigen van de Fryske Akademy en Tresoar. Maar ook hoogleraren uit Groningen en andere steden en allerlei specialisten zullen hun bijdrage leveren. Uitgangspunt blijft de ‘Brouwer’, een redactie zal de keuzes moeten maken. Een stichting zal het allemaal in goede banen leiden. Het is toch typerend dat zo’n kostbaar project in Friesland van de grond kan komen.

De Commissaris van de Koningin, Jan Franssen van Zuid Holland zei: ,,Wat jullie daar in Fryslân voor elkaar krijgen, dat zou hier ondenkbaar zijn. Als ik zou vragen om een bijdrage van een euro per inwoner dan zouden ze meteen een verklaring van mentale onbekwaamheid aanvragen. Mijn eerste ‘heldendaadje’ was de fondsenwerving voor het behoud van de Tjottervloot van Heeg. De boten zouden worden verkocht, maar wij vonden dat die twaalf tjotters moesten worden bewaard. Dat is gelukt door te ‘tokkelen op Friese snaren’. Het eindresultaat was dat alle boten zijn gerestaureerd, de tjottervloot nog bestaat en er een stichting is met geld. Dat kan blijkbaar alleen in Fryslân. Friezen zijn een bijzonder volk. Zo zijn ze door de eeuwen heen door buitenstaanders altijd ervaren. Toen de Romeinen hier kwamen, hadden die het al over die ‘aparte Friezen’. Dat is altijd zo gebleven. Ook reizigers in de 17de en 18de eeuw viel dat op. Je komt dat geregeld in reisverslagen tegen. Wat het is? Een gevoel van ‘uzes’, een trots. Sommige mensen moeten lachen om dat mythische gevoel en zeggen dat het niet bestaat. Ik ben een vrij nuchter mens maar ik kan alleen maar zeggen dat de praktijk mij geleerd heeft dat het er wel is.’

 

Earder publiseard yn de Moanne, 6 (2007),  10 (desimber), s. 54-57.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels