Leeuwarden kan nooit de infrastructuur van een universiteit bieden

Publisearre op 19 december 2003

KARIN DE MIK – 

Te ambitieus, wonderlijk en curieus. Professor dr. Germ de Haan van de Faculteit der Letteren aan de Rijks Universiteit Groningen (RUG) is weinig enthousiast over de plannen van de Fryske Akademy om een internationale mastersopleiding Europese minderheidstalen en -culturen op te zetten. De Akademy heeft daarvoor te weinig expertise in huis, denkt hij. In een onderzoeksmastersopleiding Oud Fries en Friese taal- en letterkunde, wat de Akademy ook wil, ziet hij evenmin veel heil. Veel studenten zal men niet trekken, voorspelt hij. ‘Leeuwarden kan nooit de infrastructuur van een universiteit bieden.’

Vooropgesteld: de samenwerking met de Fryske Akademy is goed, zegt prof. Germ de Haan. En de contacten met de Akademy zijn ‘prima’. Het ‘Fries’ in ‘Groningen’ stelt bijvoorbeeld gedigitaliseerd materiaal beschikbaar aan Akademy-medewerkers die samen met de Groninger frisist Oebele Vries een woordenboek oud-Fries samenstellen. Wat De Haan betreft zou de samenwerking zich nog verder kunnen ontwikkelen. Maar dan wel op voet van gelijkwaardigheid. ‘We zouden elkaar nog meer kunnen aanvullen.’ De Haan gunt zijn collega Lammert Jansma van de Akademy diens gunstige visitatie. Vorig jaar kreeg de Fryske Akademy het predikaat ‘excellent’ van een internationale visitatiecommissie. Maar in de plannen directeur Lammert Jansma van de Akademy om in de Friese hoofdstad drie gespecialiseerde mastersopleidingen op te zetten (Europese minderheidstalen en –culturen, Oud-Fries en Friese taal en letterkunde red.) ziet hij niets.

Binnen vijf jaar moet er aan zo’n gespecialiseerd instituut als de Fryske Akademy een dergelijke opleiding van de grond zijn gekomen. Daarmee zou Friesland weer een universitaire opleiding in huis hebben en zou een lang gekoesterde wens van zowel Jansma als de provincie Fryslân in vervulling zijn gegaan. De toekomst is aan deze gespecialiseerde mastersopleidingen, weet Jansma. In de nieuwe opzet van het universitair onderwijs is er een driejarige bachelorsopleiding en vervolgens een mastersopleiding van een à twee jaar (het huidige doctoraal). Het idee is om studenten na een algemene driejarige opleiding aan de universiteit, naar de Akademy te lokken waar ze zich vervolgens kunnen specialiseren op de drie genoemde vakgebieden. De weg ernaar toe is moeilijk, beseft Jansma. Er moeten fondsen worden geworven en de minister van Onderwijs moet toestemming geven. En daar zit hem nu net de crux, vindt Germ de Haan. ‘Want als je een mastersopleiding hebt, heb je nog geen universiteit.’ En een universitair klimaat is essentieel voor een goede mastersopleiding. ‘Het werken aan een universiteit heeft voordelen, ik praat met taal- en letterkundigen van andere talen en bevind me niet in een klein, naar binnen gericht wereldje.’ En dat nu, verklaart De Haan, zal Leeuwarden altijd achter hebben op Groningen. Studenten hebben veel contacten binnen de faculteit en dat werkt positiever op de opleiding dan wanneer ze alleen ‘in dat kleine Friese wereldje’ zitten.

Nee, De Haan ziet een aparte mastersopleiding in Leeuwarden niet van de grond komen. Daarvoor zal zo’n opleiding eenvoudigweg te klein zijn, voorspelt hij. ‘Wij hebben momenteel maar acht a negen hoofdvakstudenten Fries. De groep die geïnteresseerd is in de Friese taal is klein. Een reden is dat de economische perspectieven van afgestudeerden niet groot zijn. Voor nog een opleiding Fries is geen ruimte. Die zal dan ook weinig studenten trekken. Het achterland van Leeuwarden is te klein. De belangstelling zal nihil zijn en daarom lijkt het me niet verstandig er een te beginnen’, stelt hij. ‘Als je dat wel doet, dan ga je onverstandig om met gemeenschapsgelden.’ Want waarom zou je een opleiding opzetten, terwijl er 50 kilometer verderop een plek is waar je al Fries kunt studeren? vraagt De Haan zich af. ‘Wij hebben nu de enige bachelor- en mastersopleiding Fries van Nederland. Ik kan me voorstellen dat de Minister niet nog een opleiding wil financieren.’ En zo ja, dan ziet de toekomst van het Fries in Groningen er niet gunstig uit, is zijn vrees. ‘Dan zal ons College van Bestuur kunnen redeneren dat ze deze opleiding niet meer hoeft te betalen. Want er moet hier nu al geld bij, omdat er zo weinig studenten zijn.’

‘Vorig jaar kreeg de Fryske Akademy het predikaat ‘excellent’ van een internationale visitatiecommissie’.

Meer ziet hij in een hechtere samenwerking met de Fryske Akademy. ‘Ik ben al tien jaar bezig, maar de pogingen blijven vruchteloos.’ Hij vermoedt dat men aan de Akademy van oordeel is dat ‘Groningen’ dan maar naar Leeuwarden moet worden overgeheveld. ‘De Fryske Akademy claimt het alleenrecht in onderzoek naar en onderwijs in de Friese taal.’ Merkwaardig, want Jansma c.s. zouden via het ‘Fries’ in Groningen gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot de universitaire wereld. ‘Hij zou zijn personeel hier bijvoorbeeld les kunnen laten geven’, oppert De Haan. ‘Er zitten tenslotte ook medewerkers van hem in Leiden en Amsterdam.’

In de opzet van een mastersopleiding Europese minderheidstalen en culturen aan de Akademy ziet hij evenmin veel heil. ‘Daar hebben ze aan de Akademy de expertise niet voor’, is zijn oordeel. ‘Ze doen ook geen wetenschappelijk onderzoek naar minderheidstalen, het sluit niet of nauwelijks aan bij het Fries.’ Mastersopleidingen dienen nauw verweven te zijn met wetenschappelijk onderzoek. De kernvraag is dan of de Fryske Akademy gezien kan worden als een internationaal onderzoekscentrum op het gebied van Europese minderheidstalen. Mijn oordeel is van niet. De jaarverslagen van de Fryske Akademy laten zien dat er op dit gebied slechts incidenteel wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt. En dan versta ik onder wetenschappelijk onderzoek niet het documenteren van onderzoek, noch het publiceren van samenvattingen van onderzoek van anderen.’

Bovendien klopt de claim van de Akademy om de eerste universitaire opleiding Europese minderheidstaal- en cultuur op te zetten, niet, onderstreept De Haan. ‘Zo hebben wij in Groningen een internationale mastersopleiding ‘Euroculture’, waarin we onder meer samenwerken met universiteiten uit Duitsland, België, Zwitserland, en Schotland, waarin we volop aandacht besteden aan Europese minderheidstalen en -culturen. ‘Fries’ doet mee aan die mastersopleiding.’ In Utrecht is een mastersopleiding ‘Euroculture’, een ‘University College’ minderheidstalen, waar zeven internationale universiteiten samenwerken, waaronder die van Spanje, Zweden en Gent. Wij verzorgen daar overigens colleges Fries voor.’

Een in Leeuwarden gesitueerd Europees expertisecentrum van minderheidstalen vindt De Haan getuigen van een ‘hoge ambitie’. Te ambitieus, verklaart hij. Zouden studenten die geïnteresseerd zijn in het Bretons of Baskisch naar Leeuwarden gaan om die taal te bestuderen? Hij betwijfelt het. ‘Daar zou je eerst marktonderzoek naar moeten doen.’ Daar komt bij, geeft De Haan aan, dat het toch ‘merkwaardig’ is dat op een Europees wetenschappelijk instituut de voertaal Fries is.

Maar het echte probleem van de Akademy, aldus De Haan, is dat het instituut een ‘taalideologische rol’ speelt. ‘Ze willen de Friese taal en cultuur bevorderen en die taalpolitiek staat mijns inziens op gespannen voet met hun wetenschappelijke rol. Je kunt je afvragen of ze voldoende distantie in acht nemen en niet te dicht bij hun onderzoeksobject zitten.’ Een voorbeeld dat De Haan noemt is het onderzoek dat de Akademy eens in de tien jaar doet naar de positie van het Fries in de provincie. ‘De uitkomsten wijzen op een stabiele positie van het Fries, terwijl alles op het tegendeel wijst. Ze houden zo’n onderzoek voor de beleidsmakers, de provincie, die hen ook deels betaalt. Dat is voor de Fryske Akademy een lastige positie.’

‘Want waarom zou je een opleiding opzetten, terwijl er 50 kilometer verderop een plek is waar je al Fries kunt studeren?’

In dit verband wijst de Groningse hoogleraar Fries op een artikel van de hand van H.M. Jolles ‘Het Fries als wetenschappelijk domein.’ (1992) die schrijft dat de Fryske Akademy ‘niet zonder meer’ gezien kan worden als ‘natuurlijke vestigingsplaats’ voor wetenschappelijk onderzoek naar het Fries. ‘Zij (de Akademy red.) laat zich ter zake van de politieke strijd om het Fries ook niet onbetuigd.’ Jolles wijst op ‘de erkenning midden jaren zeventig van het Fries als verplicht leervak in het basisonderwijs, aan het gebruik van het Fries in ambtelijke stukken en bestuurlijke gremia en aan de tweetalige plaatsnaamborden. Volgens Jolles kun je om deze redenen de Akademy niet uitsluitend zien als ‘afstandelijk wetenschappelijk centrum’, hoeveel waardering zij ook verdient ‘voor het vele onderzoekswerk (..) op taalkundig, lexicografisch en grammaticaal gebied.’ De Haan sluit zich bij Jolles’ mening aan. Hij wijst op publicaties die erop wijzen dat het Fries in Friesland een levendige spreek- en schrijftaal is. De Haan: ‘Als spreektaal klopt dit, maar als schrijftaal leeft het Fries nauwelijks. Neem de Friese les op basisscholen. Ouders en docenten zien het nut er niet van in en zijn niet gemotiveerd, maar toch blijft het gewoon bestaan.’ Ook de vertaling van beleidsstukken van gemeenten, waterschappen en provincie in het Fries vindt hij weinig zinvol. ‘Daar bevorder je de positie van het Fries niet mee.’

Hij wijst erop dat een van de belangrijke doelstellingen van taalpolitiek is: codificatie, dat wil zeggen, het vastleggen van de taal in kwestie door het maken van woordenboeken, grammatica’s en spellingsafspraken. De Haan: ‘Op al deze terreinen is de Fryske Akademy actief of actief geweest. Dat Jansma dat zelf overigens ook weet blijkt uit het volgende. In 1999 is door de Fryske Akademy in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een rapport opgesteld over de uitwerking van het Europees handvest voor minderheidstalen in Nederland. In bijlage 5 van dat rapport wordt een lijst gegeven van instellingen ‘die gericht zijn op de bescherming en ontwikkeling van de Friese taal’. Wie staat onder 2.2. op die lijst? Jazeker, de Fryske Akademy.’

Directeur Lammert Jansma van de Fryske Akademy is gevraagd te reageren op enkele uitlatingen van Germ de Haan. Onnodig te zeggen dat hij die betwist. Jansma beklemtoont dat zijn 35 wetenschappelijk medewerkers en onderzoekers wel degelijk de expertise in huis hebben om een masteropleiding vergelijkende Europese minderheidstalen en andere masters op te zetten. Doet de Akademy immers niet al jaren vergelijkend onderzoek naar de positie van de Europese minderheidstalen? En is Durk Gorter niet de deskundige bij uitstek in ons land op dit gebied? De door De Haan aangemerkte minderheidstalenuniversiteit ‘Euroculture’ noemt Jansma ‘heel globaal’. Dat de voertaal op zijn instituut Fries is, kan en wil Jansma uiteraard niet ontkennen. ‘We zitten hier in een tweetalige gemeenschap. Maar het zal duidelijk zijn dat als we de mastersopleiding van de grond krijgen ook Engels of Nederlands als voertaal zullen worden gebruikt.’ Dat kan ook niet anders, omdat studenten internationaal gerekruteerd worden, stelt hij.

‘Je kunt je afvragen of ze voldoende distantie in acht nemen en niet te dicht bij hun onderzoeksobject zitten’

Wat hem stoort is De Haans uitlating over de taalpolitieke rol die de Akademy zou spelen. Hij noemt die ‘heel gezocht en een beetje zielig’’ en spreekt van een ‘kromme redenering. ‘Wij hebben geen politieke missie en geen enkele politieke ambitie. We doen wetenschappelijk onderzoek. Daarom maakt de Akademy ook deel uit van de nationale wetenschapskoepel de KNAW. Maar als we een woordenboek Fries maken, doen we dat toch niet ten faveure van het Fries, om de taal te bevorderen? Dat is toch onzin. Zoiets zeg je toch ook niet tegen iemand die een Nederlands woordenboek maakt? Dat hij zo de positie van het Nederlands wil bevorderen?’ Kan iemand die een positieve attitude heeft ten opzichte van het Fries geen Fries onderzoek doen? Moet dat dan iemand zijn met een anti-Friese houding?’

Nee, Jansma onderstreept dat de Akademy een onderzoeksinstituut is dat gebonden is aan wetenschappelijke waarden en normen, zoals objectiviteit en bovendien openstaat voor wetenschappelijk debat. ‘Al onze onderzoeken zijn publiek toegankelijk.’ De Akademy zou toch nooit van een internationale wetenschapscommissie een lovend judicium hebben kunnen krijgen, als het onderzoek geen kwaliteit zou hebben, meent hij. ‘En juist die commissie doet de aanbeveling tot het instellen van gespecialiseerder masters’.

Wat betreft de door De Haan voorspelde geringe animo voor de mastersopleiding aan de Akademy merkt Jansma op: ‘Ik heb niet de illusie dat we horden studenten trekken, maar dat is ook niet de opzet. Maar als de universiteiten de bachelors opleiden, kunnen ze voor hun onderzoekmasters naar Leeuwarden. Dan zit je meteen in het mekka van het onderzoek naar de Friese taal en cultuur, steeds van uit het vergelijkende perspectief. Bij ons vind je de beste mogelijkheden om  onderzoek naar het Fries plaats te doen, gezien al onze lange termijn projecten. Je kunt hier ‘training on the job’ doen. Laat ze elders instromen en bij ons gespecialiseerd uitstromen.’ Dat de Akademy te veel naar binnen zou zijn gericht en duidelijk een universitair kader ontbeert, kan Jansma al evenmin beamen. ‘Het gaat hier immers om onderzoeksmasters’. Verder merkt hij op dat de Akademy nadrukkelijk internationaal is georiënteerd. ‘Ik heb geld vrijgemaakt om medewerkers in het buitenland internationale congressen te kunnen laten bijwonen. Ik zie daar nooit mensen van het Frysk Instituut. We organiseren overigens zelf ook internationale congressen in het Aljemint. En natuurlijk publiceren we behalve in het Fries, ook in het Engels, Frans, Duits en Nederlands.’

 

Germ de Haan (Heerenveen, 1944)is sinds 1991 hoogleraar Fries aan de Faculteit der Letteren van de Groningse Universiteit. Hij studeerde Nederlands in Groningen en werkte na zijn doctoraal examen zo’n twintig jaar als wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Utrecht. Vanaf 1986 was hij daar bijzonder hoogleraar Fries. De Haan is sinds 2001 ook decaan van de Groninger letterenfaculteit. 

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels