Een Friese griot

Publisearre op 10 maart 2013

JOB DEGENAAR – PEN Nederland.

De blinde Tsjêbbe Hettinga zag ik wel eens in Thialf schaatsen, zich met de rechterhand vasthoudend aan de linker schouder van wie hem vergezelde, eigenlijk net zoals hij de podia betrad. Schaatsen en dichten als vergelijkbare handelingen: vanuit een volledige overgave je eigen menselijke beperkingen overstijgen. Zijn klankrijke Friese zinsbouw, ritmiek en metaforiek maakten op mij als Hollander indruk. Hij bezigde een soort oertaal. Wie zijn poëzie leest zonder hem ooit gehoord te hebben, mist iets essentieels. De schier eindeloos meanderende zinnen die hij uit het hoofd voordroeg, vol pathos, brachten de toehoorder in een roes waarin gevoelens als verlangen en weemoed ontstonden, zonder te irriteren, want hij méénde het. Zijn taalgebruik had zich voldoende van onze alledaagse perceptie verwijderd om mythische vormen aan te nemen.

Inhoudelijk gezien was in zijn geromantiseerde werkelijkheid geen plaats voor engagement en politiek, hoewel zijn sociale voorkeur wel lag bij het ‘gewone volk’. De hem omringende vlakten, weiden, paarden, dorpen en kades, geurend naar teer en olie, maakten het verlangen in hem wakker naar wat hem het échte leven toescheen: de zee, verre kusten, bevolkt door meeuwen en roofvogels, het harde leven van boeren, zeelui en hoeren, in een Slauerhoffiaans tijdsbeeld dat eigenlijk al gedateerd was. Vanuit de beperkte alledaagsheid reikte hij naar overal waar hij niet was, ook de hoogte in, tot aan de sterren toe.

Tsjêbbe doet me denken aan West-Afrikaanse griots die ik een keer in Senegal hoorde: dichters die nog altijd mondeling het leven, de tradities en de geschiedenis van hun volk overbrengen. De textuur is ook bij onze Friese bard ondergeschikt. Tsjêbbe lezen is Tsjêbbe horen. Zijn krachtige epische zangen zullen voorlopig nog in ons naklinken.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels