Multatuli en Ingelheim, een reisimpressie

Publisearre op 31 januari 2015

HANS SMELIK – 

 

“By Douwes Dekker

Logeert men lekker,

Maar na acht daag,

Dan wordt het gekker…..”

 

Begin van een kreupeldicht aan alle vroegere en toekomstige logees van D.D.

(Mogelijk van Fré Hamminck Schepel, de zus van Mimi en haar man Frederik Pool, juli 1884)

 

 

Omstreeks 16.00 uur zijn we op 27 november bij het huis van Multatuli, nu Landhotel Multatuli in Ingelheim am Rhein, aangekomen. Het regent licht. Bovendien hangt er een akelige damp boven het Rijndal waardoor het landschap zich niet in die schoonheid ontvouwt als die ik beschreven vind in de brieven en verhalen van bezoekers aan het huis toen de grote schrijver er nog woonde. Ik moet het daarom nog steeds doen met de verslagen van de toenmalige bezoekers.

Zoals die van Frederik van Eeden die in 1920 zijn herinneringen aan het huis en zijn bewoners optekende van een bezoek met zijn kersverse echtgenote Martha van Vloten bij terugkeer uit Italië van hun huwelijksreis in mei 1886:

‘Ik herinner me dat het huis te Nieder-Ingelheim zeer eenzaam stond, booven op een heuveltop. Een vierkant, tamelijk groot gebouw, ik meen met een rood-achtig stuc bekleed. Het uitzicht was er prachtig, oover het Rijn dal. … Met kinderlijke trots vertelde Dekker mij dat dit huis te Ingelheim stond op de plek waar Karel de Groote een kasteel heeft gehad.”

Dat het kasteel niet daar had gestaan maar in het centrum van Nieder-Ingelheim kon Multatuli niet weten. Dat is pas in de loop van de jaren ’60 van de vorige eeuw na archeologische opgravingen aan het licht gekomen.

Of zoals Ferdinand Domela Nieuwenhuis in een brief aan Multatuli van 2 december 1884 schreef: “Neen, het waren onvergetelijke uren … bij u en nog steeds denk ik met genoegen aan den tijd, die wij doorbrachten op het balkon met dat heerlijke uitzicht op de Rheingau of zittende aan de voet van de naald, die ons in enkele uren zoovele eeuwen deed doorleven in de gedachte.”

Die naald, die in het eerste regeringsjaar (1804) van keizer Napoleon ter ere van Karel de Grote tegenover het huis werd opgericht, staat er nog steeds in volle glorie. Ingelheim lag door de inlijving van Rheinland-Pfalz door de Fransen toen in het departement Mont-Tonnerre met als hoofdstad Mainz.

 

Bordeel
Anders is het met het huis van de schrijver aan de Mainzer Strasse 255 gesteld. Dat lijkt niet meer op dat wat we zien op de bekende foto uit 1908 die genomen is na het onthullen van de gedenkplaat. De contouren van de oorspronkelijke negentiende-eeuwse villa zijn alleen nog te onderscheiden door je blik omhoog te richten naar de eerste etage. Onaangename chaletachtige aanbouwsels van vrij recente datum, langs de voorkant en linkerzijkant van het gebouw, die zich in een lang en dun verlengde in de richting van de vue op het dal uitstrekken, ontsieren het oorspronkelijke gebouw behoorlijk. In die aanbouwsels bevindt zich nu een woning en het restaurant met panoramisch uitzicht.

De ruime vertrekken waarin Douwes Dekker, Mimi en Wouter ooit huisden, zijn grotendeels opgeofferd aan zestien kleine hotelkamers. Het resultaat van een eerdere verbouwing, zo vertelde de huidige ‘Pächterin’, Frau Djolai mij, die met haar man het hotel sinds vijf jaar exploiteert. “Ja, es ist noch nicht so lange her, dass das Haus ein Bordell war.”

Of Douwes Dekker zich over deze nieuwe bestemming van zijn huis net zo besmuikt zou hebben uitgelaten als de gnädige Frau, denk ik niet. Hij was in de omgang met de dames nogal vrijzinnig. Een van zijn lijfspreuken was: “Aimer c’est [se] donner”. In Idee 192 noteerde hij: “ Geen wet was ooit zo kleingeestig en barbaars als de zeden(wet)”. Over eer had hij een andere mening dan de meesten van zijn tijdgenoten in ons land. In een brief aan Mimi uit 1863 schrijft hij als excuus voor hun zondige samenleven – hij was officieel met Everdine Huberta barones van Wijnbergen getrouwd – nadat hij verklaard had op haar eer gesteld te zijn: “Welnu ik zeg: de eer zit boven en niet beneden de gordel.”

Het moet een ideale plek geweest zijn dat rood geschilderde bordeel voor de hoge plaatselijke heren en de in de buurt gelegerde militairen om hun lusten bot te vieren zonder dat iemand het in de gaten had.

Eigenlijk herinnert nog maar weinig aan het feit dat hier ooit onze grootste schrijver woonde behalve de al eerder genoemde gedenkplaat in de gevel.

In de kleine lobby met de hotelbalie, vind ik in een wandkastje te midden van folders en brochures over de omgeving ook nog een klein, inmiddels wat verfomfaaid, boekje in 1994 uitgegeven door de Nederlandse Ambassade. Het is nummer 38 van de serie ‘Nachbarn’, waarin Dek’s leven in het Duits wordt belicht. In een kamertje naast de huidige eetzaal hangt een foto van hem naast een ingelijste levensbeschrijving. Het opvallendst zijn eigenlijk nog de twee reclameborden van het biermerk Jever met eronder het opschrift ‘Landhotel Multatuli’, die ’s avonds hel verlicht zijn.

Frau Djolai vertelde me dat de meeste gasten geen idee hebben wat Multatuli betekent en vaak vragen: “Ist Multatuli ein besonderes Gericht auf Ihre Speisekarte?”

Ik keer terug naar 1880 toen Dekker en Mimi het toenmalige fraaie huis cadeau kregen van hun weldoener de door zijn huwelijk gefortuneerde Zwitserse kunstschilder Johannes Zürcher. Een schenking van 14.000 Mark. Niet weinig in die jaren. Het huis zelf kostte 11.000. De overige 3000 Mark mochten ze besteden aan de verbouwing. In plaats van de transactie op 1 augustus 1880 af te handelen, betaalde Dekker de verkoper 4000 Mark en nam een schuld van hem over aan een zekere Gannerts, die hij met ingang van 1881 met een bedrag van 500 Mark per jaar zou moeten aflossen. Dekker had al talloze malen in zijn leven bewezen niet met geld om te kunnen gaan en dat was nu ook weer het geval. De aanzienlijke som, die hij op zijn bankrekening moet hebben gehad, was in oktober van 1881 al verdampt, waardoor hij zich genoodzaakt zag Elsevier-directeur Robbers een voorschot te vragen voor de uitgave van zijn nieuwe bundel Ideeën. Een schuld die hij vervolgens nooit afloste, waardoor Mimi na zijn overlijden in 1887 zou worden geconfronteerd met de eis van terugbetaling uit de boedel.

Elsevier was toen overigens niet de enige schuldeiser. Ook namens zijn inmiddels wees geworden kinderen uit zijn eerste huwelijk met Tine barones Van Wijnbergen, Edu en Nonnie, werd beslag gelegd. Een poging van Mimi om het huis te behouden, wederom met de financiële hulp van Zürcher, mislukte. Mimi rekende met Edu en Nonnie af. Daarna verkocht ze het huis en een groot deel van de inboedel, waarna ze met Wouter naar het huis van Willem Paap aan de Nassaukade in Amsterdam verhuisde.

 

“Cette vieille carcasse”
Voor Multatuli op zaterdag 19 februari 1887 op 67 jarige leeftijd op zijn met rode trijp beklede chaise longue, die nog altijd in het Multatulimuseum aan de Korsjespoortsteeg, te bewonderen valt, in het huis Auf der Steig zijn laatste adem uitblies en op de 23ste daaropvolgend in Gotha als eerste Nederlander werd gecremeerd, beleefde hij een zevental mooie jaren in het huis in Ingelheim. Het meest nog genoot hij van het uitzicht, de tuin en de rust, van het kleine gezin bestaande uit Mimi en het in 1878 aangenomen zoontje Wouter, en van de bezoekjes van de vele vrienden aan Ingelheim naast de brieven die hij van hen mocht ontvangen.

Toch kende zijn leven in die jaren ook de nodige donkere kanten. Hij bleef zich voortdurend aan het in zijn ogen slechte politieke beleid in het vaderland ergeren en leed onder de steeds heviger en frequenter wordende aanvallen van astma. Hij verzuchtte menig maal dat zijn ‘vieille carcasse’ aan het eind raakte.

Daarnaast kwelden hem, zoals altijd in zijn leven het geval was geweest, de geldelijke zorgen. Lust tot het schrijven van nieuw werk of artikelen, later zelfs van brieven, had hij steeds minder. Aan uitnodigingen voor lezingen gaf hij geen gevolg meer. Dat alles bij elkaar betekende dat zijn inkomen slonk en uiteindelijk niet meer toereikend was om behoorlijk van te leven. Hij maakte zich zorgen over wat er na zijn overlijden met Mimi en Woutertje zou gebeuren. Het Nationaal Huldeblijk en de inzet van zijn vrienden van Tandem, een genootschap dat in 1878 was opgericht om “Max Havelaar te pensioneeren”, hadden niet het verwachte resultaat opgeleverd door het gebrek aan enthousiasme en de bereidheid van mensen buiten de vriendenkring om daaraan bij te dragen. Een van die vrienden, voortrekkers van beide initiatieven, was de Leeuwardense leraar en vrijdenker Vitus Bruinsma, bij wie Multatuli tijdens een voordrachtentournee door Friesland in 1878 logeerde. Multatuli had een zwak voor het Noorden van ons land. De opkomst, vooral in Friesland voor zijn lezingen was bijna altijd goed geweest. Hij had er vele aanhangers voor zijn ideeën gevonden. Men had er begrip voor het onrecht dat hem was aangedaan.

Dat gold ook voor een andere beroemdheid uit die dagen, de in Amsterdam geboren sociaaldemocraat Domela Nieuwenhuis, met wie hij rond 1883 begon te corresponderen. Nieuwenhuis, die aanvankelijk ook dominee in Harlingen was geweest, had zijn roeping verruild om de strijd tegen de misstanden in de maatschappij van die dagen aan te binden. Hij richtte in 1879 het weekblad Recht voor Allen op, waarin hij het met zijn pen opnam voor het proletariaat. Net als Multatuli in zijn Max Havelaar was opgekomen voor de arme inlandse bevolking in Nederlands-Indië.

In februari 1885 bezoekt Nieuwenhuis Ingelheim. Multatuli ziet hem dan voor de eerste keer. Nieuwenhuis had Dekker wel eerder gezien toen deze in 1863 op het Internationaal Congres in het Paleis van Volkskunst een rede had gehouden, maar zij hadden toen geen kennis gemaakt.

In een brief van 26 februari 1885 schrijft Dekker over dat eerste bezoek aan zijn vriend de Groninger landbouwer Derk Roelfs Mansholt: “ Ja. Nieuwenhuis maakte ook op my-en m’n vrouw-n’alleraangenaamste indruk. Hij had iets van ’n idealen Jezus. En ook ik geloof, als gy, dat hij overtuiging heeft.”

Toch moest de aartsconservatief, die Multatuli uiteindelijk was, niets van het socialisme hebben. Even na het bezoek, In een brief van 5 maart 1885 aan de Vereenigde Groninger Werklieden schrijft hij: “Zonder nu juist te weten of gy Sociaal-Democraten zyt, gis ik toch dat velen uwer de leerlingen aankleven van den heer Domela Nieuwenhuis. Ik volstrekt niet! Wel houd ik hem voor een braaf, welmeenend, jazelfs edel man, maar het komt me voor dat z’n stellingen onjuist zijn.”

Als Multatuli van Mimi over een vergadering, die ze tijdens een bezoek aan Nederland in augustus 1886 op uitnodiging van Nieuwenhuis bijwoonde, hoort dat diens volgelingen “Leve Multatuli” hadden geroepen en het vrijheidslied hadden aangeheven omdat zij hem als geestgenoot wilden eren, wordt het Dekker teveel.

Zijn niet malse reactie verschijnt op 17 november 1886 voorafgegaan door een redactionele inleiding in de Middelburgse Courant: “… Nu Domela Nieuwenhuis zelf zijn volgelingen niet beter inlicht, maar goochelt met een grooten naam, heeft Multatuli zelf het woord opgevat.

Hij maakt het volgende bekend (red.): “Om misverstand uit de weg te ruimen, verklaar ik dat de meeningen der sociaal-demokraten over de middelen ter verbetering van den treurigen toestand, waarin ’n zeer groot gedeelte der bevolking van Europa verkeert, my voorkomen in hoofdzaak onjuist te zijn. Multatuli.”

Na drie dagen hebben we nog steeds geen uitzicht. De meegenomen biografie van Dik van der Meulen en zeven delen (van de vijfentwintig) van het Volledige Werk van Multatuli, waarin ik die dagen met plezier heb gelezen, verdwijnen weer in de daarvoor door mij uitgezochte karbies. We hebben na drie dagen wel genoeg van Kerstmarkten, Gänsekeule mit Rothkohl, Glühwein en Kaffee mit Lebkuchen en gaan voldaan huiswaarts na in het gastenboek geschreven te hebben dat we de gastvrijheid van de Djolai’s ‘mit Vergnügen ertragen hatten’.

 

Earder publiseard yn de Moanne, 1 (2015), 9 (jannewaris) s. 33-36.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels