Beeldmontage door Bauke Tuinstra
fotografy: Beeldmontage door Bauke Tuinstra

Een Tropenmuseum op het Zaailand

HUUB MOUS

It Frysk Museum hat fan de ferline jier ferstoarne arsjitekt Abe Bonnema achttjin miljoen euro krigen foar nijbou ‘op of aan het Zaailand’  yn Ljouwert. Oanlieding foar Omrop Fryslân om op 17 juny in diskusje te organisearjen oer it ideale plak en de opset fan sa’n nij museum. Moderne keunst of ek mear romte foar it Fryske ferline? In ienriedich antwurd kaam der net. Museumdirekteur Cees van ’t Veen sei in fuortsetting fan de diskusje ta. Keunsthistoarikus Huub Mous wit wol hokker kant it út moatte soe: in Frysk Tropenynstitút.

Perspectiefwisseling

Enige tijd geleden bracht ik een bezoek aan het Tropenmuseum in Amsterdam. Een diepe teleurstelling was het gevolg. Ik bewaar nog altijd tedere herinneringen aan het Tropenmuseum uit de jaren vijftig, waar ik op een vrije woensdagmiddag nogal eens ronddwaalde. Het heette toen nog gewoon Koloniaal Instituut, wat het overigens nog altijd is, gezien de koloniale oorsprong van het merendeel van de collectie. De ideologische blik van nationale trots tegenover de primitieve Javaan en andere donkerhuidige onderworpenen der aarde heeft inmiddels plaatsgemaakt voor een hedendaagse presentatietechniek die meer aansluit bij een politiek correctie visie op alles wat met de Derde Wereld van doen heeft. Die perspectiefwisseling heeft het vroegere Koloniaal Instituut in een paar decennia volledig op zijn kop gezet. Maar daarmee is ook de ziel van de collectie verdwenen.

Wat ik bij mijn hernieuwde kennismaking miste waren de grote maquettes in de zalen op de begane grond van olieraffinaderijen of rubberplantages, waar je op tientallen knoppen kon drukken die correspondeerden met lampjes die dan helemaal aan de andere kant van de zaal konden oplichten. Het museum had ook talloze toverlantaarns, waarin je beelden uit Sumatra rond 1900 in stereoscopie kon bewonderen. De zalen waren muffig en overladen met vitrines. En toch, als kind raakte ik telkens weer gefascineerd door dit stoffige pakhuis van exotische kennis.

Nu bleek in de centrale hal  een complete woestijn te zijn nagebouwd. Duizenden kilo’s zand waren op de stenen vloer gestort. De bezoeker werd verzocht zijn schoenen uit te trekken en op blote voeten zich een weg te banen tussen woestijnhutten met aangeklede poppen en opgezette kamelen. Zo werd gepoogd een indringend beeld op te roepen van de droogte in de Sahel. Er waren suggestieve geluiden te horen, pakkende videobeelden te zien, en als ik me goed herinner was het ook bloedheet. Dat laatste kan ook aan de haperende airconditioning hebben gelegen die niet was berekend op een hittegolf, want buiten stond het kwik boven de dertig graden. Of misschien was die met opzet uitgezet. Je weet het immers maar nooit met die hedendaagse presentatietechnieken.

‘Een vernieuwd Fries Museum is een probaat glijmiddel voor kapitaalkrachtige investeerders uit de Randstad.’

Theatrale evocatie

Uit angst dat de bezoeker vroegtijdig afhaakt, verwend als hij is door de visuele verleidingstactieken van de hedendaagse massamedia, wordt tegenwoordig in musea vaak geen middel onbeproefd gelaten. Was het vroeger nog een diaklankbeeld in een bescheiden achterafzaaltje, waarin de educatieve dienst zich had kunnen uitleven, nu is het toverwoord educatie vervangen door een ander magisch begrip: theatrale evocatie. Een museale presentatie moet worden gedramatiseerd door uitgekiende belichtingstechnieken, in felle kleuren beschilderde muren met bijpassend tapijt, kortom, een suggestieve sfeerenscenering, waarbij de scheidslijn tussen effectbelust theaterdesign en klassieke tentoonstellingsvormgeving steeds meer vervaagt.

Het tentoonstellen is een kunst op zich zelf geworden. Het belang van een geletterde kennisoverdracht wordt nog wel degelijk onderkend, maar deze voormalige corebussiness van het museum wordt nu ondergeschikt gemaakt aan de theatrale werking van het beeld binnen een aansprekende context en een pakkend tentoonstellingsconcept. Tentoonstellingsmakers en museumdirecteuren zijn een soort multimediale intendanten geworden. Zij worden omgeven met een cultureel aura, dat groter is dan ooit, en krijgen vaak alle ruimte om vrijelijk te associëren en nieuwe verbanden te leggen tussen heden en verleden.

Daarmee heeft het museum ongemerkt een ander ideologisch accent gekregen. Van instrument ten dienste van de burgerlijke Bildung is het vooral een middel tot verantwoord vermaak geworden. Een middel dat desalniettemin – en misschien zelfs meer dan ooit – met een gouden navelstreng verbonden blijft met macht, elite en kapitaal. Het museum zelf is nog altijd een overleefd instituut uit de burgerlijke cultuur, maar het heeft een nieuwe bestaansgrond gevonden in de naar verantwoorde verpozing hunkerende, laatkapitalistische samenleving. Dit eigentijdse museum heeft zich genesteld in de wereld die tegenwoordig zo fraai wordt samengevat met het woord leisure.

In wezen is er geen onderscheid meer tussen een museum, een megabioscoop of een voetbalarena. Alleen is een museum, meer dan welke andere tempel in de amusementsindustrie, nog altijd beladen met de aura van cultureel kapitaal. En dat laatste is nu business bij uitstek geworden. Deze uiterst schaarse en bijna magische meerwaarde is verbonden geraakt met de grondprijs van A-locaties, de opwaardering van verlate centra van de zware industrie en de ontwikkelingsperspectieven van nieuwe stadscentra in de periferie. Zo kan een nieuw museum een belangrijke injectie vormen voor een stad of regio, mits een juiste balans wordt gevonden tussen spraakmakende architectuur, de te kiezen locatie in de stedelijke context en het kunsthistorisch belang van de collectie die wordt gepresenteerd.

‘Het Fries Museum is roomser dan de paus, provincialer dan provinciaal, juist door zijn krampachtige ambitie om aan dit provincialisme te ontsnappen.’

Antieken en modernen

Wat betekent dit alles voor het Fries Museum, dat plotseling een concept moet bedenken voor een nieuw museum op het Zaailand? Met het legaat van Abe Bonnena kregen directie en staf een geldbuidel met achttien miljoen euro in de schoot geworpen. Wat je noemt een luxeprobleem. De eerste openbare discussie hierover in een televisiedebat van Omrop Fryslân werd gekenmerkt door een Babylonische spraakverwarring. Bouwkundige visoenen van architecten en stoffige stokpaardjes van historici en kunsthistorici, bestuurders en museumdirecteuren passeerden de revue.

Inmiddels zijn we maanden verder en is Nederland opgeschrikt door een veel heviger debat dat zich in de hoofdstad afspeelt rond de toekomst van het Stedelijk Museum. Hoewel die discussie aldaar wezenlijk verschilt met die in Leeuwarden springen ook een paar opvallende overeenkomsten in het oog. In beide gevallen is sprake van een strijd tussen antieken en modernen, die in de Randstad overigens andere loopgraven graven dan in de regio. Een mooi voorbeeld van de gelijktijdigheid van het ongelijktijdige.

Zo zou je Rudy Fuchs in zekere zin de Bertus Mulder van Amsterdam kunnen noemen. Ik heb niets tegen gedeputeerde Mulder, maar hij heeft een bijzonder talent om zich in dit soort kwesties op te werpen als een soort kop van Jut. Zijn verstarde opvattingen over de Friese cultuur vormen in feite de meest extreme exponent van een diep ingedaald gedachtegoed, dat bij veel Friese historici is terug te vinden.

De ironie van de geschiedenis wil dat de avant-gardist Fuchs ten aanzien van de twintigste-eeuwse kunst in feite ook een uiterst behoudend standpunt inneemt. Een verstarde opvatting die verwantschap vertoont met de conservatieve opstelling van wat je de historische ‘achtergarde’ van Friesland kunt noemen. Fuchs wil het liefst helmaal niet verhuizen, maar pleit juist voor nieuwbouw op de bestaande locatie. Hij ziet niets in een modieus nieuw Stedelijk aan de Zuidas, waarvoor de ING Bank nog eens extra in de geldbuidel wil tasten. In zeker zin is het Zaailand dan ook de Zuidas van Leeuwarden, maar dan omgekeerd.

Fuchs kan zich weinig voorstellen bij ‘een museum van de 21ste eeuw’, een kreet die bij menig voorstanders van de Zuidas variant te horen valt. Een kreet ook waaraan ik mezelf bezondigd heb bij mijn eerste gedachten over een nieuw museum aan het Zaailand. Voor Fuchs is de moderne kunst nog altijd heilig. Hij heeft de twintigste eeuw ook vaak als een apart hoofdstuk in de geschiedenis van de kunst bestempeld, een periode die met Cézanne is begonnen, met Mondriaan zijn hoogtepunt bereikte en met de generatie van Kiefer tot zijn einde is gekomen. Met andere woorden: het boek van de twintigste eeuw kan dicht. Het gaat nu nog slechts om een fraaie presentatie van de collectie, met steeds weer verrassende ensembles en telkens wisselende ‘dialogen’ tussen de meesterwerken onderling.

Provincialer dan provinciaal

Zoals Fuchs naar zijn twintigste eeuw kijkt, zo kijken veel Friese historici naar de geschiedenis van hun Friesland. Het is een statisch beeld dat vaststaat in de tijd, en waar de rijke collectie van het Fries Museum een perfecte weerslag van vormt. Het is dan ook zaak die collectie zo goed mogelijk te presenteren, volgens de hedendaagse inzichten en met hedendaagse presentatietechnieken. Het legaat van Bonnema biedt hiertoe een bijzondere gelegenheid.

Dat behoudende wensenpakket sluit bovendien naadloos aansluit bij een cultuurtoeristische toekomstvisie op Friesland. Deze regio mag immers geen rustoord voor pensionados worden, maar wel een eldorado van ruimte en schone lucht in combinatie met hoogstaand cultureel vermaak. Vanuit die optiek is een vernieuwd Fries Museum zelfs een probaat glijmiddel voor kapitaalkrachtige investeerders uit de Randstad. Zo komt er moeiteloos een alliantie tot stand tussen conservatieve historici en bestuurders met een toekomstvisie die geen tegenspraak duldt. De toekomst van het museum dreigt hiermee te worden uitgeleverd aan een samenspel van kortzichtige belangenbehartigers, die zich laten leiden door de waan van de dag of de waan van het verleden.

Eens temeer wordt zo een kans gemist voor de ontwikkeling van een nieuw Fries Museum op basis van een inhoudelijk concept. Een onderneming waarbij Friesland nu eindelijk eens voorop kan lopen. Maar dan is wel een visie op een eigentijds museum dat aansluit bij tendensen als globalisering, multiculturaliteit, de vermenging en wederzijdse beïnvloeding van heden en verleden, autochtone en allochtone cultuur. Een inspirerende visie ook, zeker in een tijd van toenemende intolerantie. Een visie waarvoor de aanknopingspunten in de eigen collectie te vinden zijn. De Friese cultuur is altijd extravert geweest. Dat wil zegen: voor de romantische herontdekking in de negentiende eeuw stond de kunst in deze contreien open voor invloeden uit andere werelddelen, wat zijn weerslag kreeg in de Friese textiel en zelfs op het Hindelooper schilderwerk.

Natuurlijk bestaat de mogelijkheid dat directie en staf met zo’n nieuwe visie komen. Maar ik betwijfel of zij daartoe de moed zullen hebben binnen het krachtenveld waarbinnen zij moeten opereren. De huidige activiteiten van het museum worden vooral gekenmerkt door een soort brave hypercorrectheid. Alle tentoonstellingen zijn keurig verzorgd. Op de keuzes van kunstenaars valt weinig aan te merken. Wat ontbreekt is een soort lef, het tonen van het onverwachte, iets waar je mee op je bek kunt gaan en niet bij voorbaat verzekerd bent van een goede pers in landelijke bladen. Het netwerk dat de staf heeft ontwikkeld is dat van de gevestigde orde, van musea elders in het land, van galeries binnen de grachtengordel. Kortom, het Fries Museum is roomser dan de paus, of beter gezegd: provincialer dan provinciaal, juist door zijn krampachtige ambitie om aan dit provincialisme te ontsnappen.

‘Juist die knulligheid behoort voor mij tot het meest dierbare waar het Fries Museum voor staat.’

Een ongrijpbare mythe

Een nieuwe visie op de eigen collectie vereist een radicale omkering van perspectief.  De collectie moet binnenstebuiten gekeerd. Daarvoor is een onbevangen houding nodig, die het verloren centrum opnieuw opzoekt, het autochtone uitspeelt tegen het exotische en de vermeende Friese volksziel tegen het licht houdt in verrassende confrontaties met vreemde kunst van elders.

Waar ik bang voor ben is dat de hele verhuizing zal uitdraaien op een keurig en een duurzaam compromis: oude wijn in nieuwe zakken. Anders gezegd: de presentatie van de bestaande collectie in een nieuwe, maar uit ideologisch oogpunt weinig verrassende enscenering. Met nieuwe tapijten, een uitgekiende belichting en een keur van multimediale effecten. Daarmee krijgen alle partijen ogenschijnlijk hun zin, zowel de antieken als de modernen. Maar wordt het ook echt spannend?

Voor welk concept ook gekozen wordt, er zal altijd iets onomkeerbaar verloren gaan: de presentatie van de collectie in zijn huidige behuizing als product van de Friese geschiedenis. Dat dreigend verlies valt lastig aan te tonen vanuit de armzalige situatie van nu. Je hoeft ook maar te wijzen op de knullige presentatie van de stijlkamers in het Eysingahuis, om nog maar te zwijgen aan die benauwde hokjesboel die verderop in de oudbouw je in een verlaten doolhof doet wanen. Het is een aaneenschakeling van oude koninkrijkjes, waar gespecialiseerde conservatoren decennia lang hun gang konden gaan, en nooit iemand van hogerhand de moed heeft gehad om daar eens flink de bezem doorheen te halen. Iedere afdeling heeft immers zijn eigen achterban van verknipte vakspecialisten en fanatieke amateurs. Die ogenschijnlijke knulligheid in de presentatie schreeuwt nog altijd om vernieuwing, ook na de miljoenen verslindende verbouwing van Gunnar Daan, waarvan het budget grotendeels in de ondergrondse tunnel is verdwenen.

En toch, juist die knulligheid behoort voor mij tot het meest dierbare waar het Fries Museum voor staat. Is het niet zo dat een soort overbewuste kunstmatigheid altijd de motor is geweest voor de moderne reproductie van Friese cultuur? De voortdurende transformatie van het kunstmatige in het authentieke, van nep naar echt, is als leidend principe al honderdvijftig jaar in alle uithoeken van de Friese cultuur werkzaam. Juist de opeenstapeling van onvolkomenheden in de presentatie van de collectie onthult waar het bij de Friese cultuur in de vorige eeuw om heeft gedraaid. Bij elke verbouwing van het Fries Museum ging het mis. Het geeft niet hoeveel geld je er in pompt. De output is altijd een ongelukkige kopie van het voorafgaande.

Dat is het Fries Museum bij uitstek, waarmee misschien wel een tragisch kernpunt van de Friese identiteit wordt weerspiegeld, zo er al zoiets metafysisch als de Friese identiteit bestaat. Hoe het ook zij, het is iets ongrijpbaars, waarin ik steeds meer ben gaan geloven.

Het Fries Museum mist nog altijd een duidelijk centrum – een Mitte in plaats van een mythe – een centraal gezichtspunt van waaruit alles op zijn plaats valt. Dat is hinderlijk, maar ook veelzeggend. Met deze sterk verouderde opstelling is de collectie immers ten langen leste een historisch fenomeen op zich zelf geworden. Daarmee komt een typisch Friese paradox in beeld. Cultuur zit hier gevangen in zijn eigen historie. Een nieuw Fries Museum aan het Zaailand met een eigentijdse opstelling van de historische collectie, zal dan ook tot een onherstelbaar verlies leiden.

Een oase op het Zaailand

Maar hoe moet het dan wel? Een kunsthal tegenover het gerechtsgebouw? Eerlijk gezegd vrees ik dat daar weinig volk op af zal komen. Hedendaagse kunst is geen publiekstrekker, dat heeft menig provinciaal museum inmiddels met schade en schande  ondervonden. Een rondgang langs de hedendaagse provinciale musea levert ook weinig inspiratie op. Overal lijkt er dringend behoefte aan een nieuwe visie op het hedendaags museum als cultureel instituut, al was het alleen maar om aan de pijnlijke dilemma’s tussen leisure-industrie en kunsthistorische navelstaarderij te ontsnappen.

Het Groninger Museum oogt nog altijd als een gunstige uitzondering in dit zorgelijke verhaal, maar onder het bewind van een trendgevoelige televisieproducent ontwikkelt deze postmoderne bonbondoos zich steeds meer tot een amechtig geprogrammeerde kunsthal in een te krappe behuizing met een teruggelopen bezoekersaantal. In Groningen wordt inmiddels nagedacht over een aparte voorziening voor een eigen Gronings Historisch Museum, zodat meer ruimte ontstaat voor de presentatie van de hedendaagse kunst. Maar Leeuwarden is geen Groningen. De een is immers het grootste dorp, de ander de kleinste metropool van het land. Een kunsthal op het Zaailand zal geen lang leven beschoren zijn, of zij zal weldra, uit oogpunt van exploitatie, haar ruimte moeten delen met presentaties van zeewaardige jachten of andere luxe consumptiewaar.

Misschien is het idee van een Fries Tropeninstituut dan toch niet zo gek. Als de verhuizing van de collectie onvermijdelijk blijkt en het Eysingahuis als geboortehuis van de Friese cultuurhistorie onverhoopt beschikbaar komt voor luxe yuppenappartementen of een discountwinkel, laat dan een Afrikaan het museum aan het Zaailand inrichten. Prins Claus droomde van een opera in de Afrikaanse woestijn. Ik droom van een Tropenmuseum op het Zaailand. Een museum waar je het Friese oorijzer ziet uitgestald naast en voorouderbeeld uit Ivoorkunst. Waar je een Hindelooper stijlkamer alleen kunt betreden als je eerst je schoenen uitdoet en het brandend zand van de Sahel tussen je tenen voelt schuren. Een museum waar als het moet de kachel uit gaat, zodat je de ontberingen van de eerste, nobele terpbewoners aan den lijve kunt ondervinden, om dan plotseling te stuiten op een gigantische totempaal uit het beneden-Congogebied.

Kortom, een oase op het Zaailand waar je de culture restanten van het Friese verleden kunt aanschouwen vanuit een antropologische optiek, als iets exotisch, iets wat ver weg en nu eindelijk echt voorbij is.

 

Earder publiseard yn de Moanne, 1 (2002), 3 (desimber), s. 3-7.

Comments
2 reaksjes oan “Een Tropenmuseum op het Zaailand”
Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.