Benner en Bregman

SUSAN VAN DEN BERG –

Hoewel het werk van Gerrit Benner (Leeuwarden 1897 – Nijemirdum 1981) en Boele Bregman (Heerenveen 1918 – Heerenveen 1980) niet met elkaar te vergelijken valt, zijn er wel degelijk overeenkomsten te vinden. Beide kunstenaars hebben een opvallende eigen stijl en worden tot de belangrijkste naoorlogse Friese kunstenaars gerekend. Ze waren tijdgenoten en leefden aan het eind van hun leven op zo’n dertig kilometer afstand van elkaar, maar hebben elkaar nooit persoonlijk gekend. Hun werk is nu samengebracht op een duo-tentoonstelling in Museum Martena, met een selectie uit de AFI-collectie.

Gerrit Benner en Boele Bregman waren allebei autodidact. Hun kunst ontstond aanvankelijk naast de dagelijkse beslommeringen, in de verdrukking van de dag. Gerrit Benner volgde een opleiding als huisschilder aan de Ambachtsschool in Leeuwarden, werkte later als schildersknecht en begon na zijn huwelijk een winkel in sieraden en damestassen.[i] Om rond te komen werkte hij ook nog als postbode. ‘Ik heb altied hard werkt’, zei Benner in het Leeuwarders in een interview met de Leeuwarder Courant uit 1961. ‘Ik bin beslist niet rancuneus hoor, het interesseert mij oek gien bal, maar eerlijk, ik hew in Leeuwarden nooit feul medewerking had.’[ii] Het was in 1952 de reden voor zijn vertrek naar Amsterdam, waar zijn werk wel aansluiting vond.[iii] Benners losse expressionisme – met onderwerpen als land, water, lucht en dieren – was zelfs zo succesvol dat hij in 1954 een solotentoonstelling kreeg in het Stedelijk Museum. Een jaar later won hij een prijs voor schilderkunst op de Biënnale van São Paulo (1955) en in 1958 kreeg Benner de Guggenheimprijs. Hij was (inter)nationaal doorgebroken en werd door de CoBrA-kunstenaars uit die tijd omarmd als een oudere zielsverwant.

Zijn roem had invloed op de wijze waarop het werk van Boele Bregman werd ontvangen. In een recensie van zijn eerste tentoonstelling in het Princessehof, werd hij door Eduard Kools met Benner vergeleken.[iv] ‘De zojuist veertig geworden Bregman, van beroep loodgieter, maar diep in zijn hart kunstenaar, heeft zichzelf moeten vormen. Niemand zag tot voor kort wat in zijn werk. Het gemis aan een academische opleiding zal hem, hoewel niet juist, soms te zwaar wegen. Zijn collega’s zullen hem, zoals zij Benner deden, met voorbijzien van eigen niet kunnen, veroordelen om technische tekortkomingen. Niets zal hem gespaard blijven. Toch zal hij er komen.’[v] Bregman bleef zijn leven lang worstelen met de vraag wie hij was en wat hij deed. ‘Als iemand aan hem vroeg “ben jij loodgieter?”, dan antwoordde hij dat ie kunstschilder was en omgekeerd’, zegt Thom Mercuur (1940), die bevriend was met de kunstenaar.[vi]

Het debuut van Boele Bregman ging niet onopgemerkt voorbij. De chirurg en collectioneur H.L. Straat – die eerder veel voor Benner had betekend – begon zijn werk al in een vroeg stadium aan te kopen, waardoor diens schilderijen werden opgenomen in diverse presentaties aan het eind van de jaren vijftig.[vii] In 1966 volgde in het stadhuis van Sneek een tentoonstelling uit dezelfde collectie met – naast werk van Gerrit Benner en Boele Bregman – schilderijen van Henk Chabot (1894-1949).[viii] Deze Nederlandse expressionist gold als één van Bregmans voorbeelden. Thom Mercuur herinnert zich hoe hij destijds met Boele Bregman en Sjoerd de Vries (1941) regelmatig naar het westen om inspiratie op te doen.[ix] ‘Dan gingen we “even het IJsselmeer rond” om werk te bekijken van bijvoorbeeld Herman Kruijder (1881-1935) en Henk Chabot. Boele was een inspirerende man en die uitjes waren voor mij van groot belang. Zo heb ik leren kijken.’[x]

Lyrische stijl

Het werk van Gerrit Benner maakte in die periode een duidelijke ontwikkeling door. Eerst schilderde hij redelijk herkenbare landschappen en idyllische droompaardjes in een lyrische stijl. Later werd zijn toets breder en gewaagder, waardoor de landschappen een monumentaal karakter kregen. Het deed Straat verzuchten: ‘Het is mijn Benner niet meer.’[xi] Hij zou vanaf de jaren zestig niets meer aankopen en veilde bij zijn pensionering een groot deel van zijn collectie, tot teleurstelling van de kunstenaar.[xii] Het verlies van zijn mecenas stond Benners ontwikkeling echter niet in de weg: ‘Hoe verder ik kom, hoe meer ik aan het begin sta. Ik bin Benner, mar ik zeg niet ik ben-er.’[xiii] Ook Boele Bregman schuwde de vooruitgang niet. Hij experimenteerde met verschillende materialen en maakte naast schilderijen tevens grafiek, collages en metaalplastieken. Bovendien schreef hij gedichten. Als lezer was hij een bewonderaar van Willem Elsschot (1882-1960), Gerrit Achterberg (1905-1962) en Nescio (1882-1961). Hij schreef het woord Nescio zelfs boven de deur van zijn huis in ’t Meer, al was dat waarschijnlijk vanwege het feit dat het letterlijk ‘ik weet niet’ betekent.[xiv]

Twijfel typeerde de kunstenaar. De uitdagende openheid van Benner – die slechts een paar streken nodig leek te hebben om uitdrukking te geven aan wat broeide in zijn binnenste – zou Bregman nooit bereiken. Zijn beeldtaal was beklemmend en zijn werk een worsteling tussen vorm en verf. In april 1960 noteerde hij in zijn dagboek: ‘Ik wil zijn zoals iedereen is, maar het lukt me niet.’[xv] Het klonk als een wanhoopskreet, net als dit ongedateerde gedicht:[xvi]

 

ondier, donderdier, angst

wie van ons is het bangst

de angst is in en om me heen

ik ben alleen, ik ben alleen

 

ik wil een geur

een kleur

een deur voor al die angst

ik, ik, ik …………… ben het bangst

 

Bregman verlangde naar een eenheid tussen mens en natuur, in een paradijselijke wereld zonder strijd. De dreiging van het alledaagse werd vertaald in schilderijen als De ontheemden (1957), De stad (1959) en Nostalgisch dorp (1967), die allemaal te zien zijn in Museum Martena. Het indrukwekkende Rantsoen (1967) is daar ook te vinden, een aangrijpend tafereel van twee mensfiguren met uitgemergelde visjes op het bord. De figuren zijn gevangen in een poëtisch primitivisme van schonkige schouders, korte armpjes, grote klauwen en dikke vingers. Onderling kloppen de verhoudingen niet, maar inhoudelijk valt alles op z’n plaats. Het onderwerp doet onwillekeurig aan de oorlogstijd denken, hoewel het meer dan tien jaar na de bevrijding werd geschilderd. De Tweede Wereldoorlog was hoe dan ook een bepalende periode in het leven van Bregman, die actief betrokken was bij het verzet in Friesland. Hij moest jarenlang onderduiken en was ondermeer Groepscommandant van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten in Zuid-Oost Friesland. Direct na de oorlog kreeg hij een functie in een kamp voor gedetineerde NSB’ers, maar was ongeschikt voor de rol van gevangenbewaarder.[xvii]

Oorlogsjaren

Gerrit Benner bracht de oorlogsjaren door in Eernewoude, waar hij ondergedoken was met zijn gezin. De kunstenaar had geweigerd te tekenen voor de Kultuurkamer en zijn beide zoons hadden de leeftijd waarop zij zich moesten melden voor tewerkstelling in Duitsland.[xviii] Hij veranderde een schuur in een atelier en vond in die periode vooral inspiratie in het boerenleven, zoals Aardappelrapers en De maaier laten zien, twee tekeningen uit 1946. Het Friese landschap zou altijd een rol blijven spelen in zijn werk, zelfs na de verhuizing naar Amsterdam. ‘Schilderen doe ik uit mijn hoofd’, zei de kunstenaar daarover.[xix] Het Friese landschap had zich in zijn gedachten genesteld en daarmee zijn verbeeldingsvermogen blijvend bepaald. Voor Benner was schilderen een genot. In een interview sprak hij verlekkerd over ‘de wellust van de verf’. Zijn doel was duidelijk: ‘Het gaat om de sfeer van de natuur, zeker, maar ik wil dat het schilderij klaarte, vrolijkheid opwekt. Als zo’n ding af is, dan moet ik ermee leven, daarom moet het prettig zijn. Zon. Klaarte. Nooit wit-zwart, want daar zijn zoveel tinten tussen!’[xx] In Museum Martena zijn verschillende van die zonnige werken te zien, waaronder Herfstbos (1953), een zinderende verzameling van felgekleurde toetsen. De verf ligt dik op het doek als een gul gesmeerde pasta. Het plezier straalt ervan af, maar ook trots en eigenzinnigheid. Benner had een onverbloemde beroepseer en kon koppig zijn. Zelfs in ‘de magere jaren’ weigerde hij zijn werk zomaar aan te bieden, ook al werd beweerd dat ‘die en die’ belangstelling had. ‘As-ie belangstelling het, komt-ie mar bij mij’, zei hij dan.[xxi] Benner maakte wat hij wilde maken. In zijn eigen tempo en op zijn eigen voorwaarden: ‘Ik ben niet een man van productie, ik ben geen fabrikant.’[xxii]

De kunstenaar keerde in 1971 met zijn vrouw terug naar Friesland. Hij had in de periode daarvoor enkele monumentale werken afgerond, waaronder een raam voor een kerk in Helmond en een wandkleed voor het stadhuis van Amsterdam.[xxiii] De laatste tien jaar van zijn leven verbleef Benner in Nijemirdum, waar hij werkzaam was tot zijn dood in 1981. In die laatste jaren doken thema’s uit zijn beginperiode weer op, waaronder de paardjes, zowel met als zonder ruiter. Die paarden zijn bijna een handelsmerk van hem geworden, zoals in het werk van Boele Bregman vaak vogels en bomen figureren. Hij was erdoor gefascineerd: ‘Bomen kunnen teer, krachtig en trots zijn. Bloeiend of niet zijn het eigenlijk bouquetten of bloemen. Het groeiproces is prachtig en de constructie is verbazend ingenieus.’[xxiv] Bregman woonde in ’t Meer – een streek tussen De Knipe en de bossen van Oranjewoud – vlakbij het huidige Museum Belvédère, dat enkele werken van hem in de vaste collectie heeft, waaronder twee prachtige zelfportretten. De bosrijke omgeving was voor de kunstenaar een bron van inspiratie. ‘Daar sjouw ik veel om. Ik zit er wat, werk een beetje en voel mij daar de dorpsgek. Ik zou er wel willen blijven, mij voorgoed afsluiten van de wereld.’[xxv]

In zekere zin is dat precies wat hij gedaan heeft. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag werd er een grote overzichtstentoonstelling georganiseerd in de Kunstzaal van Hulsen, die veel publiciteit genereerde.[xxvi] Hij schrok van alle aandacht en was gekwetst door de negatieve reacties op zijn maatschappijkritische collages. Het was de reden dat hij – tien jaar na zijn debuut – uit de wereld van exposities, openingen en recensies stapte. De schilder trok zich terug in zijn atelier dat werd afgeschermd door een bord met de tekst ‘Geen bezoek, alleen na afspraak’.[xxvii] Bregman bleef trouw aan zijn thema’s en maakte naast enkele stillevens, nog een opvallend werk als De verleider (1975) waarin de beide ogen van een rood verhitte jongeman, zijn vervangen door twee naakte dames. Hij bleef schilderen tot zijn dood in 1980 en werd begraven in De Knipe. Zijn sobere grafsteen draagt de beeltenis van een vogel, als geheimzinnige afgezant van het paradijs dat hij met zijn kunst tot leven heeft gewekt.

www.museummartena.nl

Earder publiseard yn de Moanne, 7 (2008), 7 (septimber), s. 40-43.

 

 

[i] De winkel was gevestigd aan de Pijlsteeg 3 te Leeuwarden en voerde als slogan ‘een kenner koopt bij Benner’. De zaak ging in 1937 failliet. Het pand bestaat nog steeds en staat tegenwoordig schuin tegenover het Fries Natuurmuseum, tussen de sauna en het Sint Anthony Gasthuis.

[ii] –, ‘Benner: ik leef hier bijna net zo geïsoleerd als in Leeuwarden.’ Leeuwarder Courant, 20 december 1961.

[iii] Gerrit Benner gebruikte enige tijd het atelier van Karel Appel (1921-2006), die zowel een vriend als bewonderaar van hem was. In 1971 zou Appel in de catalogus voor de derde tentoonstelling van Benner in het Stedelijk Museum nog een herinnering schrijven aan ‘Gerrit, een oude vriend’: ‘Na een lange lifttocht met Corneille naar Friesland – waar we na de oorlog voor ’t eerst kwamen – leerden we Gerrit kennen, een rasschilder met een noordse fabelachtige kant in zijn werk. We werden bij de Friese potkachel ontvangen met geurige koffie en ik tuurde over de weilanden met abstracte koeien wat zijn schilderijen waren. We noemden elkaar meteen bij de juiste naam, ook later als we elkaar tegenkwamen en zeiden: “hee ouwe rover, hoe gaat het?” Erik Slagter, Gerrit Benner, werken uit de periode 1944-1948 (samengesteld uit de collectie Rie Gubitz-Vellinga). Uitgeverij De Drijvende Dobber, Franeker (1991), p. 19.

[iv] Eduard Kools werkte van 1935 tot 1971 als kunstcriticus voor de Leeuwarder Courant. Hij was – tegen de stroom in – in 1947 al positief over Benner toen hij een tentoonstelling van diens werk recenseerde. Huub Mous, De kleur van Friesland (beeldende kunst na 1945). Friese Pers Boekerij, Leeuwarden (2008), p. 41.

[v] Eduard Kools, ‘Eerste expositie van Boele Bregman een verrassing.’ Leeuwarder Courant, 10 februari 1958.

[vi] Mondelinge overlevering in een gesprek met de auteur.

[vii] De collectie Straat was achtereenvolgens te zien op exposities in het Stedelijk Museum Arnhem (27 september-15 november 1959), het Stedelijk Museum Schiedam (20 november-16 december 1959) en het Fries Museum Leeuwarden (23 december 1959-31 januari 1960). Elina Taselaar, Boele Bregman (een overzicht). Fries Museum, Leeuwarden (1988), p. 9.

[viii] Eduard Kools, ‘Verblijdend weerzien van Benner, Chabot, Bregman.’ Leeuwarder Courant, 25 maart 1966.

[ix] Sjoerd de Vries debuteerde in 1962 succesvol in Galerie van Hulsen te Leeuwarden. Eduard Kools, ‘Verrassend debuut van Fries Sjoerd de Vries.’ Leeuwarder Courant, 10 december 1962.

[x] Mondelinge overlevering in een gesprek met de auteur.

[xi] Loek Brons, In de ban van Benner. Singer Museum (Laren) en Fries Museum (Leeuwarden), 1989.

[xii] H.J. Straat was naast arts en kunstverzamelaar, ook voorzitter van de Maatschappij ter Bevordering van de Schilder- en Tekenkunst, die jaarlijks tentoonstellingen organiseerde in het Princessehof te Leeuwarden.

[xiii] –, ‘Benner: ik leef hier bijna net zo geïsoleerd als in Leeuwarden.’ Leeuwarder Courant, 20 december 1961.

[xiv] Elina Taselaar, Boele Bregman (een overzicht). Fries Museum, Leeuwarden (1988), p. 13.

[xv] Loes Rotshuizen, Boele Bregman (1918-1980), de collectie Hellinga in Britswerd. Stichting de Hellingstichting, Britswerd (1990), p. 11.

[xvi] Idem, p. 54.

[xvii] Elina Taselaar, Boele Bregman (een overzicht). Fries Museum, Leeuwarden (1988), pp. 7 en 8.

[xviii] Loek Brons, In de ban van Benner. Singer Museum (Laren) en Fries Museum (Leeuwarden), 1989.

[xix] Hans Redeker, Gerrit Benner. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam (1967).

[xx] Idem.

[xxi] –, ‘Benner: ik leef hier bijna net zo geïsoleerd als in Leeuwarden.’ Leeuwarder Courant, 20 december 1961.

[xxii] Idem.

[xxiii] Loek Brons, In de ban van Benner. Singer Museum (Laren) en Fries Museum (Leeuwarden), 1989.

[xxiv] Elina Taselaar, Boele Bregman (een overzicht). Fries Museum, Leeuwarden (1988), p. 15.

[xxv] Idem.

[xxvi] Boele Bregman. Kunstzaal van Hulsen, Leeuwarden (11-31 oktober 1968).

[xxvii] Elina Taselaar, Boele Bregman (een overzicht). Fries Museum, Leeuwarden (1988), p. 12.

 

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.