Marleen Annema, leegstand horeca
fotografy: Marleen Annema, leegstand horeca

Waddenacademie: Onthulde voorkeuren en de economie van geluk  

RICHARD RIJNKS –

Bevolkingsgroei is zo lang als wij ons redelijkerwijs kunnen herinneren de dominante demografische richting in Nederland. Zolang de bevolking groeit, weten we grotendeels goed hoe ruimtelijke processen verlopen. Gemeenten houden zich bezig met waar deze mensen moeten wonen en vullen hiermee de begroting aan, en lokale voorzieningen en ondernemers hebben groeiende afzetmarkten en een groeiend lokaal aanbod van arbeid. Sinds de millenniumwisseling neemt deze groei echter rap af en, gecombineerd met een aanhoudende urbanisatie, ontstaat in sommige perifere gebieden juist bevolkingskrimp. Deze bevolkingskrimp zorgt in die gebieden voor de nodige onrust: hoe beïnvloedt dit de leefbaarheid in een dorp?

Een van de meest prominente scenario’s rondom krimp is de neerwaartse spiraal: bewoners vertrekken uit de regio, afzetmarkten krimpen en lokaal aanbod van arbeid droogt op. Vervolgens komt het voorzieningenniveau onder druk te staan, de banken en publieke voorzieningen sluiten en supermarkten trekken zich terug in de grotere kernen. Dit maakt de regio dusdanig onaantrekkelijk voor nieuwe bewoners dat die ook wegblijven.

Voldoende reden tot zorg in de krimp- en anticipeergebieden, maar de neerwaartse spiraal treedt niet op. Onderzoek zowel nationaal als internationaal wijst uit dat de afnemende voorzieningendichtheid meer te maken heeft met schaalvergroting: grotere voorzieningen met grotere verzorgingsgebieden zijn winstgevender. Daarnaast lijken sluitingen van bijvoorbeeld basisscholen niet tot de gevreesde verhuisbewegingen te leiden. De vraag is nu: wat is hier dan wel aan de hand? Kloppen deze voorspellingen van een neerwaartse spiraal niet en zijn er andere zaken die de kwaliteit van leven in de buurt bepalen, of zien we de effecten over het hoofd?

Logo Waddenacademie

Logo Waddenacademie

Meten is weten

De relatie tussen woonkwaliteit, nabijheid van voorzieningen en verhuisbewegingen is complexer dan eerst gedacht. In mijn proefschrift besteed ik daarom aandacht aan de vraag welke aspecten de kwaliteit van leven in een buurt bepalen. De eerste horde die hierbij moet worden genomen is: hoe meten we kwaliteit van leven?

De kwaliteit van leven in een buurt of regio wordt gebruikelijk gemeten aan de hand van ‘revealed preferences’, vrij vertaald: onthulde voorkeuren. Deze voorkeuren worden onthuld aan de hand van keuzes die mensen maken, bijvoorbeeld verhuisbewegingen, inkomen of huizenprijzen. In 1956 introduceerde Charles Tiebout een economisch model gericht op de verdeling van publieke voorzieningen. Zijn centrale these was dat mits mensen voldoende te kiezen hebben zij naar de buurt of regio verhuizen die optimaal bij hen past. Regio’s met een hogere kwaliteit van leven trekken daarmee meer migranten aan, regio’s waar de kwaliteit van leven afneemt verliezen inwoners.

Voor krimpregio’s is er een aantal problemen met dit soort maten. Verhuisbewegingen komen maar langzaam op gang, waardoor het effect van het verdwijnen van een winkel pas laat duidelijk wordt. In de tussentijd ondergaat de buurt legio veranderingen, waardoor het lastig wordt om een eventueel effect toe te schrijven aan de verdwijnende voorziening. Ten tweede hangt bevolkingskrimp op een complexe manier samen met economische groei, zoals de beschikbaarheid en salariëring van banen. Het scheiden van de effecten van krimp en de bredere lokale economie is daarmee erg problematisch. Ten slotte kan niet iedereen even makkelijk verhuizen. Voorbeelden zijn gezinnen met kinderen of mensen met hypotheken die onder water staan. Door alleen naar inkomens of verhuisbewegingen te kijken, missen de ervaringen van deze bewoners in de cijfers.

Gelukkig staat de sociale wetenschap op dit punt niet stil. In de afgelopen twee decennia maakt de ‘economie van geluk’ een opkomst. Kort gezegd liggen standaard economische maatstaven, zoals bruto binnenlands product (BBP), al enige tijd onder vuur. BBP is te nauw gedefinieerd. De focus op verhandelde goederen en diensten laat zorg voor eigen kinderen of vrijwilligerswerk buiten beschouwing. De ‘onthulde voorkeuren’ meten alleen keuzes, zoals verhuizingen. Maar voordat iemand verhuist moet de alternatieve woonlocatie niet alleen beter zijn dan de huidige. Het verschil moet groter zijn dan de verhuiskosten, inclusief stress en het opgeven van vriendschappen in de buurt. Kortom, er is voldoende ruimte voor negatieve effecten van voorzieningenverlies, voordat hier ook een verhuisbeweging aan gekoppeld wordt.

De economie van geluk stelt voor aan mensen te vragen hoe tevreden ze zijn met hun leven en dat als maatstaf te gebruiken voor hun kwaliteit van leven. Hierdoor wordt het ineens mogelijk om een directe meting te doen van de kwaliteit van leven, in plaats van te wachten op een eventuele verhuisbeweging. Ook mensen die niet kunnen verhuizen kunnen deze vragen prima beantwoorden. Voordat we gelukscores kunnen gebruiken moeten deze echter wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Kunnen mensen zelf inschatten hoe gelukkig ze zijn? Zijn deze scores vergelijkbaar? En omvat dit dan een bredere evaluatie van het leven van de respondent – werk, woontevredenheid, gezondheid – of gaat het om een momentopname – natgeregend onderweg-? Een steeds groter corpus aan wetenschappelijke artikelen laat zien dat deze vragen positief beantwoord kunnen worden. Gegeven de juiste controlevariabelen,  bijvoorbeeld de gemoedstoestand, is het mogelijk om gelukscores te gebruiken.

Naast dat Noord-Nederland een combinatie van groeiende, (krimp-)anticiperende, en krimpende regio’s kent, is er nog een goede reden om dit type onderzoek hier uit te voeren: De Lifelines data en biobank. Sinds de start in 2006 is het Lifelines onderzoek uitgegroeid tot een omvangrijke database met zo’n 167.000 deelnemers en een ongeëvenaarde scope van de data. Per deelnemer zijn naast veel biometrische data, ook vragenlijsten uitgevraagd waaronder hun persoonlijk ervaren geluk en de nodige psychometrische achtergrondvariabelen. Dit is voor onderzoeken naar geluk en welbevinden van onschatbare waarde, aangezien niet alleen de gelukscores hierin zitten maar ook de benodigde controlevariabelen om hier optimaal gebruik van te kunnen maken.

Leefbaarheid in de buurt

Terug naar de centrale vraag in dit stuk: hebben verdwijnende voorzieningen een effect op de kwaliteit van leven in de regio? Heel simpel gezegd is het antwoord hierop: niet of nauwelijks. Van de onderzochte voorzieningen – scholen, huisartsen, winkels en supermarkten en horeca – is alleen voor de horeca een klein effect te meten. Naarmate de afstand tot de dichtstbijzijnde horecagelegenheid toeneemt, neemt de kwaliteit van leven in een buurt af. Voor de overige voorzieningen zien we dit effect niet, ook niet als we rekening houden met de omvang van de voorziening of de afstand op verschillende manieren mee laten wegen. Zelfs als we de mogelijke effecten laten variëren van plaats tot plaats blijken verdwijnende voorzieningen geen rol te spelen in de kwaliteit van leven. De uitzondering hier is weer de horeca: in gebieden met sterke krimp is dit effect het sterkst. Deze resultaten zijn in lijn met eerder onderzoek: voorzieningen zelf hangen niet of nauwelijks samen met krimp, maar lokale mogelijkheden voor sociaal contact zijn wel belangrijk.

De winst zit niet in de winkel, maar in het collectief.

De sociale samenhang van de buurt blijkt daarmee een belangrijke voorspeller van lokale kwaliteit van leven. Een aspect van sociale samenhang waar ik in mijn proefschrift naar kijk is de rol van lokale sociale ongelijkheid en welbevinden. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat mensen hun sociaaleconomische positie vergelijken met een referentiegroep (ouders, vrienden, collega’s). Deze vergelijkingen hebben het effect dat mensen met een rijke referentiegroep minder gelukkig zijn met een gegeven inkomen, dan mensen met een arme referentiegroep. Dit is intuïtief goed te verklaren: als jouw directe collega voor hetzelfde werk meer verdient is dit natuurlijk niet bevorderlijk voor uw gemoedstoestand.

In mijn onderzoek voeg ik hier twee dingen aan toe: allereerst pas ik dit effect op kleinschalige buurtniveau toe. Onderzoek tot op heden gebruikte landelijke of grootschalige regio’s om dit effect vast te stellen, en liet het effect van buren buiten beschouwing. Ten tweede kijk ik of dit effect symmetrische is: werkt het voor mensen met een lager inkomen net zoals mensen met een hoger inkomen?

Uit het onderzoek blijkt dat het vergelijkingseffect inderdaad op zeer kleine schaal voorkomt, en dat dit effect niet symmetrisch is. Twee uitkomsten zijn in lijn met het vergelijkingseffect: clusters van hogere inkomens hebben een negatief effect op het welbevinden in die clusters, en mensen die meer verdienen dan hun buren zijn gelukkiger, in lijn met het vergelijkingseffect. Voor bewoners met lagere inkomens is dit niet het geval: mensen met lage inkomens in clusters met lage inkomens zijn juist minder gelukkig vergeleken met mensen met lage inkomens in gemengde buurten.

De verklaring voor het laatste effect laat nog op zich wachten. Een van de mogelijke verklaringen uit de internationale literatuur hiervoor is een lager publiek investeringsniveau in buurten met lagere inkomens. Alternatief zou het mogelijk zijn dat de concentratie van sociaaleconomische tegenspoed tot een uitzichtloze situatie kan leiden. Binnen de kaders van het huidige onderzoek is het niet mogelijk om te zeggen welke van deze, of andere, verklaringen het meest passend is. Met de toevoeging van meer longitudinale data wordt het in de toekomst waarschijnlijk mogelijk om hier meer over te zeggen.

Sociale samenhang is belangrijker dan voorzieningen

Wat op basis van deze resultaten wel gezegd kan worden is dat sociale samenhang een belangrijke voorspeller is voor de kwaliteit van de leefomgeving. Zowel clusters van hoge inkomens als clusters van lage inkomens leiden tot een lagere ervaren kwaliteit van leven. Voor gebieden waar de kwaliteit van leven onder druk staat en die door middel van een buurtcollectief een lokale winkel in stand houden zit de winst dus niet in de winkel, maar vooral in dat collectief.

– – – – – – – – – – – – –

Jonge Waadwittesnkippers oan it wurd
Yn oparbeidzjen mei de Waddenacademie jouwe wy yn dizze searje it wurd oan jonge, resint promovearre Waadwittenskippers. Yn elke ôflevering fertelt in ûndersiker mei hokker ûnderwerp hy/sy har yn de ôfrûne jierren dwaande holden hat en wat de resultaten fan dit ûndersyk binne. Dizze jierrenlange arbeid wurdt yn 1500 wurden gearfette. Yn dizze earste edysje ûndersiket Richard Rijnks it antwurd op de fraach: ‘Hoe beïnvloedt de woonomgeving de kwaliteit van leven?’

 

Comments
Ien reaksje oan “Waddenacademie: Onthulde voorkeuren en de economie van geluk  ”
  1. Fries Nieuws schreef:

    De dorpen lopen leeg, en dat is niet aan de bewoners te danken. Het zijn die overnames van bijvoorbeeld de supermarkten door de grote jongens, die er vervolgens voor kiezen om lekker de focus op de steden te leggen. Vervolgens moet de local hero weer een supermarkt oprichten, waar dan weer geen budget voor is. Dus, aan de Friezen, koop lokaal!

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.