Tot meerdere glorie van God in Friesland

HUUB MOUS

Op donderdag 22 april om 16.37 uur belde ik aan bij het kantoor van de Raad voor de Journalistiek in de Johannes Vermeerstraat in Amsterdam. Ik had bijtijds de trein genomen uit angst voor vertragingen. Zo was ik al een uur te vroeg gearriveerd in deze statige buurt van Oud Zuid, die zich tegenwoordig ‘museumkwartier’ pleegt te noemen. De helft van mijn leven heb ik hier doorgebracht. Rechts om de hoek, aan het eind van de Nicolaas Maesstraat stond mijn lagere school, ooit ontworpen door De Klerk, de meest begaafde architect van de Amsterdamse School. Drie jaar geleden is dit gebouw op last van de stadsdeelraad gesloopt zonder dat er een haan naar heeft gekraaid. Het zonder toestemming verwijderen van architectuur, die met jeugdherinneringen is belast, zo bedacht ik al dwalend door deze straten, kan schadelijk zijn voor de geestelijke gezondheid. Links om de hoek, in de Pieter de Hooghstraat, staat het Sint-Ignatiuscollege er gelukkig nog wel. Tenminste, het gebouw zelf, want in dit honderd jaar oude complex is tegenwoordig het Montessori Lyceum gevestigd. Op het fronton aan de binnenplaats staan vier woorden nog steeds in steen gebeiteld. Ad

Maiorem Dei Gloriam. Tot meerdere glorie van God. Dat was de lijfspreuk van de Jezuïeten, die afgekort in de vier letters A.M.D.G. door iedere leerling in de rechterbovenhoek van elk stuk papier moest worden geschreven. Zeven jaar lang heb ik dit dagelijks moeten doen, totdat God opeens verdween en er een andere tijd aanbrak. De tijd van bevrijding, le temp des étudiants.

Aan het eind van de Johannnes Vermeerstraat, op de hoek van het Museumplein staat de villa waarin ooit het Kunsthistorisch Instituut was gevestigd. Ook in dat gebouw heb ik zeven jaren rondgelopen. Kortom, ik bevind me in het epicentrum van mijn leven. Het uur U is aangebroken. Mijn klacht tegen de Leeuwarder Courant zal worden behandeld door een commissie van notabelen. Na enige minuten antichambreren in een wachtkamertje dat zo klein was dat hiervoor waarschijnlijk de voormalige meterkast van het pand is uitgebroken, word ik naar boven geleid. Ik voel me als Josef K. op weg naar zijn proces, met dit verschil dat ik me deze ellende zelf op de hals heb gehaald. Vooraf was ik van alle kanten gewaarschuwd. Pas op, je begeeft je in het hol van de leeuw. Je hebt de schoppenaas in handen, want die Mulder zit daar als een spin in het web. Ze pakken je op formele gronden,dat red je nooit zonder advocaat.

Ik doe het als de Man van la Mancha, was daarop steevast mijn antwoord. Strijdbaar tot het laatst, ook al zal ik misschien nooit winnen. Binnengekomen zie ik een brede tafel met daarachter een oogverblindend tegenlicht dat door de hoge ramen naar binnen valt. Als mijn ogen wat gewend zijn, herken ik het profiel van Ed van Thijn, die in de uitnodigingsbrief staat aangekondigd als bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, lid van de Eerste Kamer en procesmanager. Daarnaast zit Ciska Dresselhuys, de hoofdredactrice van Opzij, voor deze gelegenheid getooid in een tomaatrode jurk. Recht voor me zit de voorzitter, mr. R.W.L. Loeb, lid van de Raad van State. Aan zijn linkerzijde mevrouw drs. B.L.W. Tillema, die ik niet ken, maar in het dagelijks leven freelance journaliste blijkt te zijn. En geheel rechts, voor de voorzitter links: prof. dr. mr. B. de Gaay Fortman, hoogleraar politieke economie van de rechten van de mens aan de Universiteit van Utrecht en Professor of Political Economy Institute of Social Studies.

It koe minder.

Ik aarzel niet, loop om de tafel heen en geef iedereen een hand. Dit wordt me niet in dank afgenomen. De klager, die hier ter zitting verschijnt, dient kennelijk terstond aan de overzijde van de tafel plaats te nemen. Als ik dit uiteindelijk doe en mijn stukken uit mijn tas wil pakken, val ik bijna van mijn stoel die opeens vervaarlijk opzij kiepert. Waarom doe ik dit, vraag ik mezelf vertwijfeld af. Ik wil naar huis.

– ‘Heeft u een goede reis gehad?’, vraagt de voorzitter, terwijl ik alle blikken op me gericht voel. Ik hoor ze denken: wie is die mallejan uit het noorden die, zoals Mulder had beweerd, zo raar in het kippenhok om zich heen slaat.

– ‘Uitstekend, dank u’, zeg ik, waarna de zitting wordt geopend.

De voorzitter komt meteen ter zake. Hij constateert dat heer Mulder heeft laten weten niet aanwezig te zullen zijn, maar wel een verweerschrift heeft ingediend.

– ‘Vindt u niet, mijnheer Mous, dat mijnheer Mulder gelijk heeft? Ik bedoel, dat uw klacht niet tot het werkterrein van de Raad voor de Journalistiek behoort? Ik vraag of ik eerst mijn toelichting mag voorlezen. Daarvoor ben ik immers gekomen. Vervolgens steek ik van wal.

– ‘Geachte Raad. Als toelichting op de klacht, die ik heb ingediend, wil ik graag ingaan op de vier punten die de heer Rimmer Mulder in zijn verweerschrift naar voren heeft gebracht.

(1). Mijn klacht zou buiten het werkterrein van de Raad voor de Journalistiek liggen, omdat het hier niet zou gaan om een journalistieke gedraging, maar om het opzeggen van een ondersteunende activiteit gericht op de organisatie, waar ik werkzaam ben, en dat de beslissing over dit soort activiteiten op verschillende afdelingen van de krant gebeurt. Nog afgezien van het feit dat deze laatste constatering niet geheel juist is, omdat het oordeel van de hoofdredactie bij de besluitvorming over dit soort zaken wel degelijk een doorslaggevende factor vormt, is dit argument volgens mij niet relevant. Mijn klacht richt zich tegen een naar mijn mening onrechtmatige handelwijze van de hoofdredacteur, die een sanctie tegen mijn werkgever heeft aangekondigd om mij te intimideren, waarbij hij de mogelijkheden voor het vrijelijk uiten van mijn mening heeft geprobeerd te belemmeren. De heer Mulder maakte hierbij als journalist misbruik van zijn positie, omdat hij ook als journalist met deze mededeling in zijn eigen krant naar buiten is gekomen. Ik wil u hierbij herinneren aan de gedragscode voor Nederlandse Journalisten van het Genootschap van hoofdredacteuren, die in artikel 3, lid 5 het volgende meldt: ‘De journalist verwerpt het misbruik maken van zijn positie als journalist’.

(2). Het mailbericht van de heer Mulder aan mij van 23 februari jl. zou scherp en ironisch van toon zijn conform de toon van mijn eigen kritisch artikel in de Moanne. Die toon, die hij in zijn mail hanteert, zou ook getuigen van begrip voor mijn gemoedstoestand. Het mag voor u hopelijk duidelijk zijn dat het mij in deze zaak niet gaat om de toon, maar om de inhoud, zowel in mijn artikel in de Moanne als in de mail en de berichtgeving van de heer Mulder. Dat ik in mijn artikel een bepaalde toon heb gehanteerd, die past bij een literaire uitingsvorm voor het uiten van kritiek, wil niet zeggen dat die kritiek niet serieus zou zijn bedoeld. Integendeel, de gekozen vorm – en dus ook de daarbij behorende toon – was juist gekozen om de boodschap extra duidelijk over te laten komen.

Dat dit door anderen ook goed begrepen is mag blijken uit de gevolgen die mijn artikel in talloze reacties in de Friese media en ook daarbuiten teweeg heeft gebracht. Reacties die doorgaan tot op de dag van vandaag. Die reacties richtten zich niet op de toon van mijn artikel, maar uitsluitend op de inhoud. Nogmaals, de heer Mulder had er beter aangedaan om juist op die inhoud van mijn kritiek op adequate wijze te reageren. Of – en dat was ook een correcte optie geweest – hij had er het zwijgen toe moeten doen. Wat hij deed kan naar mijn smaak absoluut niet door de beugel, omdat hij zijn positie als hoofdredacteur van een krant

heeft misbruikt in een poging om mij de mond te snoeren.

(3). De commotie is ontstaan, zo meldt de heer Mulder, door de ruchtbaarheid, die ik hier zelf aan heb gegeven, door het openbaar maken van de mail die hij persoonlijk aan mij heeft gericht. De heer Mulder suggereert hiermee dat mijn klacht geen grond zou hebben, omdat ik zoiets als het briefgeheim, of op zijn minst een erecode, zou hebben geschonden. Ik wil u in dit verband eraan herinneren dat er nog geen consensus, laat staan wetgeving bestaat over de status van een emailbericht of de rechtmatigheid of onrechtmatigheid van het openbaar maken van emails. Ik wil u ook wijzen op een recente zaak, die hiermee annex is, namelijk het uitlekken van het nieuws betreffende de zwangerschap van Prinses Máxima, door het openbaar maken van een persoonlijke mail, die door verscheidene media integraal werd getoond of geciteerd. Professor Egbert Dommering van de Universiteit van Amsterdam en Stibbe Advocaten verklaarde in een commentaar over deze kwestie het volgende: ‘In beginsel is het niet toegestaan om een privé-correspondentie van een ander zonder diens toestemming integraal te publiceren. Dat is iets anders als er een nieuwsfeit in staat of een mededeling waarbij een groot algemeen belang is gemoeid, zoals “Morgen vindt er een aanslag plaats op het Paleis op de Dam”. Ook een niet privacygevoelig citaat mag je openbaren’. Welnu, het ging hier niet om een dreigende aanslag op het Paleis op de Dam, maar wel om een dreigement in de richting van mijn werkgever. Ik ben nog steeds van mening dat met de mail die ik – overigens op verzoek van Omrop Fryslân – integraal openbaar heb gemaakt, wel degelijk een algemeen belang was gediend. Namelijk het feit dat de hoofdredacteur van een krant iemand probeert te belemmeren in zijn vrijheid van meningsuiting, door sancties aan te kondigen tegen diens werkgever, terwijl hij tegelijk erkent dat de mening die door de persoon in kwestie is geuit, niet namens die organisatie is geuit, maar op persoonlijke titel.

De constatering van de heer Mulder dat de commotie daarna snel zou zijn geluwd is inmiddels door de feiten achterhaald. Op diverse websites uiten Friese schrijvers nog steeds hun ongenoegen over de handelwijze van de heer Mulder. Het gisteren verschenen nummer van het tijdschrift de Moanne wijdt maar liefst twee artikelen aan deze kwestie. Ik word nog vrijwel dagelijks door allerlei mensen – onder wie ook journalisten – aangesproken overdeze zaak die dus allesbehalve geluwd is. En dat allemaal omdat men beseft dat hier iets essentieels in het geding is. Het gaat immers om het machtsmisbruik van een krant – die een dominante positie inneemt in het Friese medialandschap – tegenover de vrijheid van een individu, die een mening uit, die niet spoort met het belang van die krant. Als ik dit geaccepteerd zou hebben, zou hiermee een praktijk gelegitimeerd zijn die ook voor anderen de vrijheid van meningsuiting zou gaan belemmeren. Overigens is het mijn mening dat deze praktijk rond de Leeuwarder Courant in Friesland helaas een gangbare praktijk is geworden, wat ook een belangrijke aanleiding vormde voor mijn kritiek op de Leeuwarder Courant die ik in mijn artikel in de Moanne heb geuit.

(4). Mijn beschuldiging dat de heer Mulder mij in mijn recht op vrije meningsuiting heeft belemmerd zou elke grond missen, omdat de LC niet weet – of kon weten – of mijn werkgever mij heeft aangeraden om – en ik citeer nu letterlijk – ‘wat te dimmen’.

Het gegeven of de heer Mulder dit niet weet, of niet kon weten, doet volgen mij niet ter zake. Feit is dat hij er op aangestuurd heeft dat mijn werkgever mij zou sommeren ‘wat te dimmen’ – wat overigens in werkelijkheid ook is gebeurd. Dat gegeven op zich is volgen mij onacceptabel, omdat de heer Mulder als hoofdredacteur van een krant hiermee misbruik maakte van zijn positie als journalist en daarmee handelde – zoals ik hierboven heb vermeld – in strijd met De Gedragscode voor Nederlandse Journalisten van het Genootschap van hoofdredacteuren.’

Er viel een korte stilte. Daarna volgde een spervuur van vragen dat voornamelijk was gericht op het eerste punt in het verweerschrift van Mulder. Punt twee, drie en vier kwamen nauwelijks aan de orde. Zo belandde ik ongemerkt in een geleerd etaleren van juridische casuïstiek die mijn gezond verstand eerlijk gezegd te boven ging. ‘Stel’, zo beweerde De Gaay Fortman, dat de heer Mulder dronken achter het stuur een kind had aangereden, en hij hierover in zijn krant verslag had gedaan, dan zou hij als journalist niet onjuist gehandeld hebben. Met andere woorden, u moet met uw klacht bij de rechter zijn, en niet hier’.

Mijn verweer dat deze vergelijking niet opgaat, omdat de journalistieke uiting van de heer Mulder in mijn geval samenviel met de begane overtreding en het verband tussen deze twee zaken ook door de heer Mulder zelf werd gelegd, vond uiteindelijk weinig weerklank. Sterker nog, ik hoorde steeds meer mezelf praten. De uitspraak volgt over acht weken, zei de voorzitter voordat hij de zitting gesloten verklaarde.

– ‘Wat betekent ‘de Moanne’ eigenlijk?’ vroeg De Gaay Fortman nog.

– ‘De maand,’ zei ik kortaf.

Bij het weggaan werd mij op subtiele wijze te verstaan gegeven dat ik geen handen meer hoefde te schudden. Alles had bij elkaar nog geen half uur geduurd, deze botsing met de formele muren van de macht. Ik trok de deur achter me dicht en kreeg zin om even heel hard te vloeken. Rimmerverdomme, zo makkelijk kom je niet weg. Al zal ik zeven jaar je initialen moeten spellen, je macht zal uiteindelijk wijken. We’ll meet again. Some day. Somewhere. Dit museumkwartier is mijn wereld niet meer.

 

Earder publiseard yn de Moanne, 3 (2004), 4 (maaie), s. 25-28.

Comments
2 reaksjes oan “Tot meerdere glorie van God in Friesland”
Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.