In memoriam door David van Reybrouck

Publisearre op 10 maart 2013

DAVID VAN REYBROUCK – 

‘Laat de poëzie een troost zijn’, schreef iemand op Facebook nadat ik mijn droefenis had geuit over het plotse overlijden van Tsjêbbe Hettinga. Ik heb het geprobeerd. Donderdagnacht, enkele uren na zijn dood, kroop ik in bed met Evening/Equinox, zijn nieuwste bundel die hij me dit najaar nog had gestuurd. Troost? Vergeet het. De verzen van de grootste naoorlogse dichter uit Friesland, prachtig vertaald door Benno Barnard, kronkelen van de levenslust, de zinnelijkheid, de kleuren en de kalvers. Ik werd er alleen maar verdrietiger om. Na Komrij, na Kopland…Tsjêbbe Hettinga werd in 1949 geboren in Burchwert, een Fries dorp met driehonderd inwoners. Hij studeerde Friese en Nederlandse letterkunde in Groningen. Bepalend voor de rest van zijn leven is dat hij rond zijn achttiende levensjaar het zicht verloor.
Toen ik met hem eens door een berekoud Leeuwarden wandelde, viel het me op dat hij stok nog hond gebruikte. Liever legde hij zijn hand op andermans schouder, de mijne in dit geval, terwijl hij haarfijn over de stad en haar straten vertelde. De lucht was arctisch blauw. Er stond een snijdende noordooster. Bij de oude haven sloegen we een hoek om en zei hij: ‘Even wachten.’ We stonden uit de wind en in de winterzon. Min veertien voelde ineens slechts als min elf. Het geklepper van scheepsmasten, het gekrijs van meeuwen. Hij keek vanonder zijn eeuwige petrand en boven de meertros van zijn eeuwige snor recht naar de felle, lage, verblindende zon. Ik vroeg hem of hij iets zag. ‘Wat licht’, zei hij, ‘heerlijk.’
Het zou Hettinga onrecht aandoen om hem louter als Friese heimatdichter te typeren. Veulens en vaarzen genoeg in zijn oeuvre, daar niet van, maar naast de roerdomp en het stormgemaal was er ook plaats voor tweetakt, beatniks en pin-ups. Hij dichtte over de kusten van Griekenland en de kerken van Barcelona. Hettinga was een man van de wereld, een kosmopoliet die niet neerkeek op de keuterboer. De klei was hem net zo dierbaar als de albatros. Er school veel jazz in het wad. Hij trad wereldwijd op: in Spanje, Ierland, IJsland en zelfs op ’s werelds grote poëziefestival in Medellín in Colombia. Zijn zangerige gedichten kende hij vanbuiten.
Wie hem ooit zag voordragen – hoofd scheef, mond tegen de microfoon, ogen eeuwig dicht – was diep onder de indruk. Hij speelde saxofoon op de taal, zijn verzen rolden op de golven van zijn adem, elk gedicht was een branding van verlangen.Zijn vlezige, gespierde verzen maakten hem verwant aan Hugo Claus (landelijk en hitsig), Ter Balkt (gezwollen en agrarisch) en Lucebert (ritmisch met lawinegevaar). Maar net zo goed doet, nee, deed hij me denken aan de grote Spaanse dichter Antonio Gamoneda of aan de Caraïbische Nobelprijswinnaar Derek Walcott. Wat haat ik die verleden tijd ineens. Diezelfde volvette beeldtaal, diezelfde kleurenpracht. Want niemand in de Lage Landen heeft zo intens over kleuren gedicht als hij die ze enkel nog herinnerde.Zijn werk is vaak autobiografisch en onvatbaar ineen. Je kunt het op twee manieren lezen: snel en traag. Beide zijn goed, zolang je maar geen sleutel op de deur zoekt: er is geen sleutel, en eigenlijk ook geen deur. Er is enkel een duinpan. Ga er rustig in liggen en luister. Bij zijn laatste bundels zat telkens een cd: heel mooi, zelfs voor wie geen Fries verstaat. Lees het dan opnieuw, traag nu, met vertaling. De woordenkolk ontrafelt zich tot heel scherpe, filmische beelden.
Doordat ik verschillende van zijn gedichten vertaald heb – uren met hem aan de tafel gezeten, de woorden pellend als uien – leerde ik hoe concreet en tastbaar zijn werk was. ‘Als kind zag ik een tractor een weiland ploegen. Zware klei. Een zwerm meeuwen hing erachter om wormen te pikken. Een meeuw kwam te dicht. Meegegrepen door die rode ploegschaar. Meteen begraven.’ Aha, vandaar dat zwart, rood en wit. De jeugdherinnering werd een halve eeuw later een mythisch tafereel van hunkering en dood.Als mens was Tsjêbbe een ongelooflijk warme, gretige en genereuze man. Een en al nieuwsgierigheid en humor. Weemoed en wellust ineen. Elke winter ging hij nog schaatsen, samen met een begeleider. Gewoon, voor het gevoel. ‘Dat ijs, dat is zo mooi, jongen’, zei hij dan.Twee weken geleden belde hij me op vanuit een dichtgevroren Friesland. Ik was op een festival in Brazzaville en stond langs een stoffige zandweg wereldburger te spelen. Dat hij over een paar dagen naar Brussel zou komen. Het ging veel beter met zijn gezondheid nu, zei hij. Ik keek uit naar zijn komst, al zou die ongetwijfeld uitmonden in een nacht met andermaal talloze ‘grote glazen Noord- Oost- Zuid- en Westmalle’, zoals hij ooit mailde. Maar toen kreeg hij die longontsteking. Hij is 64 geworden.Oernaam, mei tastimming fan de skriuwer, út de Morgen fan 9 maart 2013. Sjoch ek hjir foar de tekst.
Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels