Fries landschap en nutteloos heimwee

Publisearre op 22 september 2023

HUUB MOUS – 

We schrijven 6 maart 1960. Die dag werkte mijn vader veertig jaar bij de PTT. Dat jubileum werd bij ons thuis in Amsterdam gevierd met een receptie, waarbij niet alleen mijn hele familie, maar  ook alle collega’s van mijn vader aanwezig waren. Laatst vond ik in een doos op zolder een groepsfoto terug die gemaakt is bij deze feestelijke bijeenkomst. Aan de muur op de achtergrond is een schilderij te zien. Het is een gezicht op Grou in de winter. De kerk met zijn zadeldaktoren rijst uit boven het water. Op de voorgrond waagt een schipper met zijn bootje de overtocht. De daken van kerk en huizen zijn besneeuwd.

Mijn hele jeugd heeft dit schilderij daar gehangen, boven de naaimachine van mijn moeder en naast een Heilig Hartbeeld op een kleine sokkel aan de muur. De Mousen waren van oudsher katholiek en dat was volop zichtbaar in huis. In elke kamer hing een kruisbeeld. Op de slaapkamer van mijn ouders zelfs een van een meter hoog. God zag toe of op alles, zelfs op wat er gebeurde in de echtelijke sponde.

Johan Elsinga, Gezicht op Grou (foto: Dorpsarchief Grou)

Al die kruisbeelden zijn na verloop van tijd bij het jiskefet beland. In de jaren zestig sloeg de secularisering toe, ook in mijn ouderlijk huis. Mijn vader, die in 1966 overleed, heeft die kaalslag niet meer hoeven te beleven. God verdween niet alleen uit Jorwerd, maar ook uit mijn ouderlijk huis, en zelfs uit Grou in het schilderij aan de muur. Waar dat schilderij gebleven is, weet ik niet. En wie het geschilderd heeft evenmin.

Mogelijk was het nageschilderd van een schilderij van Johan Elsinga (1993-1969), wiens levensloop vrijwel gelijk opliep met die van mijn vader. In het dorpsarchief van Grou vond ik een ‘Gezicht op Grou’ dat er enigszins op lijkt. Elsinga had al in 1926 een grote zeilboot gekocht waarop hij ging varen door Fryslân om samen met zijn vriend Douwe van der Heide schilderlessen te geven. En zo kwam hij vaak in Grou. Maar in de jaren voor de oorlog is Grou door zowat alle bekende Friese landschapsschilders in beeld gebracht. Er bestaan ook ansichtkaarten van Grou, met een foto die vanuit hetzelfde gezichtspunt genomen is.

Op 3 september 2023 mocht ik in het Fries Landbouw Museum in Leeuwarden een lezing houden  over de Friese landschapsschilders uit de twintigste eeuw. Bij die gelegenheid liet ik een foto zien van mijn ouderlijk huis, zoals ik dat kort tevoren – na meer dan veertig jaar – had aangetroffen: kaal, met weg gesloopte binnenmuren. Ook de muur, waar ooit het schilderij ‘Gezicht op Grou’ had gehangen, was verdwenen. Alleen het uitzicht vanuit de vensters was nog intact.

Ook het schilderij aan de muur was voor mijn vader een venster geweest, maar dan met zicht op het  verleden. De tijd was stilgezet in een blik op het Fryslân van zijn jeugd, dat hij als jonge man  al in 1919 verlaten had. In Het rode tasje van Salverda meldt Goffe Jensma dat tussen 1860 en 1920 naar schatting 150.000 Friezen hun geboortegrond verlieten. Deze droge cijfers laten een glimp zien van de massale leegloop van Friesland, die zich destijds heeft voltrokken. In Friesland was haast geen droog brood meer te verdienen. Bij de eerste naoorlogse volkstelling bleek in de categorie 68 jaar en ouder maar liefs 7 % van de Amsterdamse bevolking in Friesland geboren te zijn. Voor veel kinderen van ontheemde Friezen stond de wieg dan ook in hoofdstad. Zo ook de mijne in 1947.

De familiefoto met dat ‘Gezicht op Grou’ op de achtergrond leek mij een mooie opmaat voor mijn betoog over de veranderingen in de landschapsschilderkunst. De tiid hâldt gjin skoft. Daarom zetten we de tijd stil in een geschilderd landschap, uit een diep gevoeld heimwee, maar ook bij wijze van protest tegen de teloorgang.

De mythe van de onveranderlijke, Friese plattelandscultuur, die eigen is aan een kleine homogene gemeenschap levend onder de klokslag van de toren in nauw contact met God, natuur, taal en traditie is een mythe die ergens in de vorige eeuw in elkaar is geknutseld. Het is een product van de late Romantiek, vooral bedacht door doemdenkers die de ziel van een volk willen redden uit de klauwen van de geschiedenis en vluchten in een imaginair verleden uit angst om voor eeuwig te verdwijnen. Het ideaal van de Friese cultuur werd op de spits gedreven, toen Friesland – ooit een van de kerngebieden van de Republiek van de zeven Provinciën – voorgoed in de periferie was terechtgekomen.

Ergens in die late negentiende eeuw moet ook het ideaalbeeld van het Friese landschap zijn ontstaan. Al het kwaad werd voortaan in de grote stad gesitueerd. De constructie van deze mythe ging in feite gelijk op met het ontstaan va n het verdriet van Friesland, dat met de exodus bij de grote landbouwcrisis was ontstaan.

De achterblijvers klampten zich met al hun gevoelens vast aan het ideaal van het platteland. Je kunt iets van die intense emotie nog altijd gewaarworden in de geschilderde landschappen en dorpsgezichten van Egnatius Ydema, Ids Wiersma, Ype wenning, Andries van der Sloot, Johan Elsinga,, Gerrit Benner en Klaas Koopmans. Zij schilderden als geen ander de beelden van het gekwelde verlangen. Ingetogen en hartstochtelijk. Het waren zuivere, kernachtige, uitzichten op een ongerepte horizon, zonder witte schimmel, ‘landschapspijn’ of zenuwziekte verwekkende windturbines.

Friesland werd het land van de vochtige melancholie, het land van de achterblijvers. Het Friese landschap dat zo door schilders op het doek werd gezet, zou uiteindelijk in de Friese genen neerslaan, zozeer zelfs dat menigeen tot op de dag van vandaag bijna hysterisch reageert op de aantasting van dat ideaalbeeld, dat tegen beter weten in een eeuwigheidswaarde wordt toebedacht.

Ook Geert Mak heeft de romantische valkuil van de verdwaalde vreemdeling in de tijd niet kunnen ontwijken. Integendeel, hij ging op zoek naar de verdwenen harmonie van de Friese plattelandscultuur, een beeld dat in laatste instantie gestoeld is op zijn eigen heimwee. Heimwee is het achtergrondmuziekje dat onlosmakelijk verbonden is met de mythe van het Friese landschap.

Tegenwoordig wordt nog al eens gesproken over de vermarkting, festivalisering en canonisering van het Friese landschap. Het object van heimwee lijkt te verdwijnen. In de inleiding van zijn boek Exit Fryslân verwoordt Goffe Jensma het als volgt. ‘U zult leren hoe Friesland in de 19de eeuw werd uitgevonden, in de 20ste  eeuw werd voltooid en, in de 21ste eeuw klaarstaat om te worden verkocht, uitgevent.’ Dat proces zou zich vanaf 1990 in versneld tempo hebben ontwikkeld met als kader een aantal convergerende meta-tendenzen zoals globalisering, digitalisering, neoliberalisme, toenemende competitie, commodificatie, consumentisme, hyperindividualiteit en postmoderniteit.’

Zo viel ook de oude, vertrouwde wereld van het Friese landschap uiteindelijk ten prooi aan informatiefuiken van ‘the global village’ met een ‘digitaal vergruisde samenleving’. Het van oudsher agrarische Fryslân werd ‘Wereldstad Friesland’ met als centrum van haar vermaarde elfsteden zelfs – een jaar lang – de culturele hoofdstad van Europa.

Tegen wil en dank werden ook de Friezen zappende identiteitszoekers. Wat er nog aan historische identiteit resteerde werd voortaan eerder nog herkend in het eigen landschap – dat zich immers uitstekend liet vermarkten –  dan in de eigen taal. Als adagium houdt Jensma zijn lezers voor om de eigen identiteit voortaan meer in de actuele context te zoeken dan in de vermeende historische wortels.

Het betoog van Jensma is helder, maar het heeft één opvallende omissie. Nergens verwijst hij naar de schilders van het Friese landschap die niet alleen in de historische verbeelding van het landschap een belangrijke rol hebben gespeeld, maar ook de hedendaagse beeldvorming, zowel bij Friezen als bij niet-Friezen, nog altijd bepaalt. Zoals Guardi en Canaletto al in de achttiende eeuw het beeld van Venetië hebben vastgelegd in de tijd, en Breitner dat rond 1900 deed voor de stadsgezichten van Amsterdam, zo hebben Friese landschapschilders stereotype beelden van het Friese landschap in het collectieve geheugen geplant.

In zijn associatieve opsomming van kenmerken van het Friese landschap (Exit Fryslân, p.173) vergeet Jensma wonderlijk genoeg de ongerepte horizon te noemen, die juist door schilders zo vaak is vastgelegd, of zelfs – zoals bij Willem van Althuis –  het centrale thema werd. De door Jensma gesignaleerde verschuiving in de identiteitservaring van taal naar landschap spoort niet met zijn eigen fixatie op taligheid en gaat aan de kunstzinnige verbeelding voorbij. Alleen Benner wordt door hem even genoemd, maar dan alleen in het kader van de Friese canon, die hij zelf mede in 2008 heeft samengesteld. Maar Benner was zeker niet de enige schilder die het beeld van het Friese landschap heeft bepaald.

Ondanks zijn aandacht voor veranderingen en dynamiek is Jensma geneigd om de Friese identiteit – of wat er nog van over is – telkens weer te definiëren in termen van teloorgang. Maar Friesland verandert voortdurend, zoals ook het landschap. Gelukkig maar. Daar helpt geen Friese vader en ook geen lieve moeder aan. Zelfs ‘geen Amsterdamse luis in de Friese cultuurpels’, het etiket dat Jensma mij tussen neus en lippen toebedeelt. Ik woon al 45 jaar in Fryslân en heimwee naar mijn geboortestad is mij vreemd. Heimwee is voor de nuttelozen, een kwaal waartegen geen medicijn bestaat.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels