Fokke Sierksma als vader

HUUB MOUS – 

De ware intellectueel is anno 2013 een uitstervende diersoort geworden. Al in 1987, in zijn essay Achter de zeewering, constateerde de filosoof Lolle Nauta dat dit fenomeen op zijn retour is. De ware intellectueel wordt volgens Nauta gekenmerkt door obsessie voor het publieke debat en een allergie voor onrecht van de uitsluiting. Als die definitie een kern van waarheid bevat, dan kun je met enig recht stellen dat Fokke Sierksma de laatste ware intellectueel is geweest die Friesland heeft voortgebracht. Hij was godsdienstwetenschapper, cultureel antropoloog, maar tegelijk ook romancier, literair criticus, essayist en polemist.

Wonderlijk genoeg bestaat er nog altijd geen echte biografie van hem, terwijl zijn invloed op met culturele leven in de tijd van de wederopbouw – zowel in Friesland als in Nederland – behoorlijk groot is geweest. Wie iets meer van zijn leven te weten wil komen is aangewezen op een biografische schets en wat brokstukken die her en der zijn verspreid. Verder is er natuurlijk de informatie die Sierksma zelf heeft losgelaten over zijn eigen leven, om te beginnen in zijn aangrijpende novelle Grensconflict (1948) over zijn ervaringen in het verzet, maar ook zijn boek Profiel van een incarnatie (1964). En ook zijn er de vele interviews die hij in zijn leven gegeven heeft, onder meer het gesprek en de briefwisseling met Joop Boomsma, die gebundeld zijn in Om fan dit lân te hâlden. Fokke Sierksma oer Fryslân yn brief en petear (2006).

Evenals Fedde Schurer, Anne Wadman en ook Lolle Nauta zelf behoorde Fokke Sierksma tot het type Friese intellectuelen dat moeiteloos een brug wist te slaan tussen het kleine Friesland en de grote wereld aan de andere kant van de Afsluitdijk. Zij hoorden bij een periode die inmiddels achter de horizon is verdwenen. Het was de tijd van de wederopbouw, waarin de culturele systemen van Friesland en Nederland nog niet hopeloos van elkaar verwijderd lagen. Hoe die verwijdering zich in korte tijd heeft kunnen voltrekken is eigenlijk nooit goed onderzocht. Wadman’s biografie Grimmig eerlijk (2009) van Joke Corporaal leverde een eerste aanzet daartoe. Met Bourdieu’s theorie van de culturele velden als uitgangspunt, zou het de moeite lonen om dat proces van verwijdering tussen Friesland en de Randstad eens definitief in kaart te brengen.

Naast de spreekwoordelijke Friese zelfhaat die zijn karakter mede typeerde, was hij altijd weer op zoek naar de idylle van it heitelân.

Wellicht heeft het problematische karakter van de persoon Fokke Sierksma biografen tot nog toe op afstand gehouden, of ander wel zijn oneigentijdse eruditie die een breed terrein van de humaniora bestreek. Achteraf kun je stellen, dat de ontwikkeling van Sierksma als godsdienstwetenschapper in de jaren vijftig vooruit liep op de snelle secularisering die zich in de jaren zestig in Nederland zou aandienen. Hij was in veel opzichten een kind van zijn tijd. Hij zocht naar de onmogelijke middenweg tussen Jung en Freud, een problematiek die in de eerste jaren na de oorlog hoogst actueel was. Zijn wetenschappelijk werk als antropoloog en godsdienstwetenschapper mag dan nu voor een groot deel achterhaald zijn, de wijze waarop hij de existentiële vertwijfeling, die de Tweede Wereldoorlog had achtergelaten, liet doorklinken in zijn wetenschappelijke publicaties, maakt dat zijn werk alleen al uit cultuurhistorisch oogpunt een blijvende waarde heeft. Bovendien liep Sierksma met zijn methodische kritiek op zijn leermeester Van der Leeuw, voor wie theologie en godsdienstwetenschap nog geen gescheiden bastions waren, ook als wetenschapper vooruit op het bankroet van de fenomenologie dat begin jaren zestig definitief zijn beslag kreeg.

De levensloop van Fokke Sierksma is allerminst alledaags te noemen. Hij werd in 1917 in Dantumawoude geboren, studeerde theologie in Groningen, raakte in Leeuwarden op het eind van de oorlog betrokken in het verzet en vertrok al 1953 naar Leiden nadat een hoogleraarschap in Groningen aan zijn neus voorbij was gegaan. In 1974 zou hij in Leiden alsnog hoogleraar worden. Met Friesland bleef hij tot aan zijn vroege dood in 1977 een wonderlijke relatie onderhouden. Hij werd verteerd door een romantisch heimwee, maar kon tegelijk meedogenloos uithalen over de mistanden in het benauwde ‘land van mest, mist en mythe’ dat hij nooit achter zich kon laten. De Friese mestgeur was ook zijn eigen nestgeur geweest. Naast de spreekwoordelijke Friese zelfhaat die zijn karakter mede typeerde, was hij altijd weer op zoek naar de idylle van it heitelân, dat voor hem meer het land van zijn moeder, dan van zijn vader moet zijn geweest.

Van grensconflict naar generatieconflict
In het vacuüm van een definitieve biografie begeeft zich het boekje Nestgeur, notities van een verdwaalde Fries, dat werd geschreven werd door Rypke Sierksma, de zoon van Fokke Sierksma, en dat onlangs verscheen bij Utjouwerij Frysk en Fry. Eerder al liet hij iets van zijn herinneringen aan zijn vader los in het boekje Minima Memoria. Aantekeningen van een hedendaagse heremiet (1998). Een nieuwe, haast proustiaanse terugkeer naar de geur van het eigen nest levert opnieuw geen afgerond beeld op. Het is eerder een verzameling fragmentarische jeugdherinneringen die uit de losse pols geordend zijn, of beter gezegd zonder chronologie zijn opgetekend als in de volgorde waarin ze terugkeren in de stroom van het bewustzijn, als Tagesresten in een benauwde droom, maar tegelijk ook Trauerarbeit om in Freudiaanse termen te blijven. Vergankelijkheid is het leidend motief in deze, in scherven gevallen aanzet tot een autobiografie, maar ook rouw om de onomkeerbaarheid van de tijd.

De notities gaan over ontmoetingen die nooit hebben plaatsgevonden, gesprekken die er nooit zijn geweest en ook niet meer mogelijk zijn. De herinnering lijkt het verleden telkens weer open te scheuren als een wond die niet geneest. De schrijver gaat op zoek naar plaatsen uit zijn jeugd, de rondweg in Dokkum waar de garage van zijn pake heeft gestaan, ‘de groene woestijn’ in het Friesland van zijn vader, het strand van Katwijk waar hij als kind gespeeld heeft terwijl vader Fokke ‘als een Attisch veldheer’ op de duinrand stond, maar ook een begraafplaats in Groningen… Steevast zijn het plaatsen waar hij niet zal vinden wat hij zoekt, gemiste ontmoetingen met een onverwerkt verleden. Hij volgt de sporen die zijn vader naliet in de potloodstrepen in het boek Tristes Tropiques van Lévi-Strauss, maar ook in een vreemde kras op een bladzijde van De tranen der acacia’s van Willem Frederik Hermans. Heel even lijkt het verleden soms open te breken als de herinnering blijft steken in de kras in zijn eigen ziel. Maar telkens weer is er dat gapende wit dat elke notitie afsluit.

Het hoofthema in het werk van Fokke Sierksma was toch vooral de moeder, de Magna Mater en tegelijk ‘the bad mother’. Meer nog wellicht dan zijn heitelân was Friesland het land van zijn ongenaakbare moeder.

Hij ruimt het huis op, maar wat hij terug wil vinden blijkt telkens weer verloren te zijn, zoekgeraakt of gewoon vergaan of bedorven, zoals de goedkope drankvoorraad van zijn vader, een treurige erfenis die hij aantreft als hij de kelder in het ouderlijk huis leeghaalt, waar zijn bejaarde moeder op het punt staat te vertrekken. Alles vergaat tot stof, zelfs de tekening van Chagall, die dateert uit de tijd dat zijn vader nog redacteur was van het tijdschrift Podium, blijkt tot stof te zullen vergaan als hij hem uit de lijst zal halen. Het zijn flarden van een ongelukkige jeugd, even fraai geformuleerd als triest om te lezen. Het is een dubbelklank van treurigheid en weemoed die in veel van deze zinnen doorklinkt, waarbij de treurigheid niet zelden de boventoon voert.

In korte en trefzekere notities schetst hij een beeld van zijn voorouders, zowel van vaders als van moeders kant. De moeder van vaderszijde blijft opvallend onderbelicht. Dat Fokke Sierksma aan ‘haar zure christendom’ wist te ontsnappen, is het enige wat hij over haar kwijt wil. Die ontsnappingspoging aan de religie van zijn moeder heeft voor Sierksma wellicht zijn leven lang geduurd. Een spoor van een weerbarstige eigenzinnigheid lijkt als een rode draad door de familie Sierksma te lopen. Wie het spoor terug volgt stuit telkens weer op de rol van de moeder, wier ongenaakbaarheid de zoon wil bezweren, maar die hem ook gevangen houdt in een verlangen dat rondzingt in zichzelf. Misschien is is dat ook wel de sleutel die tot begrip kan leiden voor het karakter van Fokke Sierksma. Hij was een uiterste lastige man als je de verhalen mag geloven, een eigengereide eigenheimer die met menigeen ruzie kreeg, vooral zijn jaren aan de Leidse universiteit. Vaak wordt gewezen op zijn traumatische oorlogservaringen, de verschrikkingen van de luisterpost in Leeuwarden, de dood van zijn jeugdvriend Johan Erich die door de Duitsers werd vermoord. (De tweede naam van zoon Rypke is Johan, genoemd naar Johan Erich). Maar het hoofthema in het werk van Fokke Sierksma was toch vooral de moeder, de Magna Mater en tegelijk ‘the bad mother’. Meer nog wellicht dan zijn heitelân was Friesland het land van zijn ongenaakbare moeder.

Heimwee naar het moedergeheim
In zijn dissertatie over de godsdienstwetenschap van Fokke Sierksma – Wetenschap als eigenbelang (1991) – stelt  Joost van Iersel, dat Sierksma in zijn werk worstelde met een onoverbrugbare kloof tussen de symbolische orde van de vader die de wet stelt, en het imaginaire domein van de allesverslindende moeder die  toegang tot de symbolische orde telkens weer blokkeert. Het is een interpretatie op grond van de psychoanalyse van Jacques Lacan, waarmee een brug wordt geslagen tussen het wetenschappelijk werk van Sierksma en zijn tragische  levensloop die een spoor verraadt van zelfhaat en zelfdestructie. Impasse, dat is het woord dat kenmerkend zou zijn voor de persoon en het werk van Sierksma. Hij bleef steken in een onmogelijke positie, enerzijds zoekend naar een antropologische basis voor de religie, waarbij de religieuze ervaring niet gereduceerd wordt tot louter psychologie, en anderzijds krampachtig vasthoudend aan een romantische opvatting van de religie als een universeel fenomeen dat in grondlaag van de de mens verankerd zou liggen. Daarmee wilde Sierksma in de eerste decennia na de oorlog iets redden wat in de moderne tijd niet meer te redden viel. Hij bleef een romanticus, verteerd door heimwee naar de alles verslindende moeder, en kwam nooit toe aan het rouwproces over een verloren paradijs dat met volwassenwording gepaard moet gaan. In die zin wordt het  begrijpelijk dat Sierksma in gedachten nooit werkelijk uit Friesland is weggegaan.

Wonderlijk genoeg lijkt dat gestagneerde rouwproces zich bij de zoon te herhalen. Ook in het leven van Rypke Sierksma lijkt de moeder, meer nog dan de vader, een centrale figuur te zijn geweest. ‘Kreeg mijn hele familie van moederskant een tik van de Friese molen?’ zo vraagt hij zich vertwijfeld af. Rypke Sierksma werd in 1946 in Leeuwarden geboren en vertrok in 1953 met het gezin naar Leiden, waar hij opgroeide als een kind dat zich met zijn Gronings accent niet thuis voelde in deze nieuwe omgeving. Maar ook als ‘the boy who saw it all’. Hij ziet het drama van het gezin Sierksma zich al in Groningen voltrekken, maar het is pas veel later dat het verschrikkelijke geheim van de ouders aan hem geopenbaard wordt. Aan de vooravond van zijn eindexamen vertelt de vader aan de zoon dat deze naast zijn jongere zus ook nog een jonger broertje heeft gehad, Hotse, dat al vroeg overleed. Het was een geestelijk gehandicapt kind. Hotse kreeg longontsteking, maar de ouders haalden er geen dokter bij. Een vorm van passieve euthanasie, waar de moeder later nooit meer overheen zou komen.

‘Met hem stierf mijn moeder’, schijft de zoon, ‘voor mij althans verdween ze. Het ijzige besluit om niet in te grijpen verkilde haar hart.’ Het drama wordt uiterst beknopt beschreven, of beter gezegd aangeduid in een paar simpele zinnen die als een Chinese schets getekend lijken met een bamboepen. Het zijn inderdaad slechts ‘notities’, niet meer en niet minder, maar de impact van dit gebeuren moet dramatisch zijn geweest. De verhouding tot de moeder verkilt. Later staat de zoon zelfs woedend met een opgeheven bijl voor haar. De lezer blijft zitten met een cascade van vragen, niet alleen over de agressie van de zoon die uiterst karig is met informatie over zijn eigen Trauerarbeit, maar vooral ook over de vader die voor dit drama de morele verantwoording nam.

En zo blijft er in dit kleine en bij vlagen briljant geschreven boekje een wrang beeld hangen van een jeugd in een ijzig gezin met een beroemde en tegelijk onmogelijke vader.

Fokke Sierksma blijkt een vader te zijn geweest die met zijn gedachten nooit echt in het gezin aanwezig was, en die al vroeg laat blijken dat hij uit is op zijn eigen ondergang: ‘Lange tijd leek hij zich dood te zullen roken, uiteindelijk werd het een zich dood drinken.’ Met dat soort korte en venijnige zinnen wordt de ‘vadermoord’ door de zoon alsnog gepleegd, de moord op een dode vader wel te verstaan. Al in de laatste jaren van zijn leven was er sprake van een definitieve breuk, omdat de vader zich niet kon verenigen met de partnerkeuze van zijn zoon en eerder al hem een lafaard had genoemd, toen hij hoorde van zijn voornemen om dienst te weigeren. Ondanks al zijn kennis van het verschijnsel mens, die hij in zijn studeerkamer als antropoloog had vergaard, bleek hij als vader behept te zijn met een beperkt empathisch vermogen. Zijn zoon bleef tot het laatst een vreemdeling voor hem, even exotisch als de stammen in de verste uithoeken van een uitstervende wereld die hij zelf nooit bezocht. ‘De ongenaakbare twee-eenheid van een kern en een elektron die elkaar bleven omcirkelen maakte van ons tweeën een minibom.’

Zoals de vader zijn leven lang worstelt met een existentieel grensconflict – het zoeken naar een moreel houvast in een wereld zonder God – zo stuit de zoon op het generatieconflict van de babyboomer die het gezag van de vader niet wil aanvaarden en opstandig wordt als wederopbouw plaats maakt voor welvaart. Hij is een kind van een generatie, waartoe ook ikzelf behoor. Een generatie die geen boodschap meer had aan de morele scheidslijnen die de oorlog had getrokken, radicale ideeën ging koesteren toen de verbeelding heel even aan de macht leek te komen, maar na ‘de lange gang door de instituties’ terug moet kijken op een leven in vredestijd, waarin al met al toch ook niet zo heel veel is gebeurd. De zoon koos evenals de vader de weg van de wetenschap, in zijn geval de sociale filosofie. Evenals zijn vader is hij atheïst met een fascinatie voor esthetica en breekbare vorm van vergankelijkheid.

‘Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren’, zo luidt de laatste zin van dit melancholisch stemmend relaas. Maar lijkt de zoon daarmee ook op de vader? ‘Onze laatste werkelijkheid, het slijk der aarde in letterlijke en figuurlijke zin, is voor Jung een illusie, zoals het voor de Boeddha een illusie was,’ schreef Sierksma in 1955 in zijn artikel ‘Jung-Freud, Contrasten bij twee psychologen’. In die bittere constatering gaat niet alleen melancholie, maar ook iets van berusting schuil, iets waar de zoon nog altijd naar op zoek lijkt. En zo blijft er in dit kleine en bij vlagen briljant geschreven boekje een wrang beeld hangen van een jeugd in een ijzig gezin met een beroemde en tegelijk onmogelijke vader. Er zit ook iets ongemakkelijks tussen die drang naar rücksichtsloze eerlijkheid en de gepolijste esthetiek van al die fraai gebouwde zinnen. Voor de lezer dient de vraag zich aan waar deze terugblik vol weemoed en verbittering nu werkelijk over ging. Was het de nostalgie van een verdwaalde Fries of het drama van de gemiste vader? Of was het toch de ongenaakbare Friese moeder, aan wie de vader slechts met moeite wist te ontsnappen, maar die tegelijk het mysterie bleef waarnaar vader en zoon – ieder op hun eigen wijze – hun leven lang bleven terugverlangen.

 

Rypke Sierksma, Nestgeur. Notities van een verdwaalde Fries, Utjouwerij Frysk en Frij, Ljouwert, 2013. 129 pagina’s. 17.50 Euro.

Rypke Sierksma. Minima Memoria. Aantekeningen van een hedendaagse heremiet, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht 1998.

Joost van Iersel, Wetenschap als eigenbelang. Godsdienstwetenschap en dieptepsychologie in het werk van dr. F. Sierksma (1917-1977), uitgegeven bij Dora Rosmalen, Eindhoven 1991.   

 (foto: Fokke Sierksma met zijn zoon Rypke, link zijn vader en rechts zijn pake)

Comments
Ien reaksje oan “Fokke Sierksma als vader”
Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.