De moderne kruistocht van Josse de Haan

HUUB MOUS – 

Wie zoals ik geïnteresseerd is in de het modernisme in Friesland kan niet om Josse de Haan heen. In de afgelopen decennia leverde hij een aanzienlijke bijdrage aan de vernieuwing in de Friese literatuur en ontving daarvoor in 2007 de Gijsbert Japicxprijs. Daarnaast onderneemt hij als polemist sinds jaar en dag een kruistocht tegen de anti-modernisten. In de optiek van Joss de Haan lijkt de strijd tussen antieken en modernen in Friesland nog altijd niet beslecht. Toch gaat het hem niet specifiek om de modernistische literatuur als erfgenaam van de  historische avant-garde, maar om andere vormen van literatuur. Literatuur die zich buiten de mainstream beweegt, ‘literatuer bûten de stringen’ zoals hij het zelf ooit noemde. Het is de literatuur die het experiment van de vorm opzoekt en het traditionele verhaal, het sentiment en de nostalgie verafschuwt. Josse de Haan gelooft nog in literatuur die tegen de haren instrijkt en de wereld niet neemt zoals hij is. In die zin is hij misschien wel de laatste modernist, een gangmaker op een feest waarbij de meeste gasten allang geleden zijn opgestapt. ‘The party is nearly over, but the guests are going to stay,’ schreef John Cage in 1973. Voor Josse de Haan is die uitspraak nog altijd actueel.

Maar heeft hij daarin ook gelijk? Vijanden van de vernieuwing en de vooruitgang waren in Friesland van oudsher in volop aanwezig. In de jaren zestig waren het de gestaalde mannenbroeders die hardnekkig tegenstand boden. Het kamp van Hendrik Algra en Fedde Schurer keerde zich tegen de literatuur die zich van de moraal had afgekeerd of zoals Reve God als een ezel wilde zien. Maar de weerstand zat dieper en leek zelfs in het systeem van de macht verankerd te zitten. In het bolwerk van Frou Faber, en anders wel het provinciaal bestuur dat in 1968 – tegen het advies van de jury in – weigerde om de Gysbert Japicxprijs aan Operaesje Fers toe te kennen, die Josse de Haan mede had opgericht. Tegenwoordig zouden zulke toestanden ondenkbaar moeten zijn, maar in Friesland ligt dat anders. Experimentele of ‘andere’ romans komen nauwelijks voor op de Friese lijst voor de recente Buchmesse in Frankfurt. Sterker nog, de roman Leafdedea (1963), een origineel surrealistisch werk, waarin religieuze en seksuele taboes worden doorbroken, is in gekuiste vorm op dit internationale podium gepresenteerd. Deze corrupte editie heeft recentelijk nog de woede van Josse de Haan gewekt. Juist met zijn eigen modernistische traditie zou Friesland  goede sier kunnen maken, nu Leeuwarden zich opmaakt om in 2018 culturele hoofdstad van Europa te worden. Maar het tegendeel lijkt het geval: het modernisme wordt verdrongen.

Hoe dan ook, het beeld van een fanatiek modernist die het literaire staatgevecht niet schuwt komt duidelijk naar voren in De Haan’s recente verschenen bundel Frozen moonlight yn myn hannen. Het is een verzameling teksten uit de afgelopen vijf jaar: boekbesprekingen, essays, polemiek, beschouwingen over kunt en literatuur, een opening van een tentoonstelling, gedichten, brieven, en zelfs dramafragmenten. De teksten lijken bijeengeraapt zonder vastomlijnd kader of selectiecriterium. Een inleiding of verantwoording ontbreekt – behalve een korte intro op de achterflap – en de stukken zelf krijgen ook geen nadere toelichting vooraf, wat in  sommige gevallen wel op zijn plaats was geweest. Hoe dan ook, de lezer moet veel zelf doen. Daarmee verschilt deze bundel van vergelijkbare uitgaven van eerder datum, die nog bij uitgeverij Venus verschenen: Kastanjes poffe (2005), die teksten uit de periode 1978 tot 2004 bevat, en Kidelstiennen heine en slaan (2007), die de periode 2000 tot 2007 beslaat. Deze beide publicaties werden voorafgegaan door een inleiding, in Kastanjes Poffe door het zeer verhelderende en zelfs pamfletachtige essay Oare literatuer, waardoor het geheel van de bundel meer werd dan de som der delen. Dat laatste is bij deze recente verzameling zeer ongelijksoortige teksten veel minder het geval.

Zo ontstaat hier en daar het beeld, dat oude stokpaardjes worden bereden, en dat doet onrecht aan de teksten die wel degelijk tot nadenken stemmen. Vooral de beschouwingen die De Haan wijdt aan het thema ‘taal en identiteit’ en vooral ‘taal en kosmopolitisme’ zouden een eigen kader hebben verdiend. Juist hier wordt een thematiek aangesneden dat verder rijkt dan zijn fascinatie voor het modernisme en de historische avant-garde. Is het waar wat de Haan beweert dat het ontbreken van een moedertaal gelijkstaat aan het ontbreken van een eigen moeder of vader? Anders gezegd: is het waar dat je moedertaal het wezen uitmaakt van je identiteit? Ikzelf ben daar niet zo zeker van. Ik heb taal altijd primair opgevat als een medium dat een mens ten dienste staat om gedachten of gevoelens over te brengen aan anderen. Taal verbindt, omdat het een boodschap communiceert, maar taal zelf kan nooit de boodschap zijn.

Voor Josse de Haan ligt dat anders. Taal is voor hem bepalend voor je identiteit, maar hij verzet zich tegelijk fel tegen degenen die de eigen taal misbruiken om zich daarmee op te sluiten binnen de eigen cultuur of de nostalgische beslotenheid van het verleden. Niet de taal zelf, maar de meertaligheid staat garant voor een openheid van geest en een ontvankelijkheid voor het andere, het vreemde en het nieuwe. Voor De haan betekende het opgroeien in een meertalige situatie dat hij meer mogelijkheden kreeg om zich uit te drukken en  zijn persoonlijkheid zich kon verbreden. Hij vergelijkt zich met auteurs die in een vergelijkbare meertalige situatie groot zijn geworden zoals Biancotti, Canetti, Pessoa en Paz, maar ook met Bert Schierbeek, die in Beerta opgegroeide en evenals De Haan zich het Nederlands moest aanleren als een tweede taal. Meertaligheid zou niet alleen de identiteit versterken, maar ook het creatieve product stimuleren, omdat nieuwe registers van de taal geopend worden en daarmee de wereld zelf kan openbreken.

Wonderlijk genoeg werpt die stelling ook een nieuw licht op het modernisme zoals De Haan dat heeft beleefd. De wereld brak voor hem letterlijk open toen hij de moderne kunst en literatuur ontdekte. Op indrukwekkende wijze heeft hij dat proces beschreven in zijn openingstoespraak voor de tentoonstelling De kleur van Friesland,, beeldende kunst na 1945, die ik in 2009 in het Fries Museum mocht inrichten. Deze tekst, die nu in deze bundel is opgenomen, leest achteraf als een beknopte autobiografie, waarin het eigen leven geheel lijkt samen te vallen kunst en literatuur, en zich tegelijk ontvouwt als een ontdekkingsreis naar de moderne tijd die ook Friesland in zijn greep kreeg. Sterker nog, in de jaren zestig leek het modernisme juist in deze contreien wortel te schieten. Kosmopolitisme en modernisme bleek opeens geen tegenpolen meer te zijn van Friestaligheid en regionale identiteit. Josse de Haan laat zien, dat de meertaligheid daarbij van essentieel belang is geweest. Anderzijds blijft het specifiek eigene van de Friese taal bepalend voor het gevoel van eigen identiteit, dat juist in een meertalige situatie extra sterk ervaren kan worden

Identiteit en moedertaal tegenover en meertaligheid, modernisme en kosmopolitisme: het blijft een wonderlijke spagaat die door De Haan niet als zodanig ervaren wordt. Ikzelf heb nog middelbaar onderwijs genoten voordat de pretpakketten werden ingevoerd en moest dus eindexamen doen in zes talen: de eigen taal en daarnaast twee klassieke en drie moderne talen. Toch heb ik dat brede taalonderwijs nooit met een ervaring van identiteit in verband gebracht. Vanwaar dan die nadruk op identiteit? Josse de Haan gaat zelfs zover dat hij in zijn romans Nanette (2003), Feuilles mortes (2004) en Elja (2006) het zoeken naar de eigen identiteit als het centrale thema bestempelt. Vormexperimenten in literatuur in dienst van een zoektocht naar identiteit. Je kunt je afvragen of hier de wens niet de vader van de gedachte is. Het centrale thema in deze romans lijkt mij toch in de eerste plaats de deconstructie van het subject, een thematiek die eerder eigen was aan het postmodernisme dan het modernisme. Het werk dat na 1995 is ontstaan – inclusief zijn opus magnum Piksjitten op Snyp (1999) – is in veel opzichten eerder postmodernistisch dan modernistisch te noemen.

Josse de Haan heeft ook enige moeite om zijn eigen werk te positioneren in het hedendaagse landschap van de literatuur. Dat probleem komt vooral naar voren  in zijn kritische bespreking van het boek De revanche van de roman (2009), waarin Thomas Vaessen probeerde aan te tonen dat het oude humanistische cultuurideaal van de elite voorbij is. Er zijn geen poortwachters meer van de hoge cultuur. Dat is een stelling waar De Haan duidelijk moeite mee heeft. De roman heeft volgens hem helemaal geen revanche nodig en zeker geen popularisering of vermaatschappelijking. Goede literatuur is immers per definitie geëngageerd, niet alleen met de taal zelf, maar ook met de mens en de maatschappij. Maar gaat dat ideaal nog altijd op nu zelfs het postmodernisme al sinds enige tijd failliet is verklaard en kunst en literatuur zich steeds meer lijken uit te leveren aan de oprukkende cultuurindustrie? De problemen van hoge en lage cultuur laat De Haan liever over aan Wilders en de populisten, maar die bewering is eerder een dooddoener dan een overtuigend argument, zoals ook zijn hele verweer in deze cruciale kwestie niet echt overtuigt. Ook met kosmopolitisme en meertaligheid red je het niet in een cultuur die na zijn grote verhalen ook zijn idealen dreigt te verliezen.

Kun je anno 2013 de idealen van het modernisme nog serieus nemen zonder te vervallen in epigonisme? Dat is de kernvraag die bij mij kwam bovendrijven bij het lezen van deze laatste bundel van Joss de Haan. Zelf geeft hij daar geen eenduidig antwoord op. Als ik eerlijk ben zie ik zijn anarky’s uit de jaren negentig toch primair als vormen van epigonisme. Vergelijkbare experimenten op het snijvlak van collage, geometrie en concrete poëzie zijn eerder en beter gedaan en voegen weinig toe aan de erfenis van de historische avant-garde. Anderzijds is het vreemd dat Josse de Haan zijn eigen literaire werk niet in verband brengt met de traditie van het neoconstructivisme, een term die op het terrein van de beeldende kunst gangbaar is geworden en waarmee de naoorlogse stroming wordt aangeduid, waarin de erfenis van de historische avant-garde werd opgepakt voor concrete vormexperimenten, maar dan zonder de ballast van utopische ideologie van Mondriaan, Doesburg en consorten. Juist dit naoorlogse neoconstructivisme is in Friesland diep ingedaald en is zelfs herkenbaar tot op de dag van vandaag. De vraag waarom deze traditie juist hier zo lang wist stand te houden is nog altijd niet beantwoord, ook niet door Josse de Haan die zijn eigen eigen roots graag herkent in de dada-experimenten in Drachten uit de jaren twintig.

Deze kritische kanttekeningen van mijn kant laten onverlet dat er ook veel te genieten valt in Frozen moonlight yn myn hannen. Dan doel ik met name op de stukken, waarin Josse de Haan schrijft over zijn jeugd en over zijn ouders. De calvinistische gevoelsarmoede, waar zijn moeder onder geleden heeft gehad, de rauwe wereld van het agrarische Friesland, waar meer nog wellicht dan de religieuze of ideologische overtuigingen de sociale standsverschillen bepalend waren voor het verdere leven. Maar vooral ook het prachtige verhaal over zijn vader die zijn hele leven kaatsballen maakte met een liefde voor het ambacht die in de verte herinnert aan de ambachtelijkheid van de taal, die Josse de Haan zelf hoog in het vaandel heeft. Zijn beschouwing over het vertalen van de gedichten van Marsman, waarbij hij de poëtische vertalingen van Eppie Dam vergelijkt met zijn eigen vertalingen die meer recht doet aan de betekenis van het gedicht, zou verplichte stof moeten zijn in elk leerboek over poëzie. Vorm en inhoud komen ook hier tegenover elkaar te staan, maar als het om poëzie gaat, kiest De Haan voor de inhoud en niet voor het rijm of de poëtische taal. Dat zal alles te maken hebben met zijn uiterst subtiel gevoel voor de betekenisaspecten van de taal. Als geen ander weet De Haan een tekst onder het mes te leggen, een vorm van close reading, die als methodiek ook een erfenis is van het late modernisme.

Josse de Haan schrijft niet, hij construeert betekenissen met vormen van taal, zoals zijn vader kaatsballen maakte uit zorgvuldig gesneden lapjes leer die met touwtjes aan elkaar werden geknoopt. De volmaakte bol van de kaatsbal was daarbij een hoog gegrepen ideaal, waarin het hele universum leek samen te komen. Een kaatsbal: ‘in byldhuwurkje lykas de wrâld himsels’. Schaal en maat, daar ging het ook om in het modernisme. De vorm was alles. Het medium was de boodschap. Josse de Haan is een taal-ambachtelijk neoconstructivist, en in die zin als schrijver de evenknie van de kunstenaar Ids Willemsma, voor wie het ambacht van schaatsen maken even hoogwaardig is als het vervaardigen van kunstwerken met een grote K.. Maar deden de gebroeders Rinsema niet al hetzelfde, toen ze hun schoenen lapten met evenveel liefdevolle aandacht als zij knutselden aan hun collages en doosjes die nog altijd bewondering weten te wekken? Of het nu gaat om het woord of het beeld, liefde en aandacht voor het ambacht is misschien wel enige eigen bijdrage die Friesland aan het modernisme heeft meegegeven.

 

Dit stik stie earder yn ‘de Moanne’ nûmer 6, 2013

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.