fotografy: Hans Peter Föllmi

De landschapspijn voorbij

PETER DE RUYTER – 

‘Uiteindelijk zijn de meeste boeren het gelukkigst met 50 tot 60 koeien’, ik praat op een verjaardag met een boer uit de omgeving van Langezwaag in Friesland. We hebben het over het veelbesproken begrip landschapspijn; ‘maar dat aantal koeien moet wel uit kunnen, met de huidige melkprijs lukt dat van geen kant, er moet geld bij’.

De laatste weken laait de discussie over de invloed van de intensieve melkveehouderij op ons weidelandschap weer op. De gevolgen zijn bekend: de ooit zo kruidenrijke weilanden zijn egaal groen geworden, gladgetrokken en drooggepompt om met grote machines vroeg in het voorjaar de eerste snede raaigras van het land te kunnen halen. De grutto en de veldleeuwerik hebben het nakijken. De lente wordt stil. De pijn neemt toe.

Een gevolg dat minder wordt belicht is dat naast de biodiversiteit ook de verscheidenheid aan landschapstypen verdwijnt en daarmee de herkenbaarheid en belevingswaarde. Kijken we naar Friesland, ooit de mooiste provincie van Nederland, dan zien we dat de verschillen tussen de zand-, veen- en kleigronden zijn gelijkgetrokken. Overal is sprake van een drooglegging van 80 tot 100 cm. Dit betekent dat het slootpeil bijna een meter lager ligt dan het weiland. Je moet goed kijken om nog water te kunnen zien in Friesland. Vooral voor de ooit zo zompige veengronden is die diepontwatering ten behoeve van de intensieve melkveehouderij desastreus. Het veen oxideert door de lage grondwaterstand en verschrompelt met 1 centimeter per jaar. De natte spons droogt op en het waterbergend vermogen verdwijnt. En juist die natte sponsen zullen we in de toekomst als gevolg van de klimaatverandering meer dan ooit nodig hebben. De laaggelegen Nederlandse veengebieden zijn van oudsher buffergebieden voor zoet water en in het herstel en de ontwikkeling daarvan schuilt een oplossingsrichting die voor boer én consument aantrekkelijk kan zijn.

In Friesland wordt het veengebied het Lage Midden (It Lege Midden) genoemd, een langgerekte badkuip die zich uitstrekt van Lemmer tot Dokkum, ingeklemd tussen de hogere zandgronden van het Drents Plateau en de opgeslibde klei aan de waddenkust. Door de klimaatverandering stijgt de zeespiegel en zullen de extremen in het weer toenemen; drogere zomers met clusterbuien die zorgen voor pieken in de waterafvoer en nattere winters. Door de stijging van de zeespiegel wordt de afvoer op het buitenwater voor de waterschappen steeds lastiger en kostbaarder. Een oplossing ligt in het herstellen van de buffercapaciteit van het veen om zoet water te kunnen opslaan in tijden van extreme regen en zo een buffer te maken voor drogere perioden. Niet alleen de natuur en het landschap is hierbij gebaat, ook boeren hebben zo een keuze om hun bedrijfsvoering aan te passen aan een omgeving die kansen biedt voor het type landbouw waar ze zich het prettigst bij voelen. En die keuzevrijheid voor de boer is essentieel om uit de huidige impasse te komen.

Praat je met drie boeren die naast elkaar aan de weg een bedrijf hebben dan is de kans groot dat ze alle drie een andere kijk op de toekomst hebben. De één wil produceren voor de wereldmarkt, doorgroeien naar 200 koeien met het slootpeil liefst nog wat lager. De ander heeft geen opvolger, wil zijn land dolgraag verkopen en de derde wil omschakelen naar natuurinclusieve landbouw, waarbij een slootpeil dat meebeweegt met de seizoenen de weidevogels juist enorm helpt, maar kan die overgang niet financieren. Het is logisch dat die financiering niet alleen op het bordje van de boer ligt als je het koppelt aan toekomstbestendig waterbeheer. Een robuust watersysteem dat zorgvuldig omgaat met zoetwater is een collectief en publiek belang, daar mag belastinggeld tegenover staan. En als we nu niets doen zijn we in de toekomst onze zo kenmerkende, ecologisch en cultuurhistorisch waardevolle, veenweidegebieden voorgoed kwijt. In Friesland is op een termijn van 50 tot 100 jaar het veen verbrand en blijft alleen nog zand met wat droogvallende natuurgebieden over.

Werk aan de winkel dus. Het is tijd voor een Deltaplan voor de Veenweidegebieden in Nederland, waarin deltaprogramma, waterschappen en provincies participeren in de vorm van een gebiedsfonds. Met name de waterschappen en provincies moeten de schroom van zich afgooien, de regie pakken en het voortouw nemen als landschapscheppende overheidslaag.

Maar hoe krijgen we de juiste boeren op de juiste plaats? Het is interessant om te kijken of het instrument van de ruilverkaveling kan worden afgestoft en op een nieuwe wijze kan worden ingezet. Was de ruilverkaveling na de Tweede Wereldoorlog gericht op grootschalige voedselproductie (‘nooit meer honger’), een ruilverkaveling 2.0 dient gericht te zijn op een weerbaar en gezond landschap (‘nooit meer pijn’). Een landschap waarin toekomstbestendig waterbeheer, bedrijfsmatige keuzevrijheid, biodiversiteit en het versterken van de landschappelijke belevingswaarde samen gaan. Een landschap met een nieuwe balans tussen melk en water. Boeren kunnen in dat landschap hun eigen plek vinden, ook die boer met een bedrijf van 50 tot 60 koeien.

Peter de Ruyter is landschapsarchitect en auteur van ‘Vloeiend landschap, over de toekomst van het Friese landschap

 

Earder publiseard yn de Moanne, 15 (2016), 6 (desimber), s. 10-13

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.