Extremen raken elkaar in Dr8888

Publisearre op 28 februari 2014

DIRK VAN GINKEL – 

Otto van Rees, Theo van Doesburg, Leo Gestel, Hendrik Werkman, Piet Wiegman, Carel Willink en Pyke Koch. Maar ook Anna Maria Blaupot ten Cate en Valentyn Edgar van Uytvanck. Bekend en onbekend, abstract en figuratief, modernisme en neorealisme, de beeldtaal van de vrijheid en de smaak van de macht, je vindt het allemaal op de grote overzichtstentoonstelling ‘Het palet van het interbellum’ in Museum Dr8888.

Het interbellum duurt knap lang in Drachten. Normaal gesproken houdt men voor de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog de jaartallen 1918-1939 aan. Maar Museum Dr8888 telt er omwille van de expositie ‘Palet van het interbellum’ de oorlogsjaren gewoon bij op. Met goede redenen, vertelt Annemieke Keizer, onderzoekster bij het museum.

‘Nederland was, net als Zwitserland, neutraal in de Eerste Wereldoorlog. Dat heeft ertoe geleid dat veel kunstenaars naar deze landen zijn uitgeweken en daar allerlei initiatieven ontplooiden. Zo ontstond Dada in Zwitserland in 1916 en in Nederland werden in 1915 de Bergense School en in 1917 De Stijl opgericht. In kunsthistorisch opzicht waren de oorlogsjaren dus heel belangrijk. Het was eigenlijk geen optie om die ontwikkelingen bij onze tentoonstelling niet mee te nemen. Ook omdat ze zeer bepalend zijn geweest voor het klimaat in de naoorlogse jaren.’

Tijdsbeeld
Uitgangspunt voor de expositie ‘Palet van het interbellum’ is een boek dat de kunstenaar Paul Citroen in 1931 publiceerde. Het heet voluit ‘Palet. Een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche Schilderkunst’. Het boek is geen weerspiegeling van de persoonlijke smaak van Citroen, maar biedt een dwarsdoorsnede van wat de schilderkunst op dat moment te bieden had.

Annemieke Keizer: ‘Nederland was, net als Zwitserland, neutraal in de Eerste Wereldoorlog. Dat heeft ertoe geleid dat veel kunstenaars naar deze landen zijn uitgeweken en daar allerlei initiatieven ontplooiden. Zo ontstond Dada in Zwitserland in 1916 en in Nederland werden in 1915 de Bergense School en in 1917 De Stijl opgericht.’

‘Dat weten we’, zegt Annemieke Keizer, ‘omdat er een aantal schilders in opgenomen is waarvan bekend is dat Citroen ze niet zo waardeerde, onder andere doordat sommigen van hen al heel vroeg politiek neigden naar wat er in Duitsland gebeurde in die tijd.’

Paul Citroen had een groot aantal kunstenaars uitgenodigd aan de publicatie deel te nemen en hen daarbij alle vrijheid geboden om zichzelf te presenteren. Hij verzorgde, desgewenst, de fotografische portretten van de kunstenaars, maar zijzelf maakten een keuze uit hun werk en schreven de begeleidende tekst. Het resultaat: een uitgebreide verzameling van vertegenwoordigers van allerlei stromingen en scholen. Modernisme, magisch realisme, neorealisme, surrealisme, De Ploeg uit Groningen, De Branding uit Rotterdam, De Bergense School, het staat er allemaal in. En het hangt nu allemaal in Museum Dr8888. Maar daar is nog veel meer te zien dan wat het beroemde boek van Citroen te bieden heeft.

Dat boek heeft trouwens wel een doorslaggevende rol gespeeld bij het bijeenbrengen van kunstwerken. Het museum hoefde de titel ‘Palet’ bij potentiële bruikleengevers maar te laten vallen of men reageerde heel enthousiast. Uitzonderlijk veel werk is door particuliere verzamelaars in bruikleen gegeven. En ook Museum De Wieger uit Deurne, dat heel veel kunst uit het interbellum heeft, werkte volop mee. Met als gevolg dat niet alleen alle kunstenaars uit ‘Palet’ op de tentoonstelling vertegenwoordigd zijn, maar ook heel veel kunstenaars die er niet in voorkomen.

‘We hebben natuurlijk geprobeerd zoveel mogelijk werk uit het boek in onze expositie op te nemen’, zegt Annemieke Keizer. ‘Maar Citroens “Palet” was voor ons vooral een aanleiding, geen leidraad. Wij wilden juist een palet samenstellen over een veel langere periode. Heel veel kunstenaars die bij Citroen niet voorkomen, zijn bij ons wel vertegenwoordigd. En dat is het leuke van een exercitie als deze: je komt kunstenaars tegen van wie niemand ooit meer iets gehoord heeft, maar die toch fantastisch werk hebben gemaakt. Aan de kwaliteit daarvan kan het niet gelegen hebben dat ze in vergetelheid zijn geraakt. Heel wonderlijk. En er is meer dan schilderkunst alleen. We hebben, anders dan Citroen, ook gezocht naar een aantal typerende productontwerpen van toen. Op de tentoonstelling vind je naast schilderkunst dan ook beeldhouwwerk, glaswerk, foto’s en films, affiches en gebruiksvoorwerpen. In totaal zo’n 260 items. Daartoe behoort ook de camera waarmee Paul Citroen zoveel schilders heeft gefotografeerd, een Tropical Klapp Camera van hout, messing en leer uit 1929. Al met al ontstaat zo een mooi tijdsbeeld van de cultuur uit die periode.’

Annemieke Keizer: ‘We presenteren een aantal kunstenaars die in vergetelheid zijn geraakt, maar die toch fantastische kunst hebben gemaakt. Aan de kwaliteit van hun werk kan het niet gelegen hebben dat we niet meer weten wie ze zijn’

Internationale en nationale bewegingen
Tot dat tijdsbeeld hoort een opvallende cesuur in de schilderkunst van de jaren twintig en dertig, vertelt Paulo Martina, directeur van Museum Dr8888.

‘Je zou kunnen zeggen dat er tijdens de Eerste Wereldoorlog en de periode daarna sprake was van een soort grenzenloosheid. De Fransman Le Fauconnier week uit naar Nederland en droeg in belangrijke mate bij tot het ontstaan van de Bergense School. De Groninger Kunstkring De Ploeg, opgericht in 1918, vond zijn belangrijkste inspiratie in het expressionisme van Die Brücke uit Berlijn. In later jaren bracht Theo van Doesburg, oprichter van De Stijl, veel tijd in Duitsland door en bezocht de Duitser Kurt Schwitters Nederland vele malen. Het zijn zomaar wat voorbeelden die duidelijk maken dat de avant-gardekunstenaars onderdeel waren van een internationaal georiënteerde beweging, die in de Eerste Wereldoorlog begon.’

In de jaren dertig zou in die situatie verandering komen. De internationale openheid van de jaren twintig maakte gaandeweg plaats voor een in zichzelf gekeerde nationale gerichtheid.

‘De diepe depressie en de beroerde vooruitzichten van die jaren’, zegt Martina, ‘vind je terug in het werk van schilders als Pyke Koch, Carel Willink en Raoul Hynckes. Magisch en neorealisme, somber, en typisch Hollands in die zin dat deze schilders teruggrijpen op de fijnschilderpraktijk van de zeventiende eeuw. Alles heel herkenbaar, netjes geschilderd, voor het gewone volk goed te begrijpen. Hun stijl hoorde bij de beeldtaal van de nazi’s, het was de smaak van de macht. Niet voor niets werd iemand als Pyke Koch na de oorlog met de nek aangekeken. Daarbij hoort nog wel een kanttekening, want veel modernistische kunstenaars gingen figuratief werken om maar brood op de plank te krijgen.’

In een en dezelfde tentoonstelling vind je als uitersten het geometrisch abstracte van De Stijl tegenover het neorealisme uit later jaren.

Martina: ‘Dat zijn echt twee extremen. Ik vond het daarom leuk om een vroeg werk van Willink te laten zien. Het is veel positiever en modernistischer dan zijn latere werk. Ik had persoonlijk liever gezien dat hij in die trant door was blijven werken. Later zou hij omschakelen naar het magisch-realistisch conservatisme dat iedereen van hem kent. Willink personifieert de worsteling van veel kunstenaars.’

Vondsten
Vlak bij elkaar op de benedenverdieping toont Museum Dr8888 een aantal nieuwe ontdekkingen. Op hun speurtocht naar werk uit het interbellum zagen Keizer en Martina in Museum De Wieger twee werken van de Rotterdammer Hendrik Chabot. Tenminste, dat was de informatie die het museum verstrekt werd toen de werken uit een erfenis werden aangeboden.

‘Een van de twee schilderijen moest nodig worden schoongemaakt en op een aantal plekken gerestaureerd’, zegt Annemieke Keizer, ‘maar we vonden het zo’n mooi werk dat we hadden gezegd dat we het op onze kosten zouden laten behandelen. Het moest gewoon op de expositie te zien zijn. Restaurateur Marten Bos ging ermee aan de slag en door zijn werk kwamen de eigenlijke kleuren niet alleen prachtig naar boven, ook de signatuur van Constant Permeke kwam tevoorschijn. Het was dus helemaal geen Chabot!.’ Voor de expositie maakte dit geen verschil, want de Vlaming Permeke was een inspiratiebron voor de schilders van de Bergense School.

Paulo Martina: ‘We tonen een vroeg werk van Willink. Heel positief en modernistisch. Later zou hij omschakelen naar het magisch-realistisch conservatisme dat iedereen van hem kent. Willink personifieert de worsteling van veel kunstenaars uit die periode.’

Er tegenover hangen twee werken van de modernist Theo van Doesburg. Een vroeg, lekker mollig geschilderd, duingezicht met villa uit 1915, iets dat je nooit van hem zou verwachten. En een gouache van een boogschutter.

‘In 2011 werd dit werk aan ons museum aangeboden’, zegt Annemieke Keizer. ‘Het zou afkomstig zijn van de erven van C.R. de Boer, de vroegere gemeentearchitect van Drachten, die veel met Theo van Doesburg te maken heeft gehad toen die zijn kleurvoorstellen deed voor de Papegaaienbuurt in deze stad en glas-in-lood ontwerpen maakte voor een school daar vlakbij. Een expert wist een paar jaar geleden te melden dat het werk niet echt kon zijn: het zag er veel te nieuw uit en bovendien was er al een afbeelding van een boogschutter van Van Doesburg bekend. Die kwam voor op een etiket van een grote platte kaas van de firma Klaverweide, onderdeel van handelsmaatschappij Hagemeijer. Aangezien Van Doesburg er om bekend stond dat hij nooit twee keer hetzelfde deed, moest die boogschutter dus wel nep zijn.’

Maar de herkomst van het werk was duidelijk. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed had inmiddels vastgesteld dat het papier dateerde uit het begin van de twintigste eeuw en verder onderzoek wees uit dat de boogschutter genoemd werd in de correspondentie tussen Van Doesburg en De Boer. Wat bleek?

Martina: ‘Van Doesburg werkte veel met geometrisch-abstracte motieven, maar De Boer wilde dat niet voor het glas-in-lood van de Rijks Landbouw Winterschool. Toen heeft Van Doesburg hem die boogschutter van Klaverweide toegestuurd als voorbeeld van een mogelijke beeldtaal voor de school. De afbeelding heeft dus een tijd bij De Boer thuis gelegen en diens vrouw was er helemaal weg van. Toen ze het moesten teruggeven, hebben ze gevraagd of Van Doesburg er nog een wilde maken en dat heeft hij kennelijk gedaan. En die hangt nu dus bij ons.’

Naast de afbeelding van de boogschutter staan de letters HEKA, Martina weet ook waar die naar verwijzen.

‘In Duitsland bestaat het bedrijf nog als HEKA Elektronik Electrophysiology & Electrochemistry. Het onderhield in de tijd van Van Doesburg al banden met Hagemeijer. Waarschijnlijk heeft Van Doesburg langs die weg de opdracht gekregen ook voor HEKA een beeldmerk te ontwerpen.’

Rijkdom
Modernisme versus conservatisme, de taal van de vrijheid versus de taal van de macht, abstract versus figuratief, en misschien ook wel goed versus fout… Het is er allemaal voor wie het zien wil, maar in ‘Palet van het interbellum’ gaat het toch om iets anders. Het overkoepelende thema is de rijkdom aan invalshoeken en de overdaad aan beeldend kunstenaars uit die periode. ‘Palet’ is daarom een heel goed gekozen woord: het laat alle kleuren zien van het tijdvak, het hele spectrum. En daarmee is het een overdadige aanvulling op het ‘Palet’ van Paul Citroen.

In Museum Dr8888 vind je – net als in het boek van Citroen – van de eerder besproken internationale context waarin de avant-garde zich afspeelde overigens niet veel terug. Het museum toont alleen werk van Nederlandse kunstenaars – met uitzondering van enkele affiches van de Fransman Cassandre, omdat die zoveel aansprekende Nederlandse opdrachtgevers had in die periode – en een door Kurt Schwitters en Thijs Rinsema samen gemaakte collage.

‘Dat Nederlandse accent heeft alles te maken met het boek van Citroen waar we van uit zijn gegaan. En met de overdaad aan goed werk waar we mee te maken kregen’, zegt Paulo Martina. ‘Het is wel kunst van mensen als Otto van Rees, Theo van Doesburg, Leo Gestel, Edgar Fernhout, H.N. Werkman, Piet Wiegman en Bart van der Leck dat hier hangt. Om nog maar te zwijgen van het prachtige werk van onbekenden als Anna Maria Blaupot ten Cate. Ze staat wel in “Palet” maar is sindsdien in de vergetelheid geraakt. Annemieke en ik waren helemaal weg van het werk van deze Friezin. Heel leuk om haar een beetje in de spotlights te kunnen zetten. En dat geldt ook voor een reeks andere kunstenaars die met de jaren uit het zicht zijn geraakt. Nederland heeft meer dan genoeg te bieden om een interessante en verrassende expositie over deze periode te kunnen maken.’

 

De tentoonstelling duurt tot 9 maart. Daarna zal zij – in afgeslankte vorm – te zien zijn Museum De Wieger in Deurne, een van de belangrijkste bruikleengevers van ‘Het palet van het interbellum’.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels