Ernst Hirsch Ballin: 5 mei, een feest der erkenning

Publisearre op 7 mei 2017

Rjochtsgelearde en âld-minister Ernst Hirsch Ballin wie befrijingsdei 5 maaie yn Ljouwert. Hy hold in lêzing yn de Doarpstsjerke fan Huzum. Hirsch Ballins libben is mei tekene troch de Twadde Wrâldoarloch. Syn heit, in Joadsk rjochtsgelearde dy’t nei de Kristallnacht yn de jierren ’30 yn kamp Buchenwald siet, ûntflechte krekt op ‘e tiid nazi-Dútslân. De Fryske advokaat Pieter Gerbrandy soarge derfoar dat er asyl krige yn Nederlân. Letter gie Hirsch Ballin sr. yn it ferset. Syn soan Ernst waard letter lykas syn heit rjochtsgelearde. Hy wie njoggen jier minister fan justysje, is heechlearaar oan de Katholieke Universiteit Brabant en de Universiteit fan Amsterdam. Syn lêste boek hjit: ‘Tegen de stroom in. Over mensen en ideeën die hoop geven in benarde tijden’. Hy giet dêryn fier yn de ferdigening fan it yndividuele rjocht en it rjocht om in útsûndering te wêzen. In bysûnder lûd yn distiid fan it ‘wij en zij’ -tinken.

Ernst Hirsch Ballin fertelt yn syn lêzing oer it belang fan frijheid en rjocht foar elts yndividu, en oer de rol fan Europa dêrby.

Oer it fieren fan de frijheid sei hy op 5 maaie: ‘De vrijmarkten en feesten op 5 mei zijn vaak mooie rituelen. Maar laat dat, alstublieft, geen ongeïnspireerde sleur worden, waarin we alleen nog maar vieren dat we geen last hebben van verplichtingen. Het vrije woord is op zijn best als het verdrukten tot steun is. Vrijheid in verantwoordelijkheid betekent eerst en vooral de ander erkennen, als gesprekspartner, die dezelfde rechten heeft als ieder ander, ongeacht geloof, herkomst, sekse enzovoorts. Laten we 5 mei vieren als feest der erkenning.’

 

De Moanne publisearret hjirby de lêzing fan Ernst Hirsch Ballin.

 

5 mei, een feest der erkenning

 

Het heeft een bijzondere betekenis dat Bevrijdingsdag volgt op de dag van de Dodenherdenking. De vijf jaren van oorlog, onderdrukking en vervolging hebben Nederland geconfronteerd met de kwetsbaarheid van recht en vrijheid. Als gevolg van oorlog, bezetting en vervolging zijn meer dan 200 duizend, misschien 225 duizend mensen omgekomen. Onder wie 104 duizend van de 107 duizend gedeporteerde Joodse medeburgers en twintigduizend Nederlanders in Nederlands-Indië. We vieren niet een vrijheid die er altijd was en nooit van de baan kan zijn, maar een vrijheid die bevochten moest worden in een wereldwijde oorlog. Onze vrijheid hebben we te danken aan de geallieerden en aan de moedige Nederlanders die de vlam van de hoop niet hebben laten doven.

 

Nu zit er in deze heel gebruikelijke kijk op de verhouding tussen vier en vijf mei iets bedenkelijks. Ze lijkt wel gemodelleerd naar de religieuze betekenis van het Joodse en christelijke Paasfeest: een uittocht en doortocht waarop verlossing volgt. Het leven in vrijheid is ons ten deel gevallen dankzij de offers die eertijds zijn gebracht. En dat is voor ons een feest, waar we niets anders aan lijken te hoeven doen dan het te vieren. De rituelen daarvan kennen we: bevrijdingsconcerten, toespraken, fanfares, vrijmarkten, en voor scholieren, ambtenaren en vele anderen bovendien nog een vrije dag. Bevrijdingsdag is de dag geworden waarop allerlei gewone verplichtingen opzij worden gezet, ten teken van het vieren van vrijheid. Vrijheid is er nu, de bevrijding een historische gebeurtenis.

 

De basis van het Europese project was – en is – dat dit kleine continent na eeuwen van onderlinge wreedheden een rechtsorde moest opbouwen gebaseerd op respect voor iedere mens, ieder mensenleven.

 

Ik zou willen bepleiten op vijf mei weer bevrijding centraal te stellen en daaraan inhoud te geven, niet alleen als een historische gebeurtenis, maar als een actuele opdracht. Zonder een voortdurende bevrijding van onszelf en anderen zullen ook in de 21ste eeuw angsten en geweld de relaties tussen mensen en volkeren verstoren. Daarvoor hoeven we niet alleen naar Bosnië-Herzegovina, Oekraïne en Syrië te kijken. Het is een teken aan de wand dat zovelen de nieuwe Europese orde die na de Tweede Wereldoorlog is gevormd, als een bijkomstigheid voorstellen, in Groot-Brittannië inmiddels met het funeste gevolg dat men zich daaruit terugtrekt.

 

Churchill: The European Family

 

Die voorstelling van zaken klopt niet, deugt niet. De Tweede Wereldoorlog heeft niet alleen maar tot een wapenstilstand en vrede tussen staten geleid. De graven van miljoenen mensen, de puinhopen, het onuitsprekelijke verdriet van zovelen hebben politici en burgers gemotiveerd zich in te zetten voor een internationale rechtsorde gebaseerd op het verbod van agressie en voor een nieuwe Europese orde: een rechtsorde die wordt gekenmerkt door bescherming van de rechten van de mens en een sociaal-economisch bestel dat uitbuiting tegengaat. De Raad van Europa en de Europese Gemeenschappen waren niet alleen maar bedoeld om de handel te vergemakkelijken, zoals nu vaak wordt gezegd in een futloze verdediging van het Europese project. De basis van het Europese project was – en is – dat dit kleine continent na eeuwen van onderlinge wreedheden een rechtsorde moest opbouwen gebaseerd op respect voor iedere mens, ieder mensenleven. We vieren op 5 mei niet enkel dat de oorlog ophield, maar vooral dat een nieuw begin werd gemaakt. Winston Churchill, die als Prime Minister het Verenigd Koninkrijk in de Tweede Wereldoorlog had geleid, deed in september 1946 de oproep om een Union op te bouwen die zoveel als mogelijk de Europese staten omvat: “It is to re-create the European Family, or as much of it as we can, and provide it with a structure under which it can dwell in peace, in safety and in freedom. […] All that is needed is the resolve of hundreds of millions of men and women to do right instead of wrong, and gain as their reward, blessing instead of cursing.” Hij bepleitte “a kind of United States of Europe” op te bouwen – a far cry van wat nu in de Britse politiek is komen bovendrijven, en niet alleen de Britse.

 

De Ander erkennen

 

Als vrijheid bekrompen en egocentrisch wordt opgevat als vrijblijvendheid – kunnen doen en kunnen zeggen wat we willen, ongeacht wat we anderen ermee aandoen – dan verdwijnt de verantwoordelijkheid achter de horizon. Vrijheid in verantwoordelijkheid betekent eerst en vooral de ander erkennen, als gesprekspartner, als lotgenoot in moeilijke tijden en partner in goede tijden, als medeburger. De Joodse filosoof Emmanuel Levinas heeft in de tweede helft van de 20ste eeuw zoveel christenen geïnspireerd: hij stelde in zijn denken over ethiek en recht de blik van de Ander die ons aanziet en woordeloos aanspreekt, centraal. Het vrije woord is er niet alleen maar om onszelf te behagen, ons antwoord aan de Ander is op zijn best als het verdrukten tot steun is.

 

De erkenning van de ander zoals hij of zij is, is het wezenlijke punt. Vrijheid begint met de erkenning van de ander als mens die dezelfde rechten heeft als ieder ander, ongeacht geloof, herkomst, sekse of seksuele gerichtheid. Daarin ligt het verschil tussen het ideaal van een rechtsstaat en de utopieën van totalitaire bewegingen. Het nationaal-socialisme, maar ook het leninisme en maoïsme verleidden de massa’s met een beeld van een eenvormige nieuwe mens die van vreemde of klassenvijandige smetten gezuiverd was. Met zulke beelden afficheren totalitaire bewegingen zich en verleiden ze mensen die zich zwak en alleen gelaten voelen. Henri van de Velde schilderde in deze geest “De nieuwe mensch”, waarmee de NSB-leider Mussert zijn werkkamer sierde.

 

Degenen die zich in een precaire levenssituatie aangetrokken voelen tot een verdediging van wat voor hen dierbaar is, hebben óók ons respect nodig, anders worden hun zorgen tot angsten.

 

Identiteitspolitiek

 

Het is zinvol hier een paar minuten stil te staan bij de haast onweerstaanbare opkomst van identiteitspolitiek. Ik denk daarbij niet alleen aan rechtsextremistische bewegingen, zoals de Franse bloc en front identitaire. Ook mensen die we absoluut geen nationaalsocialistische sympathieën in de schoenen mogen schuiven, maken zich sterk voor een verdediging van een nationale identiteit, of een religieuze identiteit, die dreigt te worden overwoekerd. Terroristisch geweld en de angsten die daaruit voortkomen leiden tot verdere vervreemding, vooral wanneer dat geweld wordt bedreven en met een verwijzing naar een onderscheidende identiteit. Die vervreemding te verdiepen, is ook precies de bedoeling van extremisten. Dat komt extra hard aan bij mensen die zich niet aan de eigen precaire levenssituatie kunnen onttrekken. Zij waren al onbeschermd en voelen dat des te meer wanneer de dreiging van geweld zich bij alle onzekerheden voegt.

 

Het is goed en nodig dat politici van mainstream politieke partijen hierop niet reageren met vooroordelen, maar zich inspannen om de zorgen te begrijpen waaruit het verlangen voortkomt om de eigen identiteit te beschermen. Degenen die zich in een precaire levenssituatie aangetrokken voelen tot een verdediging van wat voor hen dierbaar is, hebben óók ons respect nodig, anders worden hun zorgen tot angsten. Zulke angsten worden versterkt doordat agressieve en terroristische bewegingen zich met de orthodoxe islam identificeren – volgens elke serieuze moslimgeleerde een brutaliteit en in feite een ketterij. We doen er goed aan op dit punt klare taal te spreken: het feit dat anderen een superieure identiteit claimen en andersdenkenden minderwaardig achten, mag geen reden zijn om hetzelfde te doen. Het weer uitrollen van prikkeldraad en optrekken van muren met wachtposten neemt angsten niet weg, maar het negeren van de oorzaken daarvan evenmin.

 

Vreedzame beleving van identiteit

 

Vandaar dat een serieuze politiële en justitiële bestrijding van terrorisme samen moet gaan met een politiek die ruimte biedt voor traditionele én veranderingsgezinde vreedzame belevingen van identiteit. Dat is ook een kwestie van sociaal beleid. Mensen die zich in de steek gelaten voelen en dag in dag uit zorgen hebben om hun toekomst, zijn begrijpelijkerwijs moeilijk met zo’n boodschap te bereiken. Dat speelt als het ware aan beide kanten van de gepolariseerde identiteiten: bij teleurgestelde mensen wier ouders en grootouders hier al woonden, maar ook bij gefrustreerde, werkloze (klein)kinderen van arbeidsmigranten. Vervreemding tast de samenleving aan, wederzijdse vervreemding (zoals we nu in ons land en onze buurlanden zien) ontwricht. Materiële verschillen in levensomstandigheden werken door in de gevoelens van mensen. Franklin D. Roosevelt begreep dat goed toen hij de Amerikanen voorbereide op deelneming aan de Tweede Wereldoorlog en in zijn Four Freedoms Speech van 1941 verwoordde waar het om ging: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie, vrijheid van gebrek en vrijheid van angst. Erkenning, wederzijdse erkenning, wordt pas mogelijk als mensen de bevestiging hebben gekregen dat er voor hen en hun kinderen een waardige toekomst is.

 

Perspectief voor levensplannen

 

Wat ik zonet zei, heeft nogal wat praktische consequenties, zowel voor nationale als voor Europese en internationale politiek. Voor de verharding van de samenleving als gevolg van neoliberaal economisch beleid en het afbreken van bescherming van zwakkeren is een hoge prijs betaald. Is het niet een verwijtbaar falen van Europese en Nederlandse politiek dat met het groeien van de collectieve welvaart steeds meer is afgeboekt op sociaal beleid en inspanningen voor de armste volkeren ter wereld? Is het redelijk te verwachten dat door voorzieningen af te knijpen de behoefte daaraan kan worden verminderd? De hierdoor opgeroepen frustraties worden niet weggenomen met pleidooien voor tolerantie. Tolerantie is mooi als persoonlijke deugd, maar geeft geen juridisch of politiek houvast. Vervreemding ten opzichte van politiek en sociale dynamiek is dermate funest en riskant, dat de hoogste prioriteit moet worden gegeven aan een binnenlands en buitenlands beleid dat vertrouwen herstelt. Een echt overtuigende reactie vergt een beleid van – ook sociale – rechtvaardigheid voor iedereen, ook voor mensen in krimpregio’s en achterstandswijken met veel mensen die niet meer aan werk komen. Een gevoel van rechtvaardigheid oproepen betekent: mensen perspectief geven voor hun levensplannen.

 

 

De oorlog, de bezetting en de shoah waren altijd dichtbij, al werd er niet meer over gezegd dan nodig was. Als ik met mijn vader aan een herdenking deelnam, wist ik van het verdriet dat hem zijn leven lang bleef vergezellen.

 

Dit jaar wordt eraan herinnerd dat herdenken en vrijheid vieren gedragen kan worden door een persoonlijk verhaal. Wat ik net zei, is meer dan ik uitdrukkelijk heb gezegd een deel van mijn persoonlijke verhaal, voor in en na mijn politieke betrokkenheid. Ik besef dat ik behoor tot de generatie van na de bevrijding, een generatie die kinderen van overlevenden omvat. De oorlog, de bezetting en de shoah waren altijd dichtbij, al werd er niet meer over gezegd dan nodig was. Als ik met mijn vader aan een herdenking deelnam, wist ik van het verdriet dat hem zijn leven lang bleef vergezellen, het allermeest om zijn moeder die hij niet heeft teruggezien; en ook ik dacht aan de grootmoeder die nooit een oma voor mij heeft kunnen zijn. Dat gold ook voor verscheidene schoolkameraden van het Amsterdams Lyceum. Zij, wij allemaal deelden op onze manier in herinneringen die niet onze eigen herinneringen waren, maar wel dichtbij, heel dichtbij. Herinneringen kunnen vervagen, wanneer ze steeds meer herinneringen aan herinneringen worden. Maar de afstand in de tijd kan ons ook aansporen de blik te scherpen en preciezer, openhartiger, radicaler vragen te stellen over de humane catastrofe die we herdenken en wat daaraan – vanaf 1933 – vooraf was gegaan. Daar heb ik mij rekenschap van gegeven in de epiloog van mijn essaybundel ‘Tegen de stroom’, waaraan ik ten slotte een paar passages ontleen.

 

Passages uit ‘Tegen de stroom’

 

Recht kan geen vertrouwen stichten en bevestigen, als dat niet in de relaties tussen mensen tot leven komt. De vitaliteit van een rechtsstaat is dus niet alleen een kwestie van normen, maar ook van gevoelens, emoties. Waar angsten de overhand krijgen of mensen zich vernederd voelen, aldus Moïsi, verdwijnt de hoop. Dan kunnen leiders van onverdraagzame bewegingen ressentimenten losmaken die zich keren tegen anderen die kwetsbaar zijn. Soms spelen ze in op angsten en frustraties en angsten die al in de bevolking leven, soms wakkeren ze die angsten aan met intimidatie en terreur. Maar nooit is zo’n beweging of regime alleen maar dwang of geweld. Altijd is er een ideologie, een kwaadaardig verhaal, dat gewillige volgers doet geloven dat de anderen hun vijanden zijn, een minderwaardig volk, ketters, of – bijvoorbeeld in de terminologie van de Rwandese genocide – ongedierte dat men moet verdelgen. Vaak tracht het onrecht zich te hullen in het gewaad van het recht.
De geschiedenis van het recht in Europa is niet alleen geschreven met de inkt van de pen van grote geleerden, maar ook met bloed en tranen. Andere werelddelen hebben hun geschiedenissen van wreedheid, zoals die van kolonialisme, genocides en slavernij. De wereldwijde conflicten van onze tijd worden aangewakkerd door fanatisme – zoals dat van Daesh – dat zich bedient van een religieuze of culturele pretentie, maar dat betekent niet dat hun verhaal waar is. Dit is heel wat anders dan de beweerde botsing der beschavingen. Wie daarin trapt, maakt hun beweging effectiever, maar miskent de mensen die ook daar tegen de stroom in gaan.

 

 

Anders-zijn wordt keer op keer tot een reden tot vijandschap gemaakt.

 

Europa is een van de tonelen van deze strijd geworden, in het bijzonder zijn grote steden zoals Parijs, Brussel en Istanbul. Europa is een continent van verbindingen en confrontaties. Wellicht is dat zijn geografische noodlot als een door een zeer lange kustlijn omzoomd continent, met een in vergelijking met andere continenten korte afstand tussen de vele punten waar land en zee elkaar raken en mensen aankomen. Zo is ook de culturele identiteit van het continent, nergens homogeen. Er is een alom aanwezige vaardigheid tot vertaling die, aldus Umberto Eco, de culturele identiteit van het continent vormt. Daardoor is Europa bij uitstek de plaats waar de door Weidenhaus beschreven nieuwe verbindingen met de ervaring van tijd werkelijkheid worden.

 

De polyinterpretabele diversiteit van het 21ste-eeuwse Europa dient nu als schrikbeeld, maar echt nieuw is dat niet. Repressieve bewegingen moeten het altijd hebben van het creëren van een tegenstelling tussen insiders en outsiders van hun ‘beweging’. Wie niet meegaat in de beweging, niet wil zien dat ‘de tijden veranderd zijn’, diskwalificeert zich. Niet alleen geweld of dreiging daarmee bepaalt het succes van repressie. Ook de meegaandheid van mensen, die op een of andere manier behoren tot de groep die het regime draagt. Anders-zijn wordt keer op keer tot een reden tot vijandschap gemaakt.

 

Om tegen die stroom in te gaan en een vrije samenleving te verdedigen moeten democratie en rechtsstaat iets anders zijn dan een procedureel schema. Het vertrouwen tussen mensen heeft idealen en dragers daarvan nodig, om niet steeds weer te worden beschaamd, tot op het punt dat het cynische ‘al te goed is buurmans gek’ klinkt. Alleen dan kan het recht vertrouwen tussen mensen mogelijk maken. Het leven van mensen in een netwerk van verbindingen vereist de radicale keuze, iedere mens gelijkelijk te zien als drager van rechten en plichten, zonder impliciete of expliciete categorisering in burgers die er meer of minder toe doen.

 

De gebundelde essays gingen niet over mij, maar over mensen die mij veel te zeggen hebben. Ze hebben wel, allemaal, iets te maken met mijn identiteit als staatsburger die jurist is. Mijn vak, dat van het recht, is veel meer dan een techniek van normen. Recht moet idealen helpen realiseren, idealen van vrijheid, rechtvaardigheid, solidariteit en persoonlijke waardigheid. Het gaat om het ideaal van een samenleving die niet door frustraties en angsten wordt geregeerd, maar waarin ieder het vertrouwen kan hebben tegen willekeur, geweld en uitbuiting te worden beschermd.

 

Zoals voor zovelen was ook mijn beroepskeuze intuïtief. Wat ik wel weet is dat ik met volle overtuiging een jurist ben gebleven omdat ik in de diverse facetten van mijn professie die ik heb mogen beoefenen – rechtspraak, wetgeving, politiek, wetenschap – steeds weer zag dat het erop aankomt of mensen op het recht kunnen vertrouwen. Als jurist was ik geneigd te denken dat dit dan ook voldoende is: het recht, in het bijzonder het constitutionele recht, maakt vertrouwen mogelijk. Het constitutionele bestel fundeert rechten, geeft de burgers zeggenschap, en voorziet in een kundige vervulling van publieke taken, aldus de kernachtige samenvatting door mijn Amerikaanse collega Daniel Halberstam. Maar ook een democratische rechtsstaat als Nederland, die toch in dat alles voorziet, en onze buurlanden kampen met een erosie van vertrouwen en breuklijnen in de sociale cohesie. Hoop op een rechtvaardiger toekomst in vrede blijkt niet vanzelf geschraagd te worden door recht. Recht dat toch aan al deze constitutionele eisen voldoet.

 

Mensen die hoop geven, steken hun nek uit. Ze letten op, ze stellen grenzen aan compromissen. Ze weerstaan de zuigkracht van de stroom die mensen zonder boze bedoelingen kan meeslepen in onmenselijkheid.

 

De theorie van de democratische rechtsstaat moet behalve de juridische ijkpunten ook de gevoelens onderkennen waarvan zo’n staat leeft: gevoelens dat men een verbond van vrijheid is aangegaan. Zulke emoties moeten levend worden gehouden door een praktijk van coöperatie en van kritiek. Tegenbewegingen moeten een beroep kunnen doen op openbaarheid en rechtspraak, want zij zijn ook dragers van hoop waar de bestaande orde tekortschiet of derailleert.

 

Mensen die hoop geven, steken hun nek uit. De mensen die in mijn essays ter sprake kwamen, hebben dat letterlijk gedaan. Was dat een vergeefs offer? Dat mag zo lijken, maar ik heb willen laten zien dat het aan onszelf ligt hoe we ons verhouden tot de zaak waarvoor zij opkwamen: leven in waardigheid, door het recht beschermd. Dat vergt een voortgaande zelfbevrijding van angsten en vernederingen, waarin mensen als zij zijn voortgegaan. Ze letten op, ze stellen grenzen aan compromissen. Ze weerstaan de zuigkracht van de stroom die mensen zonder boze bedoelingen kan meeslepen in onmenselijkheid.

 

Die ruggensteun zijn het recht en de handhaving van het recht, en dat is eigenlijk wat we met elkaar afspreken in het maatschappelijk verbond. Dat is, zoals ik zei, een metafoor, want dat onze verre voorouders ooit bij elkaar zouden zijn gaan zitten om met elkaar de oprichting van de staat af te spreken, zou een mythe zijn. Toch is zo’n maatschappelijk verbond een realiteit. De lotsverbondenheid van mensen in een samenleving brengt mee dat ze als mensen – van nature dus – een band met elkaar hebben die we recht noemen: de aanspraak door de ander als persoon te worden gerespecteerd en de daarvan niet los te maken plicht die ander evenzeer als persoon te respecteren. Zonder dit wederkerig respect, deze wederkerige erkenning, kunnen mensen niet vrij zijn en niet met elkaar in vrede leven. Zo realistisch is echt idealisme, en daarom hoop ik dat wij 5 mei samen kunnen vieren als een feest der erkenning.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels