Benner op z’n best

Publisearre op 3 oktober 2014

DIRK VAN GINKEL – 

Tot 1 maart is er in het Fries Museum en in Museum Belvédère een grote overzichtstentoonstelling van Gerrit Benner te zien. Het Fries Museum toont vooral het vroege figuratieve werk, Museum Belvédère legt het accent op Benners latere, meer abstracte periode. Hij is, zo vermelden beide musea op hun website, ‘de beroemdste Friese schilder uit de 20ste eeuw’. Drie hedendaagse schilders – Marije Bouman, Barteld en Robert Zandvliet – bekijken zijn oeuvre, kiezen hun favorieten en vertellen waarin voor hen de betekenis van Benner schuilt.

Gerrit Benner (1897-1981) mag door het Fries Museum en Museum Belvédère ‘de beroemdste Friese schilder uit de 20ste eeuw’ genoemd worden, feit is dat hij halverwege de vorige eeuw juist buiten Friesland bekend geworden was, zo bekend dat het regionale aspect van zijn afkomst er niet meer toe deed.

Als Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum, zich aan het eind van de jaren veertig over Benner ontfermt, wordt de schilder een sensatie in het Amsterdamse kunstmilieu. Na een mentaal zwaar en financieel behoeftig bestaan in Leeuwarden, dat erg afwijzend stond tegenover zijn kunst, wordt hij eindelijk gewaardeerd.

Doeke Sijens, een van de auteurs van het onlangs verschenen boek ‘Gerrit Benner’, vat de ontvangst van Benner in de randstad mooi samen als hij zegt: ‘Na zijn eerste expositie in het Stedelijk Museum (in 1954) gaat Benner tot de meest bekende kunstenaars in Nederland behoren. Hij heeft in de komende periode vrijwel jaarlijks een grote solotentoonstelling, die in de pers steeds uitgebreid (en meestal positief) besproken wordt. Zijn bekendheid is dan zo groot, dat er van het ABC van de Nederlandse schilderkunst wordt gesproken: Appel – Benner – Corneille.’ Ook in later jaren blijft de waardering groot.

In de kanon
Van het ABC van de Nederlandse Schilderkunst uit de jaren vijftig lijkt niet over te zijn. Iedereen kent Appel en Corneille nog, maar bij de naam Benner wordt de blik toch vaak wat glazig. Dat is in Friesland wel anders, men houdt zijn naam hoog. In het Fries Museum en in Museum Belvédère is vrijwel altijd wel iets te zien van zijn werk. En van officiële zijde wordt hem dezelfde status toegekend als Grutte Pier, Eise Eisinga, Abe Lenstra, Titus Brandsma en Mata Hari, figuren die net als Benner zijn opgenomen in ‘De kanon fan de skiednis fan Fryslân’. Eerherstel?

Hoe denken hedendaagse Friese kunstenaars over Benner? de Moanne vroeg Marije Bouman, Barteld en Robert Zandvliet naar hun mening.

 

‘Een vlak met een veeg kan voldoende zijn om een landschap te suggereren. Je moet een behoorlijk lange weg afleggen om tot zo’n houding te komen.’

 

Marije Bouman – ‘In Benner kun je dwalen’
‘Ik ben opgegroeid in de Lomanstraat in Amsterdam. Daar woonde een man die nogal uit de toon viel, een heel intrigerende verschijning. Hij was oud en had lang haar in een tijd waarin dat typisch iets was voor de jeugd. Ik herinner me ook dat er achter het raam in zijn voorkamer altijd pontificaal een schilderij stond, meestal iets dat uit grote blokken kleur was opgebouwd. Ook dat viel op. Hoewel ik geen contact met hem had en me toen niet realiseerde wie hij was, viel later alles op z’n plaats. Die man was Gerrit Benner.

Om die reden hoort Benner op een bepaalde manier wel bij me. Maar er zijn meer raakvlakken. Het landschappelijke en monumentale van zijn werk meen ik goed te begrijpen. In bepaalde opzichten zie ik daarvan ook iets terug in mijn eigen schilderijen.

Ik voel bovendien een sterke mentale verwantschap met hem. Benner maakt een soort kunst waarin je kunt verdwijnen, hij creëert een wereld waar je heen kunt, je kunt er in “zijn”. Dat is voor mij precies de functie van kunst. Hij duidt zijn wereld alleen maar aan. Je kunt wel zien dat het om een landschap gaat bijvoorbeeld, maar verder biedt hij je alle ruimte om in zijn werk te bewegen en te dwalen. Daar houd ik van. Er is heel veel kunst waar je die vrijheid niet krijgt. Wanneer kunst heel figuratief wordt bijvoorbeeld en allerlei objecten tot in detail zijn uitgeschilderd, blijft er voor de verbeelding van de kijker niet veel over.

Benner heeft veel naar andere schilders gekeken, denk ik. In de veertiger jaren heeft hij de kunst van de Duitse expressionisten en Werkman leren kennen, die invloed zie je heel duidelijk terug in de wat droomachtige en romantische schilderijen met paardjes bijvoorbeeld. Ook denk ik dat hij erg onder de indruk is geweest van een werk van Breitner: “Maannacht”. Een prachtig landschap met monumentale wolken die van achteren worden aangelicht. Als ik dat werk in boeken tegenkom, moet ik altijd aan Benner denken. Of hij het ooit gezien heeft, zou ik niet weten, maar het kan bijna niet anders. En Appel natuurlijk.

Benner heeft een tijd in het atelier van Karel Appel mogen werken toen die naar Parijs vertrokken was. Appel waardeerde Benner enorm. Inhoudelijk zie ik niet veel invloeden van hem, maar wel in techniek en benadering. Benners werk krijgt meer substantie, hij gaat in dikkere verflagen werken, maakt grotere gebaren. En misschien heeft Benner ook wel bij Appel gezien dat het allemaal niet al te moeilijk hoefde in de kunst: hij begon zich te realiseren dat je als schilder het idee los moet laten dat iets heel knap geschilderd moet zijn om het iets bijzonders te laten zijn. Maar een vlak met een veeg kan voldoende zijn om een landschap te suggereren. Je moet een behoorlijk lange weg afleggen om tot zo’n houding te komen. Dat is iets dat je als het ware moet verdienen, ook al denkt een ander “Dat kan ik ook”.

Ik heb een sterke voorkeur voor het latere werk van Benner. Hij weet dan precies wat hij zoekt, wat bij hem hoort, hij heeft dan een eigen ruimte gevonden en weet die zich telkens weer toe te eigenen. Het lukt de ene keer natuurlijk beter dan de andere, maar zeer geslaagd in “Fries landschap” uit 1970. Het is veel meer dan een landschap, het is een explosie van kleur, gemaakt met een intense concentratie. Benner gebruikt een beperkt palet van primaire kleuren, maar doet er van alles mee: hij mengt ze, hij laat ze verlopen, zet meerdere lagen over elkaar hen, schildert wit in eindeloos veel nuances… Met veel snelheid gemaakt en kracht geschilderd, waardoor het beeld heel veel energie meekrijgt. Hier laat Benner zijn kracht zien. En zijn hart. Hij zit hier naar mijn gevoel helemaal in. Hoe authentiek wil je het hebben?

Marije Bouman (Amsterdam, 1971) studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten te Utrecht en aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Ze deed mee aan groepsexposities en had ook solo-exposities. In 2013 kreeg ze een Eervolle Vermelding voor de Gerrit Benner Prijs. Ze woont in Akkrum en werkt in Grou.

 

‘Gerrit Benner heeft met volle overtuiging de vrijheid gepakt die het schilderen hem als kunstenaar te bieden heeft.

 

Barteld – ‘Rauw, vitaal en vol lef’
‘Gerrit Benner heeft uiteindelijk met volle overtuiging de vrijheid gepakt die het schilderen hem als kunstenaar te bieden heeft. Hij moest daartoe een lange weg afleggen, maar het is hem toch gelukt. Prachtig werk maakte hij toen hij zich liet leiden door de kunst van Hendrik Werkman en Franz Marc. Even mooi zijn de schilderijen uit de tijd dat hij zich liet inspireren door Karel Appel en Cobra. En toch is het niet daarom dat ik Benner zo waardeer.

Ik vind Benner een heel goede schilder juist vanaf het moment dat hij volledig zijn eigen gang gaat. Hij heeft dan zoveel te zeggen dat hij niet meer hoeft te leunen op anderen. In zijn latere periode maakt Benner zich ook niet meer druk om wat de mensen van zijn werk vinden, hij vraagt zich niet meer af of het wel kunst is wat hij maakt, hij doet gewoon wat hem goeddunkt. En dan is het pas echt goed, want waarachtig en authentiek, eigen. Daar zou elke schilder naar moeten streven, ik doe dat in elk geval wel.

Er zijn meer redenen waarom ik hem zo goed vind. Hij heeft dingen gemaakt die ook nu nog geschilderd zouden kunnen worden, die absoluut niet gedateerd zijn. Dat is een kwaliteit. En wat ik ook heel mooi vind, is dat schilderen voor hem een fysieke aangelegenheid is. Daarin herken ik me ook. Geen subtiel gedoe vanuit de pols met een klein penseeltje, maar gewoon lekker kwasten. En dan is er ook nog dat beperkte palet, ik word daar heel vrolijk van.

Om het te kunnen waarderen moet kunst heel rauw zijn, vind ik. Onopgesmukt, zonder omwegen, fysiek en energiek. Dat vind ik terug in het schilderij “Water en lucht” uit 1972. In zijn “bijna-niksheid” is het ’t mooiste wat hij heeft gemaakt. Het is heel sober van kleur en ontzettend simpel van compositie. Toch is het prachtig zoals hij het licht over het water laat strijken. Het is met een mooi schildergebaar gemaakt: een hele losse kwastvoering. Het is een gouache, maar ik denk steeds dat je een aquarel ziet vanwege de verfschiftingen. Hij kan zijn materiaal prachtig laten vloeien. Het is in lagen geschilderd, waardoor het werk in de schakering toch heel veel kleurbeleving heeft. Kijk eens naar al die tinten wit. Op dit schilderij is helemaal niks aan te merken.

Ik denk dat “Water en lucht” typisch zo’n werk is dat Benner heeft moeten bevechten. Het staat zover af van de vogeltjes en bloemetjes en paardjes van vroeger. Hier is niks dromerigs of liefs of navolgends meer aan. Benner kwam van ver, maar je voelt aan alles dat hij weet dat hij op zijn bestemming is aangekomen: bij zichzelf. Dit werk getuigt daarvan. En hoewel er veel energie van dit schilderij uitgaat – het is beweeglijk, vitaal en vol lef – ademt het tegelijkertijd een weldadige rust. Het lijkt me een mentale rust, een rust die uit zekerheid voortkomt. Ik zou “Water en lucht” graag eens in het echt zien.’

Barteld (Irian Jaya,1956) studeerde klinische psychologie aan de RUG en volgde daarna een opleiding beeldende kunsten aan de Academie Minerva. Hij is fulltime kunstenaar. Vanaf 1989 is zijn werk veelvuldig te zien geweest in groeps- en solotentoonstellingen. Bij uitgeverij Eb & Vloed verscheen over zijn werk in 2012 het boek ‘Barteld’. Hij woont en werkt in Lioessens.

 

‘De echte Benner is bot, ongemakkelijk, horkerig en grof van vormentaal.’

 

Robert Zandvliet – ‘De beste Benner is blunt’
‘Ik benader schilderijen altijd op twee manieren. Eerst kijk ik zo onbevangen mogelijk naar het werk om erachter te komen of ik het interessant en/of mooi vind. En als ik na die eerste blik gegrepen wordt, ga ik kijken wanneer het werk gemaakt is, dan weet ik hoe het zich tot zijn tijd verhoudt. Dat is belangrijk, want dat beïnvloedt mijn waardering voor een schilderij.

Een kunstwerk kan gewoon goed zijn, los van de periode van ontstaan. Maar het krijgt in mijn ogen extra kwaliteit als het eerder gemaakt was dan je op grond van formele kenmerken zou denken. Als Benner een deel van zijn werk uit de jaren ‘70 al in de jaren ‘30 had gemaakt, dan zou dat echt een heel andere betekenis hebben. Dan gaat het niet alleen meer over kwaliteit maar ook over originaliteit.

Zo heeft Benner een aantal prachtige schilderijen gemaakt in de jaren ’50. Als je je bedenkt dat het de tijd van Cobra was, dan zijn die werken nog steeds prachtig maar niet meer ‘outstanding’. Eenzelfde redenering gaat wat mij betreft op voor de werken die verwijzen naar de Blaue Reiter en Werkman. Voor de algemene kunstgeschiedenis zijn het om die reden niet zulke interessante werken. Binnen de ontwikkeling van zijn oeuvre zijn ze dat echter weer wel, want ze waren nodig om bij zichzelf uit te komen. En dat is het mooiste.

Wat mij in de latere Benner zo treft, is – om het op z’n Engels te zeggen – zijn “bluntness”. De echte Benner is bot, ongemakkelijk, horkerig en grof van vormentaal. Hoe blunter hoe beter. Als hij zo werkt, dan gaat het er niet meer om een mooi schilderij te maken, dan is hij het “pleasen” voorbij en kan het hem niet meer schelen hoe men naar zijn werk kijkt. Dan is hij op zijn best want waarachtig.

In de manier waarop hij zijn landschappen verbeeldt, is hij uniek. Er zijn echte Bennerlandschappen en daarvoor heeft hij bij niemand leentjebuur gespeeld. Dat is helemaal zijn eigen werk. Hij heeft een bijna naïeve kijk op het landschap, het is tegen het abstracte aan maar het is nog steeds als landschap herkenbaar. Je ziet waar het land of het water ophoudt en waar de lucht begint. Maar hij heeft de wereld wel tot de kern teruggebracht, zijn kern. Benner is op z’n best als hij het simpel houdt, een paar lijnen in een tekening, een paar vlakken in een schilderij. Dan raakt hij aan de kwaliteit van Matisse.

Ik herken mezelf overigens niet in Benner, voel me niet verwant. Ik ben analytisch ingesteld, beheersing is voor mij heel belangrijk, alles staat bij mij het teken daarvan. Zo denk ik na over de maat van de kwast in relatie tot het formaat van het doek. Ik vermoed dat Benner geen last had van dat soort overwegingen. Bij hem komt alles voort uit het schilderen zelf. Dat is een heel ander verhaal.

Een van zijn beste werken vind ik ‘Landschap” uit 1971. Daarin komt alles samen wat ik in hem waardeer. Zo “blunt” kan hij zijn.

Robert Zandvliet (Terband,1970) volgde een opleiding aan de Christelijke Academie voor Beeldende Kunsten in Kampen (nu ArtEZ Art & Design Zwolle) en aan De Ateliers in Amsterdam. HIj won in 1994 de Prix de Rome. Over zijn werk verschenen verschillende boeken. Zandvliet woont en werkt in Rotterdam.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels