K. Schippers: Het was altijd een leuk rotzooitje met Thom

Publisearre op 13 augustus 2021

MARITA DE JONG –

De skriuwer K. Schippers (1936 – 2021) is ferstoarn. Marita de Jong ynterviewde him yn 2020 foar De Moanne en spruts mei him oer syn boek ‘Andermans wegen, oer syn freonskip mei Thom Mercuur, oer Fryske keunst en keunstners.

De schrijver, dichter, essayist en kunstcriticus K. Schippers, pseudoniem van Gerard Stigter (Amsterdam 1936), heeft een band met Friesland. Zijn oma van vaders kant heette Wytske van der Wal en haar familie kwam uit de omkriten van Zwaagwesteinde. In zijn nieuwste boek Andermans wegen Verhalen & beschouwingen duikt Fryslân in enkele verhalen op. Zijn goede vriend kunstverzamelaar en museumdirecteur Thom Mercuur (Boyl 1940-2016) is één van de personen, die Schippers in zijn verhalen weer tot leven wekt, evenals mensen zoals de schrijver Jan Hanlo, kunstenaar Stanley Brouwn en programmamaakster Netty Rosenfeld. ,,Ze doen een gooi naar iets groots’’, zegt K. Schippers, ,,al zijn ze er niet meer.’’

Schippers werd al op jonge leeftijd bekend door het literaire tijdschrift Barbarber, dat hij in 1958 samen met J. Bernlef en G. Brands oprichtte. Hij was tevens een van de oprichters van het cultureel tijdschrift Hollands Diep, dat van 1975 tot 1977 bestond. Zijn werk is veel gelauwerd. Voor zijn poëzie ontving hij in 1996 de P.C. Hooftprijs. In Andermans wegen, zijn nieuwste bundel met verhalen en beschouwingen, ‘hoor je echo’s. Overal keren hun stemmen en beelden vervlochten naar je terug’. In de optiek van Stigter zijn al deze vrienden enkel verdwenen. Hij gebruikt het woord gestorven niet, omdat er dan altijd nog de hoop is dat iemand terugkomt. De schrijver ontmoette Mercuur zo’n vijftig jaar geleden voor het eerst in Bodega Keyzer in Amsterdam. Ze zijn bevriend gebleven tot Mercuur in 2016 verdween.

We spreken elkaar telefonisch. De schrijver is net hersteld van een ernstige ziekte waarvoor hij moest worden opgenomen in het ziekenhuis. ,,Influenza-A en een longontsteking. Ik was soms zo benauwd dat ik dacht dat ik stikte. Het was kantje boord. Ik heb tien dagen in het OLV gelegen en heb daarna lange tijd nodig gehad om te herstellen maar sinds kort werk ik gelukkig weer.’’

Last van de beperkingen die het corona-virus met zich meebrengt, heeft Schippers niet. ,,Nee, ik vind het niet moeilijk. Als schrijver zit ik toch altijd al thuis. Daarbij komt dat we in een heel prettig huis wonen met allemaal mooie dingen om ons heen. Mijn vrouw Erica heeft een rijbewijs. Zo nu en dan gaan we een stukje rijden, wandelen we een eindje in het bos. Voor mij is er dus niet zoveel veranderd. Wat ik wèl mis zijn nieuwe tentoonstellingen.’’

In de oorlogsjaren gaat Schippers samen met zijn broer naar Friesland, op een veewagen, tussen de kalveren. Daar woonden Jacob en Rykele van der Wal, neven van zijn vader. Het waren bakkers. Hij leerde het Friese platteland kennen door er samen met jongens uit de streek door de uitgestrekte weilanden te banjeren en te vissen op witvis.Het Friese landschap is in de vriendschap een verbindende factor. Schippers karakteriseert zijn vriend in het verhaal Mercuur dan ook als volgt:

Thom Mercuur is een weids landschap, De Deelen, zo zie ik hem voor me. Een man met een droom, een eigen museum in het Friesland van zijn jeugd.

Dada in Drachten

De liefde voor beeldende kunst bracht Schippers en Mercuur samen. ,,We hebben elkaar voor het eerst ontmoet in Bodega Keyzer. In die tijd deed ik research voor mijn boek Holland Dada en was ook bezig met de gebroeders Rinsema, die woonden en werkten in Drachten en bevriend waren met de kunstenaar Theo van Doesburg. Thom nam contact met me op omdat hij dat had gehoord. Tijdens die eerste kennismaking bleek, dat we veel gemeenschappelijks hadden. Niet alleen spraken we over schilders uit Friesland, sommige van wie ik nog nooit had gehoord, maar ook kunstenaars waar we allebei van hielden zoals Jan Roeland en Otto van Rees. Thom had niet gestudeerd en ik ook niet. Hij had zoons, ik had dochters. We raakten bevriend en maakten met onze gezinnen uitstapjes, waar ik over vertel Andermans Wegen. We gingen bijvoorbeeld naar het Muiderslot en eenmaal weer thuis, volgden lange tafeltennis sessies.’’

,,We gaan iets maken’’, had Mercuur hem tijdens die eerste ontmoeting plompverloren meegedeeld. Schippers reageerde enigszins verbaasd.

,,Wat?’’

,,Een tentoonstelling over de Rinsema’s’’, antwoordde Mercuur.

‘Voor hem stond dat vast, we hadden er nog niets over gezegd’, schrijft Schippers. De expositie die kwam er. Samen stelden ze de tentoonstelling DaDa in Drachten samen, waarover in een nummer van het literair tijdschrift Trotwaer uit november 1971 werd bericht:

Het Franeker gemeentemuseum, het Dr. Coopmanshûs, attendeert van 19 november tot 3 januari middels een buitengewoon belangwekkende tentoonstelling op een stukje dadahistorie, geschreven in de jaren twintig, in Drachten. Het is de eerste keer dat het gebeuren onder de aandacht wordt gebracht.

Wel hebben J.J. Spahr van der Hoek en H.K. Schippers over het werk van Thijs Rinsema, hoofdpersoon uit Drachten Dadaleven, en de Drachtsters praktijken van Theo van Doesburg en Kurt Schwitters geschreven, maar direkt betrekking op het eigenlijke gebeuren, de Drachtster dada-soirée van 13 april 1923, hadden hun artikelen niet of nauwelijks.

De inspanningen van de beheerder van het Franeker museum, Thom Mercuur, – de ekspositie zal aansluitend nog een maand lang in Drachten (De Lawei) bezocht kunnen worden – staan niet alleen. Barbarber-redakteur K. Schippers is al geruime tijd bezig materiaal te verzamelen voor een volgend jaar bij Querido te verschijnen boek ‘Dada in Holland’. Terwijl er voorts plannen bestaan voor een tentoonstelling van werk van Thijs Rinsema in het Stedelijk Museum in Amsterdam. 

Stug en teder

Over die droom en dat museum, Museum Belvédère in Oranjewoud, maakte Schippers in 2004, samen met Kees Hin en Jonne Severijn de documentaire Museum Belvédère – De droom van Thom Mercuur. In zijn boek beschrijft Stigter hoe Thom, de toenmalige koningin Beatrix rondleidt in het gebouw, dat hij omschrijft als stug en teder, net als Mercuur zelf. En hij concludeert: Nu Thoms museum wordt en eigenlijk al is geopend met Beatrix erbij, kan hij er niet meer naar verlangen. Als je hem tegenkwam, zag je het aan zijn passen, halve haast. De plek waar hij was, kon maar tijdelijk op hem rekenen. Hij moest ergens anders zijn en eenmaal daar zou hij wel weer zien.

De vriendschap houdt stand. Hun wegen blijven elkaar kruisen, ondanks het feit dat ze elkaar soms lange tijd niet zagen. ,,Het was altijd een leuk rotzooitje met Thom. Hij kwam hier regelmatig en had altijd iets bij zich. Een interessant voorwerp of een schilderij. Daarna gingen we Spaans eten in een restaurant in De Pijp. De gesprekken gingen altijd alle kanten op.’’

,,Hij belde me ook wel op en zei dan: ‘Ik heb nou wat…’

Dan zei ik: ‘Wat heb je nou weer?’

‘Van Althuis. Dat is zo goed. Je moet er ongezien twee kopen.’

Dat deed ik dan. Ik sta er nu voor. Station in Dronrijp en de vertaling van Station in Dronrijp. Van Althuis noemde ze een paartje omdat ze bij elkaar horen. Hij schilderde ze in 1973 en zijn me nog steeds dierbaar.

Thom en ik vonden elkaar ook op andere vlakken. Hij hield niet van dat hoogdravende gezeur over kunst. Dat eindeloos doorzaniken over hetzelfde. Voor hem mocht kunst ook grappig en leuk zijn. Neem het schilderij van die drie mannen met een hoed op, die staan te vissen. Hij vertelde in de documentaire dat hij het aan de deur had gekocht voor ƒ300. De schilder is onbekend maar dat maakte hem niets uit. Het Zittend heertje van Dirk Nijland is ook zo’n werk. Zonder enige pretentie geschilderd. Daar hielden wij van.’’

Geheimtaal

,,Hij was ongedurig en soms ook slordig. Dan schreef ik een stuk voor hem en dan beloofde hij me een schilderij dat ik dan niet kreeg. Hij vergat het of hij dacht stiekem ‘hij kan doodvallen’, maar als ik bleef aandringen dan kwam hij toch over de brug. Thom had een aanstekelijk enthousiasme, een grote liefde voor beeldende kunst maar ook voor poëzie. Op een gegeven ogenblik vertelde hij me, dat hij mijn gedicht De opening van het visseizoen in het visrestaurant Op Hatsum, dat hij toen samen met Jaap Wolters had, aan de muur wilde. Dat is dan ook gebeurd.

Opening van het visseizoen

Eindelijk buiten.

Water is water.

Riet is riet.

Een eend lijkt op een eend.

Maar nu begint mijn vader (62) weer.

Hij noemt waterhoentjes strijkbouten

en vindt dat de maan

ondergaat

als

de

zon.

In een interview uit 1991 met journalist Ischa Meijer, zei Schippers: ‘Vriendschap is een soort geheimtaal met mensen waarmee je op een krankzinnig reden, niet uit te leggen manier, van gaat houden.’ Schippers: ,,Ik kan dat wel nader toelichten. Het is als met mijn broer, die vorig jaar gestorven is. Je kende samen de mensen, die bij je in de straat woonden. Die zijn nu voor het grootste deel dood. Nu hij er niet meer is, ben ik de enige die daar nog weet van heeft.’’

,,Met Thom had ik dat ook. Dat we samen op bezoek wilden bij de vrouw van de schilder Jan Planting in Drachten. Haar man had Thijs Rinsema namelijk goed gekend. Ze keek ons argwanend aan, toen ze de deur opendeed. Thom vertrouwde ze wel, maar die zwartkop die hij bij zich had niet. Ze liet ons niet binnen. Dat soort belevenissen, daar hadden we het dan over. En natuurlijk over de schilders waar we beide van hielden. Daar raakten we niet over uitgepraat. Met die geheimtaal bedoel ik, dat je allerlei mensen samen hebt gekend. Dat geeft kracht aan een vriendschap. Ik mis Thom nog steeds en heb m’n best gedaan iets van hem in het boek op te roepen.’’

Kategory
Tags

Gjin tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels