Heimwee bij Slauerhoff en Reve

Publisearre op 11 december 2023

HUUB MOUS – 

Op 14 december is het honderd jaar geleden dat Gerard Reve in Amsterdam werd geboren. Zaterdag 16 december wordt in HCR De Watersport in Heeg een gedicht van Gerard Reve onthuld in aanwezigheid van Teigetje en Woelrat, Reves partners uit zijn periode in Friesland. Ook voor Slauerhoff is het een herdenkingsjaar. Op 15 september j.l. was het 125 jaar geleden dat hij in Leeuwarden werd geboren. In de Dorpskerk Huizum werd op 7 oktober j.l. de jaarlijkse Slauerhoff Lezing gehouden, die voor deze gelegenheid een bijzonder karakter had. Bovendien was het dit jaar honderd geleden dat zijn eerste dichtbundel Archipel verscheen. Reve en Slauerhoff hebben meer gemeen dan vaak wordt verondersteld, al was het maar dat beiden een bijzondere band met Friesland hadden. Maar er is meer.

Zo verscheen in 1964 een uitgebreide studie over het werk van Slauerhoff van de hand van de Fransman Louis Fessard: Jan Slauerhoff (1998-1936), lhomme et loeuvre. Fessard werd later hoogleraar in de letteren aan de Sorbonne. In de jaren zeventig heeft hij enige tijd gecorrespondeerd met Reve, voor wiens werk hij ook belangstelling had. Fessard interpreteerde het werk van Slauerhoff vooral psychoanalytisch. Zo ging hij uitgebreid in op de seksualiteit van Slauerhoff en liet zelfs de mogelijkheid open dat deze verstokte womanizer een crypto-homoseksueel is geweest. Verder legde geen directe ver banden tussen Slauerhoff en Reve, maar wees wel op Slauerhoffs thematiek van het heimwee, de nostalgie, het verlangen dat geen rust vindt, omdat de tijd op drift is geraakt, en thematiek die ook in het vroege werk van Reve volop aanwezig is.

Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?/ Maar gelaten door den wind gaan, weg uit de stad van steen./ Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder./ ’k Heb genoeg aan ’n pijp op wacht, en ’t glas in het vooronder.

Deze strofe uit het gedicht Zeekoorts’ van Slauerhoff was als motto opgenomen in Terugkeer, de allereerste gedichtenbundel van Reve, die hij in 1940 op zestienjarige leeftijd in gestencilde vorm het licht deed zien. Maar ook in het latere werk an Reve is veel van Slauerhoff terug te vinden. De titel van zijn Reves Brief in een fles gevonden uit Op weg naar het einde was letterlijk ontleend aan een gedicht van Slauerhoff. In Reves dankrede voor de toekenning van de P.C. Hooftprijs, uitgesproken in het Muiderslot op 26 augustus 1969, plaatste Reve zijn werk in de romantisch-decadente traditie warvan volgens hem Couperus en Slauerhoff in Nederland de representanten waren. Reves verhaal Lof Der Scheepvaart uit 1958 is in veel opzichten een eerbetoon aan de dwalende desperado die hem voor was gegaan op de wereldzeeën. Juist op een schip op weg naar Spanje ervoer Reve de totale verlatenheid die aan Slauerhoff herinnert: ‘Heer, Almachtige, koning der Wateren,’ dacht ik. ‘Neem toch dit schip. Verzwelg het met alle levende en wremelende ziel die daarop is.’ Zowel bij Slauerhoff als de vroege Reve werd de grondtoon bepaald door pessimisme, vervreemding en een gevoel van ondergang.

Huize ‘Het Gras’, Greonterp

In Friesland was Reve in 1964 op zoek gegaan naar stilte om ver weg te zijn van het rumoer van de grote stad. De tijdsbeleving in het agrarische dorp was nog cyclisch en daarmee premodern. Om die reden was Reve naar Friesland gevlucht, waar de cyclische tijd van het religieuze leven in een kleine dorpsgemeenschap destijds nog volop aanwezig was. In Friesland was God nog niet verdwenen, en zekere niet in Greonterp. Tegenover Bibeb verklaarde hij in 1965: ‘Als ik hier tijdens het avondgebed langs de ramen van mijn buurvrouw loop, zie ik haar geknield liggen, het hoofd op de zitting van de stoel.’

Reve ontvluchtte de omgeving waar God op zijn retour was, maar juist in die vlucht in de leegte greep de angst om zich heen. De ruimte van het Friese landschap bracht ook de angst voor de dood. En juist hier kreeg hij zijn eerste, intense godservaringen. Op 19 oktober 1964 schreef hij aan Josine M.: ‘Het wordt dan zo stil, dat het mogelijk wordt de verre, als van een zolder of uit een kast fluisterende stem van de waarheid te horen, maar je moet inderdaad je adem inhouden.’ Hij hoorde windvlagen terwijl aan de bomen geen twijgje of blad bewoog. In augustus 1965 schreef hij dat hij overweldigd werd ‘te midden van de suizende stilte hier boven in het kleine dakkamertje, als door een storm opgetild & meegevoerd, zonder enige vrees.’

Keelziekte

Reves bekering zou dan ook in Friesland zijn beslag krijgen, in de onmetelijke uitgestrektheid van dit kale landschap zag hij God ineens overal. Maar toen de mystieke roes achter de rug was, kwam ook de kater. Gods Koninkrijk was weliswaar in Greonterp aangebroken, maar zou bij het scheiden van een bewogen decennium ook in de weidse Friese ruimte weer even snel achter de horizon verdwijnen. Zijn liefde voor Friesland sloeg om in weerzin. De Friese taal werd een keelziekte en de stilte was opeens weg. Alleen de knalpot van een opgevoerde bromfietsmotor deed hem nog aan het visioen van Jeremia denken. Het openbaar vervoer werd steeds minder en de open ruimte die eerst aanleiding was tot mystieke ervaringen, ervoer hij nu als een beklemming.

 Er is geen boom geen bossage, geen laan, niets, dat veiligheid biedt,’ schreef hij aan Josine M. in 1971. Overal kwam je elkaar tegen en iedereen moest je groeten, terwijl je niemand iets persoonlijks of oorspronkelijks hoorde zeggen. Terugkijkend vanuit Veenendaal schreef hij op 1 januari 1972 aan Bernard Sijtsma: ‘Weet je dat we in Friesland eigenlijk nooit met iemand echt intiem zijn geworden? Gesprekken over God en de Kunst, daar verlang ik erg naar.’ Het Friesland, dat hij had opgezocht voor de stilte en de ruimte, had hij nu ver achter zich gelaten. De bekering sloeg om in een tegenbekering. Tegen de tijdgeest in had Reve zich tot God gekeerd, maar nu keerde de tijdgeest zich om.

Het meest nabije lag voor Reve vaak mijlenver weg. Uit de goddeloze stad Amsterdam was hij naar het platteland gevlucht, maar echt thuis zou hij zich in Friesland nooit voelen. Hij was uitgeweken naar het noorden, maar zijn hart bleef uitgaan naar het zuiden, naar het Spanje van Teresa van Avila. Bij Reve kromp de mystieke ervaring ineen in het beklemmende leeglopen van de tijd met de dood als onherroepelijk eindpunt. Die beklemming werd verhevigd in de onmetelijke ruimte van Friesland.

Ook in die ervaring van een desolate ruimte ligt een overeenkomst met Slauerhoff. Wat Reve in de weidse leegte van Friesland moest ervaren, kwam voor Slauerhoff in de totale verlatenheid van een Chinese haven, zoals hij die beschreven heeft in zijn roman Het leven op aarde. Daar ervoer hij de desolate geboortegrond van iets ongehoords iets wat hem herinnerde van het begin van alle dingen op aarde. Het sublieme dat schuilging in deze verlatenheid was tegelijk het toevluchtsoord voor zijn bewustzijn, waaraan elke toegang tot een werkelijke oorsprong leek ontzegd.

Achteraf bezien heeft vooral Slauerhoffs verhaal Larrios reviaanse trekken. Daarin herkent de hoofdfiguur tot vier keer toe zijn ideaalbeeld van de vrouw in een toevallige passante die later een prostituee blijkt te zijn. Dit ideaalbeeld is bijna een Maria Sterre der Zee. Als je het goed beschouwt was Larrios voor Slauerhoff ‘de Madonna van de havensteden’. De hoofdfiguur van het verhaal had haar ontmoet tijdens een reis door Spanje. Maar zij duikt daarna overal op in de havens van alle wereldsteden. Hij zoekt haar, hangt rond in kathedralen: ‘Was zij wel anders dan de velen in dit land, die vroom en dom en schoon knielen in de donkere kathedralen met dezelfde afwezige devotie of zij veelbeproefde vrouwen of veelgebruikte hoeren zijn?’

Moeder

Het verhaal Larrios staat zo dicht bij de reviaanse thematiek dat Reve zich hierin volledig herkend moet hebben. Niet alleen het motief van de ‘Meedogenloze Jongen’ lijkt hierin een antecedent te hebben, maar ook het Jungiaanse dubbel-motief van ‘madonna/hoer – moeder/aarde’ dat ook bij Reve is terug te vinden. Zijn ideaalbeeld van de goddelijke vrouw werd de moeder-hoer, zoals Slauerhoff die zag in de ‘Madonna van de havensteden’. Alleen in dat archetypische beeld, dat in het heidense katholicisme bewaard was gebleven, kon bij Reve de herinnering aan zijn eigen moeder zich voorgoed verenigen met de sublieme gestalte van de Moeder van God.

Kategory
Tags

Gjin tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels