‘In Friesland kon ik mezelf worden.’

Publisearre op 30 januari 2012

HUUB MOUS – 

 

‘Het eerste wat wij doen is de oude verrotte ramen van het huis door grotere, modernere ramen vervangen. Van binnen uit hebben we een vrij uitzicht over de weilanden waar in de zomer de koeien grazen. In de verte ligt Bolsward. We houden van dit uitzicht, we houden niet van gordijnen.

Op een keer horen wij ‘s nachts ongewone geluiden. Een snuiven is te horen. Het herhaalt zich, doet ons schrikken. Wij wapenen ons met dikke stokken. Om het geluid te vinden moeten we om het huis lopen. Angstig spieden wij in het donker. Wat wij ontdekken ontroert ons. In het donker staan twee grote koeien achter het hek. Terwijl ze rustig aan het herkauwen zijn, spieden ze in onze verlichte woonkamer. Vredig zijn ze, nieuwsgierig naar dat wat er achter de ramen gebeurt.

Natuurlijk werden wij ook door de dorpsbevolking in de gaten gehouden, maar altijd bijzonder vriendelijk. Tenslotte zorgen wij voor afwisseling. Zo komt de oudste van het dorp langs als wij het dak nieuw dekken en zegt: ” Ik raad jullie aan op zondag niet te werken, want anders haalt de duivel de pannen van het dak!” Ze zijn altijd blijven liggen.’

Silvia Steiger

 

 

Dit verhaaltje genaamd ‘Van koeien’ maakt deel uit van de bundel Mijn Dieren In Friesland. Het zijn 19 korte verhalen. Elk verhaal is geïllustreerd met een tekening van een dier: de hond, de maden, varkens, slakken, de kat, de geit, de zwaan, de vlooien, de muis … enzovoort. Dieren die Silvia Steiger zich herinnert uit de tijd in Friesland. Het zijn vaak wrede verhaaltjes over eten en gegeten worden, die toch een poëtische sfeer oproepen.  In 1964 kwam Silvia Steiger in Hichtum wonen, samen met haar toenmalige partner Fritz Rahmann (1936-2006). Het huis aan de  Schwartzenbergweg nummer 10 was destijds een bouwval. Onlangs ben ik er nog eens langs gefietst. Inmiddels is het behoorlijk gerenoveerd. Een keurig tuintje met ligusters en een strak geschoren heg. In de verte kun je nog altijd de Martinitoren van Bolsward zien. Niets wijst er meer op dat hier in de jaren zestig twee kunstenaars hebben gewoond. Ze hadden elkaar leren kennen op de kunstacademie in Düsseldorf. Een paar jaar daarvoor waren ze al eens op zeilvakantie in Friesland geweest. Twee talentvolle jonge mensen uit het naoorlogse Duitsland, waar de sfeer voor hen verstikkend was. Via Harlingen en Bolsward kwamen ze uiteindelijk in Hichtum terecht. Op het platteland stonden toen heel wat krotten leeg. Onbewoonbaar verklaard, maar voor kunstenaars een vrijplaats. Silvia en Fritz kwamen naar Hichtum in het zelfde jaar dat  Gerard Reve in Greonterp neerstreek, een paar kilometer verderop, aan de andere kant van Bolsward. Het was de ontzagwekkende ruimte en de stilte die hen fascineerde.

 

Ik zoek haar op in haar atelier in de Marnixstraat in Amsterdam en we praten een middag lang over Friesland, de jaren zestig en het werk dat toen ontstaan is. Ook over de toekomstige overzichtstentoonstelling in Museum Belvedère in Oranjewoud. Pas in 2014, maar de tijd vliegt. Op tafel ligt een grote berg paperassen. Dagboeken, notities, foto’s – documentatie van veertig jaar werk … Ondoenlijk bijna om dat allemaal te ordenen. En toch moet het gebeuren. Binnenkort is er met Han Steenbruggen van Museum Belvedère overleg. Aan de muur zijn foto’s van Amsterdam te zien. ‘s Avonds gemaakt in het donker. Weerspiegelingen in het water, flarden van lichtreclames, een verlichte etalage, een schaduw achter een gordijn. Prachtige beelden, een andere kijk op Amsterdam. In Friesland komt ze niet zo vaak meer, maar ze denkt er vaak aan terug. ‘Het was een oase om jezelf te vinden, ik was 26 jaar en volgepropt met stedelijke informatie. Hier was geen afleiding, wel de wijde horizon met die prachtige wolkenformaties. Toen wilde ik er blijven tot mijn dood, begraven worden op dat kleine kerkhof rond de kerk van Hichtum’.

 

In Friesland kon ik mezelf worden. Ik drong door tot de essentie van de dingen. Zo’n project om een jaar lang iedere dag met observatie van een luttel voorwerp bezig te zijn, dat had ik alleen in Friesland kunnen doen.

 

 

Telkens weer moet ik aan Reve denken, als ik haar hoor vertellen. Het was de tijd dat kunstenaars en schrijvers niet de hectiek van de grote stad zochten, maar de stad juist wilden ontvluchten. Eja Siepman van den Berg en Lode Pemmelaar woonden in Wommels. Geertje en Jan van Oudheusden in Kimswert. Het waren kunstenaarsechtparen van buiten Friesland die bij elkaar over de vloer kwamen. In die tijd was het niet makkelijk om als vrouw van een kunstenaar zelf kunstenaar te zijn.  We waren elkaars tegenpolen. Hij was meer intellectualistisch. Ik was meer aards. We vulden elkaar aan. We zaten elkaar niet in de weg en gunden elkaar ieder succes. Behalve die ene keer misschien, toen ik werd uitgenodigd voor een solotentoonstelling in het Gemeentemuseum in Den Haag. Dat ging wat te snel voor hem. Hij kwam niet op de opening. Na mijn scheiding kreeg ik problemen met de Sociale Dienst, die mij niet toe wilde laten tot de BKR. Lode heeft toen voor mij gelobbyd en uiteindelijk kreeg ik een werkbeurs van drie jaar van het Ministerie. De wraak was zoet.’

 

‘Voor de rest bewaar ik alleen maar positieve herinneringen aan de mensen in Friesland. Nooit werd ik aangekeken op mijn Duitse afkomst. De mensen waren vriendelijk en namen me zoals ik was. Eén keer hield ik mijn hart vast, toen mijn vader, die op bezoek was, op de kermis in Pingjum onnozel als hij was, in een schiettent met een geweer rozen voor mij begon te schieten. Stel je voor, een Duitser met een geweer in de aanslag! Maar ook toen viel er geen onvertogen woord. In die tijd waren de mensen ook wel een beetje goedgelovig. De hasjplanten in de tuin noemden wij tomatenplanten.’ Een van de 19 verhalen, die over de hond Boijke herinnert aan die sfeer. De buurvrouw raakte in paniek toen de hond ongewoon roerloos in het gras lag. Later bleek dat hij de halve schaal vers gebakken hasjkoekjes had leeg gegeten. Een ander verhaal vertelt van konijnen die een tijd vrij op het erf rondliepen. Voor de deur van het huis  stond een zelf gemaakt verkeersbord. Een rode cirkel met een zwart konijn er in. Pas op, overstekende konijnen!

 

Maar die idylle verdween uit zicht. Silvia Steiger verhuisde naar Makkum en kwam uiteindelijk via Akkersloot en Castricum in Amsterdam terecht, waar ze inmiddels al weer twintig jaar woont. Fritz Rahmann maakte in de jaren tachtig carrière in Duitsland. In 1987 werd hij uitgenodigd om deel te nemen aan de Dokumenta in Kassel, waar zijn project ‘Watteau: Camerafahrten mit Automobil’ veel waardering vond. Gerhard Richter, haar klasgenoot aan de academie in Düsseldorf, ging naar New York, Rahmann naar Berlijn. ‘Had jij dat ook niet moeten doen?’ vraag ik. ‘ Tegenwoordig vertrekt elke jonge kunstenaar die talent heeft naar Berlijn, en niet naar Friesland, hoe graag het provinciebestuur dat ook zou willen met zijn “brûsplakken” en “finsters iepen”. Heb je er destijds wel goed aan gedaan om in Friesland te blijven?’ Het antwoord is duidelijk: ‘In Friesland kon ik mezelf worden. Ik drong door tot de essentie van de dingen. Zo’n project om een jaar lang iedere dag met observatie van een luttel voorwerp bezig te zijn, dat had ik alleen in Friesland kunnen doen. Niet in New York of Berlijn. ’ Ze doelt op de tentoonstelling ‘Observatie Van Een Voorwerp: Het Ei’ in het Fries Museum in Leeuwarden 1974. Later volgde ‘Gras Of De Observatie Van Een Plek In De Tuin’, die in januari 1979 in Museum ’t Coopmanshûs in Franeker te zien was. In lange stroken op de vloer lagen foto’s en gekleurde tekeningen die zij maakte in de periode van 13 september 1977 en 24 juni 1978. Elke dag een registratie van dezelfde plek in de tuin. Wat haar boeide was hoe de tijd de waarneming verandert. Dit werk kreeg brede erkenning, zoals bij de galeries Corps de Garde en De Mangelgang in Groningen en Galerie De Appel in Amsterdam.

 

Het seriële en het conceptuele vormen door de jaren heen de rode draad in haar werk, al is het allengs nog poëtischer geworden. Ze ging zich ook toeleggen op multiples, met soms briljante vondsten, zoals de kopie van het betraande oog van Man Ray met losse knikkers in een kleine doos  (The Wallpaper Affair, 1991). Maar ook het observeren van het alledaagse is nog altijd te herkennen. Kunst gibt nicht das Sichtbare wieder,- sondern macht sichtbar.’ zei Paul Klee. Dat zijn woorden die Silvia Steiger ook als motto voor haar werk zou kiezen. Met haar bijna obsessieve observatiedrang van gewone dingen hoorde zij bij een nieuwe generatie kunstenaars in Nederland die het persoonlijke domein van de innerlijke ervaring met uiterste precisie ging verkennen. Het persoonlijke mengde zich met het exacte en het conceptuele.

 

Een van de mooiste  werken die zij in Friesland heeft gemaakt, werd in 1971 door de Provincie Friesland aangekocht. Het was het ‘Portret van Jantje Mulder.’ Een oude leunstoel met een gipsafdruk van een vrouw. En daarbij een bandrecorder waarop haar levensverhaal te horen was. ‘Jantje Mulder was een oude vrouw in Hichtum. Het interieur van haar huis leek in honderd jaar niet veranderd. En haar verhalen waren prachtig. Op de stoel heb ik een stuk plastic gelegd om haar kleren schoon te houden, en daarna moest ze in het natte gips gaan zitten.’ De afdruk van haar lichaam in de stoel, was een fossiel van de tijd, zoals ook de bandopname dat was. De dingen waarderen zoals ze zijn. De werkelijkheid, de tijd, de essentie van de dingen. In dit sleutelwerk in haar oeuvre leek alles te worden samengevat. Het Friesland van vroeger, dat in het hier en nu gevangen wordt en voor altijd stilgezet. Maar het heeft niet zo mogen zijn. Het werk bleef jarenlang in de kelder van het Provinciehuis staan. Bij de inventarisatie drie jaar geleden bleek dat het per abuis bij het grof vuil is terechtgekomen. ‘Hierbij  delen wij u mee dat wij uw kunstwerk ‘Portret Jantje Mulder niet hebben kunnen traceren bij de Provincie Fryslân’, zo luidde het kille briefje van het hoofd afdeling cultuur. Niks geen excuus. Helaas heeft het Fries Museum ook geen werk van Silvia Steiger in bezit. Op de tentoonstelling ‘De Kleur van Friesland’ in 2008 was ze prominent vertegenwoordigd met drie werken onder de noemer ‘Avant-garde’. Zo is de situatie ontstaan dat noch de Provincie noch het Fries Museum werk van haar in collectie heeft.

Dat is wel eens anders geweest. Thom Mercuur was destijds directeur van het Museum ‘t Coopmanshûs. ‘Hij gaf me alle ruimte. Op een keer hebben we zelfs een hele boom in het museum opgebouwd. Dat was ‘DE BLAUWE BOOM’, een installatie voor een groepstentoonstelling in 1976, waarbij een boom achter de dijk bij Makkum als inspiratiebron heeft gediend. Thom heeft later doodsangsten uitgestaan dat de boel in de hens zou vliegen.’ Maar alles kwam op zijn pootjes terecht. Samen met Ad van den Berg, destijds adjunct-directeur van de Fryske Kultuerried, heeft Thom veel voor mij betekend in Friesland. Jarenlang stuurde ik hem nog een verjaardagskaart. Ik ben even oud als hij. We zijn op dezelfde dag geboren in 1940. Maar op een gegeven moment hoorde ik niets meer. In de jaren tachtig kreeg hij belangstelling voor een ander soort kunst. De avant-garde liet hij links liggen.’ Die vergissing wordt in 2014 rechtgezet door Han Steenbruggen. In het ‘Huis van Mercuur’, zoals Silvia Steiger het Museum Belvedère noemt, want voor Thom heeft ze nog altijd veel respect. Hoe de tentoonstelling er uit zal gaan zien, ligt nog helemaal open: ‘Ik heb allerlei ideeën. Het moet een sprankelend geheel worden, maar meer kan ik er nog niet van zeggen. Geen retrospectief in ieder geval met alles keurig in chronologische volgorde. Het zal er uitzien alsof het nu gemaakt is en niet gisteren of eergisteren. Vaak voel ik me verwant met jonge kunstenaars en merk ik dat zij de dezelfde ideeën heb als ik.’

 

 

Fan maart oantemei 17 maaie is der in oersjochtentoanstelling fan Silvia Steiger te sjen yn museum Belvédère, klik hjir foar mear ynformaasje.

Earder publiseard yn de Moanne, 1 (2012),  6 (jannewaris) s. 15-17.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels