Dolf Verroen blikt terug op mooiste beroep, opvoeding, lafheid en kinnesinne

Publisearre op 1 oktober 2021

Dolf Verroen is 92 jier en noch altyd warber as skriuwer. Yn novimber komt syn útjouwer Leopold mei syn memoires mei de nijsgjirrich meitsjende titel: ‘Feestelijk, maar vreselijk’. Bert de Jong spruts him foar ‘de Moanne’ ûnlangs oer syn lange libben en karriêre, Omrop Fryslân stjoert dit wykein de FryslânDOK ‘Dolf Verroen – het kind, de schrijver’ út.

BERT DE JONG –

Schrijven vanuit gevoel voor boeken met een ziel

Als jongetje wil Dolf Verroen schrijver worden. Of, in zijn woorden: het schrijverschap heeft hem gekozen. Meer dan honderd jeugdboeken zijn er van zijn hand verschenen. Dit najaar volgt ‘Feestelijk maar Vreselijk’, voor en over grote mensen. Het leven is in zijn opvatting een kwestie van geluk hebben. ‘Het geluk ligt naast je. Daar moet je iets mee doen.’

Charlotte Dematons

Van heel veel dingen heeft Dolf Verroen spijt. Veel meer zelfs dan zaken waar hij geen spijt van heeft. Hij koestert de laatste en is standvastig: ‘Ik heb nog nooit iets gedaan in mijn leven wat ik niet wil. Ik trek me nergens wat van aan. Er zijn zoveel mensen die dingen doen die ze niet leuk vinden. Dat geeft geen fijn gevoel. Als je in een keurslijf wordt gedrongen, heb je geen vrijheid meer om te voelen.’

 

Dolf Verroen is nu 92 en schrijft er nog steeds lustig op los. ‘Ik heb het mooiste beroep van de wereld. Schrijven heeft iets verrukkelijks’, klinkt het opgetogen. Meer dan honderd boeken zijn uit zijn pen gevloeid. Hij kent de kunst. ‘Tegelijk is er iets bedreigends. Als het nou eens mislukt? Die gedachte is er altijd.’

De meeste schrijvers zijn twijfelaars, hun leven lang. Zijn grote oeuvre jeugdboeken suggereert een en al succes, de toegekende prijzen bewijzen het. In zijn valse bescheidenheid spreekt hij soms over prutsen. Maar met trots en zeer consequent benoemt hij zijn werk als literatuur.

Vrijwel al zijn boeken hebben kleine flarden uit het eigen leven. ‘Een boek hoort een ziel te hebben en dat is de ziel van de schrijver. Ik schrijf vanuit gevoel. Fantasie heb ik niet. Wel verbeelding.’ Zijn eerste juf heeft het dadelijk in de smiezen: Dolf wordt schrijver. ‘Maakte ik rare figuurtjes. Waarom? Om een verhaaltje te vertellen.’

Dolf Verroen is nog vief. Zijn olijke blik, zijn kekke brillen, zijn kordate spreken, bij zo’n man denk je niet dat die op weg is naar de honderd. Met veel smaak vertelt hij over het verleden, ondertussen denkt hij in het heden. ‘Dan schiet me ineens een aardig idee te binnen voor een nieuw boek. Ik ben als een pot met een deksel. Die moet stoven en koken. Het wachten is op het juiste moment voor de eerste regel. Als die goed is, wordt het verhaal goed.’

De woorden moeten vloeien, letterlijk. Uit zijn pen komen de verhalen in zijn hoofd als mooie verbeeldende zinnen op papier. ‘Ik schrijf met de hand, dat gaat gemakkelijker. Vind het veel eenvoudiger om zinnen aan te passen of woorden toe te voegen of weg te laten. Een computer is mij te mechanisch. Ik kan zo in een hoger tempo werken. Het boek ‘Slaaf kindje slaaf’ heb ik in een week geschreven op een Hema-blok. Geen woord, geen komma veranderd.’

In zijn woorden klinkt het alsof het hem is overkomen: ‘Het schrijverschap heeft mij gekozen.’ Schrijven geeft hem energie. Waar andere kinderboekenschrijvers op enig moment een punt zetten, blijft hij doorgaan. ‘Schrijven is mijn leven. Als het mij blijft kiezen, zal ik het blijven doen. Als het een deurtje verder gaat, dan is het voor mij klaar.’

Het zal hem niet gebeuren, zegt hij stellig. ‘Je moet wel op tijd aanvaarden dat niemand je nog lezen wil. De grens ligt bij de houdbaarheid, net als bij vlees. Na de uiterste datum gaat het stinken.’ Hij haalt als voorbeeld Johan Fabricius aan, die zijn roem heeft vergaard met het schrijven van ‘De scheepsjongens van de Bontekoe’. ‘Hij was echt een godenzoon. Straalde dat ook uit. Hij kon absoluut niet aanvaarden dat zijn tijd voorbij was.’

Scherp geheugen

Dit najaar verschijnen onder de titel ‘Feestelijk maar Vreselijk’ zijn memoires, een boek vol herinneringen over grote mensen en voor grote mensen. Zijn geheugen is nog scherp en loopt over van anekdotes over zichzelf en dierbare en minder dierbare collega-schrijvers. Het zijn amusante vertellingen voor tijdens een borreluurtje over het Sodom en Gomorra zoals hij Amsterdam lang heeft gekend. Vrienden hebben hem van jaar tot jaar opgejut ze ook op te schrijven. ‘Uiteindelijk ben ik gaan schrijven. Maar ik ben zo lang doodsbang geweest dat die vertellingen op papier dood zouden slaan.’

Zijn laatste jeugdboek ‘Ik ga weg’ hoort tot zijn beste, vindt hijzelf. In heldere taal legt hij in vijftig verhalen het puberbrein bloot. Over de twijfels en het onbegrip van ouders van een jongen die nog met zijn knuffelbeer slaapt en de verwarring van Menno als hij in de klas opbiecht liever een meisje te willen zijn en Christientje te willen heten.

Het is helemaal niet moeilijk om de werelden van oud en jong bij elkaar te brengen. Opa vertelt? Nou vooruit. In 2018 is het met een Zilveren Griffel bekroonde boek ‘Droomopa’ verschenen, met tekeningen van Charlotte Dematons. De plotselinge dood van opa betekent voor de jonge Thomas dat hij diens bijzondere dromen zal missen.

Jeugdjaren

Al in zijn jeugdjaren weet Dolf Verroen dat hij schrijver wil worden. Dat het onverstandig en onmaatschappelijk is, het zal wel. Dat het schrijverschap slecht betaalt en later geen goed pensioen oplevert, het is bij hem aan dovemansoren gericht. Zijn gevoel is zijn kompas. ‘Wat ik steeds gedaan heb is mijzelf en kinderen op een ander spoor brengen. Je komt snel terecht in een oogkleppensituatie.’

Het opgroeien is in Delft, in een rood nest. Hij is elf jaar oud, als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Het ouderlijk huis wordt een soort doorgangshuis voor onderduikers en mannen bevestigen hem in wie hij is. Alleen, het woord homo wordt nog niet gebruikt. Zijn ouders weten het niet of willen het niet weten.

‘Ik ben een geboren lafaard’, stelt de schrijver vast. ‘Lafheid om wie ik echt was.’ In zijn beginjaren durft hij amper. Nu de jaren tellen, glijdt het bij hem langs. Het kost hem geen moeite meer om gevoelens te tonen en zich in al zijn authenticiteit te manifesteren. ‘Op enig moment kom je in het volle leven terecht, dan moet je wel.’

Het leven wordt bepaald door je jeugd, je afkomst en je opvoeding, zegt hij terugblikkend. ‘Ik heb geen opvoeding gehad. Mijn ouders wisten niet hoe ze met kinderen om moesten gaan. Op mijn vierde liep ik weg. Dan zei mijn moeder: dat is leuk, avontuurlijk. Aan mijn vader heb ik niets gehad. Wist hij veel, hij had geen vader.’ Zijn moeder is zijn gids. ‘Ik was een moederskind. Bijdehand en ambitieus.’

‘Mijn onzekerheid komt voort uit opvoeding. Het heeft te maken met een totaal heterobeeld waaraan je niet voldoet. Geloof me, al die mensen die er nu in meegaan, dat is mode. Ouders willen dat hun kinderen gewoon opgroeien, het liefst succesvol zijn en veel verdienen. Ik geloof helemaal niet in de geaccepteerdheid van homoseksualiteit. Het concentratiekamp is dichterbij dan je denkt. Als de stemming omslaat, is er gevaar. Kijk naar Hongarije.’

Woeste wereld

Zijn eerste pennenvruchten zijn interviewtjes voor de Delftsche Courant. Daarmee verkeert hij ook in de culturele kringen van de stad en treedt binnen in de woeste wereld van dichters, zangers en toneelspelers. Hij raakt gewend aan beroemde figuren, ziet in hun spiegel de onzekere ego’s en proeft op culturele avonden vooral de jenever.

Na de oorlogsjaren is er ruimte voor het verkennen van de wereld buiten Delft. Hij gaat op de bonnefooi naar Parijs en even later naar Amsterdam voor een onderdompeling in de wereld van dichters en dromers. ‘Wij waren outcast, maar we voelden ons koningen. Iedereen was straatarm, maar wel solidair aan elkaar. Kun je je nu niet meer voorstellen. Studenten, kunstenaars, schrijvers, mislukkingen, het was één pot nat.’

Voor zijn diepste wens – doen wat hij het liefste zou willen doen – is in die jaren nog een zware weg te gaan. Het schrijven is een worsteling, ‘alsof ik elk woord moest ophalen uit een tomeloze leegte. Ideeën had ik nauwelijks.’ Soms schrijft hij maar één zin per dag. Voor hem een kwelling, voor anderen het besef dat het schrijven dan pas kunst is. ‘Ik leefde in een hel, was er depressief van.’

Boeken die schuren

Heleen Haijtema

In de jaren zestig besluit hij zich meer en meer toe te leggen op kinderboeken. Vanaf die tijd wordt de schooljeugd getrakteerd op mooie verhalen die ergens een gevoelige snaar raken, heilige huisjes omver kegelen en ‘vrijwel altijd moeten schuren’. Zijn eerste boek over Sjoe en Piet gaat in 1960 over het dan nieuwe Hollandse fenomeen gastarbeiders. Het in 2006 verschenen ‘Slaaf kindje slaaf’ over de slavernij, wordt bekroond met allerlei grote internationale prijzen. Een rel ontstaat pas in 2020 door alsnog een botsing van culturen van wit en zwart met voor de schrijver verschrikkelijke teksten en doodsbedreigingen in zijn mailbox. Met de met een Zilveren Griffel bekroonde novelle ‘Niemand ziet het’ uit 2019 onthult hij onder andere het geheim van Victor: de jongen met dat stomme brilletje en die nette kleren houdt van jongens.

Het succesvolste boek van Dolf Verroen is ‘De verschrikkelijke schoolmeester’. De gruwelijke straffen die hij bedenkt voor zijn leerlingen spreken tot de verbeelding. Met meer dan 80.000 verkochte exemplaren heeft hij zich ontworsteld aan de armoedige jaren die hij in het begin heeft gekend. In ieder geval een deel van zijn pensioen is geregeld.

In zijn pogingen te slagen in het schrijverschap is het in de beginjaren aanpakken en vastbijten. Hij weet het nog goed, zijn eerste kinderverhaaltje, met als onderwerp jam. Of het is gepubliceerd, het is hem een raadsel. Zeer welkom is de vijftien gulden als vergoeding. Heel wat prestigieuzer is in 1967 het uit het Frans vertalen van het boek ‘Maigret en het danseresje’ van de schrijver Georges Simenon. Het is bij die ene keer gebleven. ‘Een worsteling’, luidt de conclusie.

Het goede spoor heeft hij in 1973 definitief te pakken met het schrijven van ‘Gelukkig word je elke dag een beetje groter’. Het boek gaat over Tom en de relatie met zijn ouders en legt de vinger bij traditionele opvoedingsinzichten. De jaren zeventig en tachtig zijn voor de kinderboekenschrijvers gouden tijden. Er is veel belangstelling voor moderne jeugdliteratuur. ‘Men was aan iets nieuws toe. Iets anders dan de boeken van Dik Trom en Pietje Bell.’

‘Afke’s Tiental uit 1903 is geweldig, zo zijn tijd vooruit. Nienke van Hichtum was in die tijd de enige schrijver die niet hurkte. Zij was één met de kinderen.’ Annie M.G. Schmidt heeft het ooit treffend omschreven met ‘Ik ben altijd acht jaar oud gebleven’. ‘Ik schrijf niet voor kinderen, maar over kinderen. Eigenlijk is het raadselachtig waarom grote mensen voor kleine mensen schrijven.’

Vreugde is er over de tijd dat jeugdliteratuur volwassen is geworden en een serieuze plek heeft verworven. De jeugd leest, maar de ouders veel minder. ‘Kijk op Funda, dan kom je binnen in de huizen: bijna nergens zie je een kast vol boeken.’ Ergernis is er over het nieuwe moralisme in de samenleving en ook in boeken. ‘Het moet allemaal leuk en netjes. Het woord droplul mag al niet meer. We krijgen een nieuwe kuisheidsgordel aangespannen.’

Inkijkje

Zijn memoires geven een inkijkje in het schrijversleven. Bijvoorbeeld over hoe ze omgaan met kritiek. Dolf Verroen zegt dat hij heel goed luistert naar kritiek, maar dat hij desondanks zijn eigen gang is gegaan. Zijn goede vriend en collega Paul Biegel heeft hem na het lezen van het manuscript van ‘Slaaf kindje slaaf’ nog zo op het hart gedrukt het net even anders te doen. Vergeefs. ‘Hij had gelijk, maar hij wist ook dat het boek dan alle kracht zou verliezen.’

Terugblikkend ziet hij de vergankelijkheid van het schrijversdom. Zoveel beroemde figuren hebben geworsteld met hun roem. Voor sommigen is het niets anders geweest dan een leven lang werken, wel gekend, niet miskend, maar ook niet erkend. Anderen denken aan eeuwige roem of op zijn minst de kans om niet vergeten te worden.

‘Schrijvers zijn vaak niet leuk’, merkt Dolf Verroen op. ‘Er is veel afgunst en jaloezie.’ Hij heeft de kinnesinne bij herhaling meegemaakt tijdens de jaarlijkse en vermaarde Boekenmarkten bij de Bijenkorf in Amsterdam, aan het eind ontaardend in een drinkgelag. ‘Het ergst zijn de schrijvers die als een koning anderen negeren.’

Sommige schrijvers lijken welhaast het eeuwige leven te hebben. Grappig is dat eigenlijk, ook collega’s als Annie M.G. Schmidt, Jan Terlouw en Tonke Dragt hebben tot op hoge leeftijd kinderboeken gemaakt. Eigenlijk is het een familie, met alle randverschijnselen die zo’n familie maar kan hebben. Hij refereert aan het dubbelleven van Paul Biegel, de schrijver die altijd bang is geweest bezig te zijn aan een mislukking. Aan Max Velthuijs, voor wie er geen ander leven heeft bestaan dan die met Kikker. Of aan de egocentrische Tonke Dragt, die hij nooit aardig heeft gevonden, vooral omdat ze zo kinderachtig kan zijn. ‘Een vreselijk mens. Onuitstaanbaar.’

Sinds Dolf Verroen in 1984 woont in Fryslân, heeft hij er nog een taal bij. Althans, hij kan het Fries lezen en verstaan. Schrijven in het Fries gaat hem echter boven de macht. Toch staat zijn naam in een Fries boek, maar dat is te danken aan de samenwerking met schrijver Mindert Wijnstra uit Warns. Als vrucht van hun jarenlange optredens als schoolschrijvers om zo in de provincie de tweetaligheid te bevorderen is in 2018 het boek ‘Bart en Bouke’ verschenen. ‘We waren twee onvergelijkbare mensen, maar toch leken we één’, blikt hij terug. ‘Mannenvriendschappen zijn lastig als je homo bent. Maar bij Mindert was het heel intens. Toen hij ziek was, heb ik hem elke week opgezocht.’ Zijn beschrijving over het einde in 2020 is treffend: ‘Mindert probeerde sterker te zijn dan de dood. En verloor.’

‘Ik heb mijn hele leven al een fascinatie voor de dood’, merkt hij op. Als jongetje op school veroorzaakt hij flinke opschudding als hij zijn eigen grafsteen zit te tekenen. Met allemaal bloemen eromheen. Opnieuw ook onzekerheid: ‘Ik denk dat die bloemen moesten bevestigen hoe geliefd ik was. Toch een beetje een ster.’

Met de honderd in zicht is hij milder. Sommige dingen zou hij anders hebben gedaan. Spijtgevoelens hebben hem vroeger gekweld. ‘Maar nu niet meer. Mijn leven loopt op het eind. Ik denk dat ik nog wel even heb, maar aan mijn leven kan ik niks meer veranderen. Dat is bevrijdend.’

Verwende apen

De opheffing van de gemeente Doniawerstal in 1984 betekent een buitenkansje voor de naar stilte zoekende Dolf Verroen en zijn partner Gerard Hemmes. De voormalige burgemeesterswoning in de Vegelinbossen bij Huisterheide onder Sint Nicolaasga is dan decennialang een inspirerende omgeving. ‘Het had wel iets gênants, twee mannen in zo’n groot huis, maar wij vonden het er heerlijk.’ Sinds zes jaar wonen zij even verderop in Sint Nicolaasga, met alle gemak en voorzieningen. Voor elk is er een royale werkkamer. ‘We zijn ontzettend verwende apen. We kunnen hier rustig tot onze dood blijven wonen. We zien nergens tegenop. Ik zeur over alles, maar daarover niet.’

Een tegeltje in de hal geeft iets van de ziel in het huis prijs met de tekst: Je bent nooit te oud om te lezen. In de werkkamer zijn de wanden gevuld met duizend boeken. Van het uit 1923 daterende ‘Kees de jongen’ van Theo Thijssen tot zijn eigen ‘Het Boek van Jan-Kees’, dat hij als veertienjarige heeft geschreven, maar dat pas in 1958 is uitgegeven.

In het midden van de kamer staat een zwarte vleugel, waarop hij vaak moderne muziek speelt. Nog altijd voelt Dolf Verroen zich niet te oud om te leren. ‘O nee, ik speel niet als de beste’, zegt hij verontschuldigend. Met een schaterende lach vervolgt hij met de aansporingen van zijn lerares: ‘Zij zegt dat haar oudste leerling de jongste componisten speelt.’

Bert de Jong is journalist

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels