De tijd van gesubsidieerde kunst is voorbij

HUUB MOUS – 

In zijn nieuwjaarstoespraak van vorig jaar sprak Arno Brok over een vreemde blinde vlek in het kabinetsbeleid. Het was hem opgevallen dat woorden als ‘nagelstudio’ en ‘massagesalon’ op persconferenties over de corona-maatregelen vaker zijn gevallen dan woorden als ‘museum’ en ‘creatieve sector’. Inmiddels hebben inflatie, onzekerheid en personeelsgebrek ‘inktzwarte wolken’ boven de culturele wereld doen ontstaan. Bezuinigingen en de coronacrisis hebben de cultuursector in grote nood gebracht en de huidige energiecrisis komt daar nog eens bovenop. Dat de wolken inktzwart zijn is duidelijk, maar de vraag is hoe erg is dat? 

De kaalslag in het cultureel veld die zich nu voltrekt, is niet alleen een gevolg van de recente economische ontwikkelen, maar ook van een omslag in het denken over kunst en cultuur die al lang gaande is en zich de laatste jaren vooral aan de rechterzijde van het politieke spectrum laat horen. Is de tijd van de gesubsidieerde kunst voorbij? Dat is de vraag die aan dit alles vooraf gaat. Kunst en cultuur hebben zich in de laatste decennia ontwikkeld tot een door de staat gesubsidieerde vorm van pseudo-religie die een staat van onaantastbaarheid claimde. Gesubsidieerde kunstinstellingen gedroegen zich als onbedreigde diersoorten die eeuwigdurende bescherming genieten.

Meningen over de overheidssteun voor cultuur worden sterk bepaald door de positie die je inneemt in het veld. Belangen vertroebelen de standpunten en het is vrijwel onmogelijk om een onbevangen mening te hebben als je zelf – direct of indirect – baat hebt bij die overheidssteun. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Maar los daarvan, een economische crisis is nog geen oorlog. We leven in een bevoorrecht deel van de wereld. Bovendien kan een mens ook zonder kunst heel goed gelukkig worden. Kunst is geen halszaak voor ons bestaan. Vrede, veiligheid, gezondheid, armoedebestrijding en vrijheid van meningsuiting vind ik persoonlijk belangrijker dan kunst. 

Wat in al deze discussies vaak onbesproken blijft is de vraag waarom de overheid überhaupt cultuur zou moeten ondersteunen. De reden daarvoor is na de oorlog geen constante geweest. Het wederopbouwkader van ‘behoud van ambacht’, ‘schoonheid’ en ‘volksverheffing’ verschoof in de jaren zestig en zeventig naar een streven naar spreiding zowel in sociale als geografische zin. Die omslag werd in de jaren tachtig en negentig gevolgd door nog een veel ingrijpender verandering. Privatisering, marktgerichtheid en creatief ondernemerschap werden voortaan de sleutelwoorden. 

De platvloerse economie sloop het ideële terrein van het cultuurbeleid binnen. Na het verschijnen van het boek The Creative Class van Richard Florida in 2002 kwam opeens het toverwoord ‘culturele industrie’ bovendrijven als nieuw beleidsideaal. Internationalisering en globalisering zorgden voor nieuwe legitimaties voor overheidsbemoeienis met kunst en cultuur. Als culturele hoofdstad van het Avondland ging Leeuwarden in 2018 Europa in, maar onderwijl vervreemde de Friese cultuur steeds meer van haar eigen productieve mogelijkheden.

Experience

Kunst en cultuur werden een zaak van bobo’s, managers en charismatische intendanten. Het werd een belevenis, een experience. Tussen de overheden en culturele instellingen worden vooraf ‘prestatieafspraken’ gemaakt die vervolgens als schaamlap dienen voor een gebrek aan visie. Zo gebruikt het Fries Museum al jaren deze ‘prestatie-afspraken’ als alibi voor het zielloos blockbuster-beleid dat de lokale economie zou moeten bevorderen. Voor dat doel dient cultuur voortaan verpakt te worden in een vooraf doelbewust geënsceneerde belevenis. Onderwijl wordt de kloof tussen geavanceerde kunst en het grote publiek door het huidige subsidiesysteem niet gedicht, maar juist kunstmatig in stand gehouden. Het ondersteunen van kwaliteitskunst middels een gedelegeerd systeem van kwaliteitsbeoordeling biedt wat dat betreft ook weinig perspectief. Maar de vraag die daaronder ligt is nog prangender? Hoe nodig zijn eigenlijk kunst en cultuur? Word je er een beter mens van?

Die nadruk op economie en marktgerichtheid heeft in de loop der jaren de aandacht afgeleid van de kunst zelf. Waar doen we het eigenlijk voor? We zijn de weg kwijt, zo lijkt het. Door de aandacht almaar op bijkomende doeleinden te richten lijkt de kern van de zaak uit beeld geraakt. De vraag rijst of de legitimeringscrisis in het overheidsbeleid niet zijn oorzaak vindt in een crisis die zich in de cultuur zelf voltrekt. Waarom nog kunst, als kunst tegenwoordig vaak zo weinig te zeggen heeft? Die vraag spookt de laatste tijd door mijn hoofd, maar ik vind hem in de discussies over ‘de donkere wolken’ nergens terug. Laat staan het antwoord daarop.

Functionele rationaliteit

De economische instrumentalisering van het cultuurbeleid en de nadruk op de kunstproducent als ondernemer hebben de aandacht voor de werkelijke waarde van kunst en cultuur aan het oog onttrokken. Maar wat is eigenlijk die werkelijke waarde? We leven in een tijd waarin waarden in de traditionele zin van het woord almaar zwakker lijken te worden, en niemand vraagt zich af waar dat nu eigenlijk door komt. Kunst behoorde van oudsher tot een onderstroom in de samenleving van idealen en kritiek, van emoties en verwondering, van schoonheid en van troost. Maar dat alles dreigt steeds meer ingekapseld te worden in een stelsel van functionele rationaliteit, waarin de economie in de politiek niet alleen het eerste maar ook het laatste woord heeft. 

Voor het legitimeren van de overheidsbemoeienis voor kunst en cultuur wordt tegenwoordig nog wel eens verwezen naar de filosofe Martha Nussbaum, vooral naar haar boek Not for Profit uit 2010. ‘Kunst moet, want het is goed!’ lijkt Nussbaum sindsdien keer op keer te zeggen. Maar is dat wel zo? Word je door de kunst vanzelf een beter mens? Goethe en Schiller dachten er ook zo over en legden de basis voor het ideaal van Bildung, maar zie eens aan wat de nazi’s daar van gemaakt hebben. Die hadden allemaal uitstekend onderwijs gehad en waren verzot op kunst. 

In zijn laatste boek dat vlak voor zijn dood verscheen schreef Albert Speer het volgende: ‘Hoe langer ik over Himmler nadenk, des te meer kom ik tot de overtuiging dat hij niet door een oorspronkelijke aanleg of door zijn opvoeding ertoe was voorbeschikt als een der grootste massamoordenaars een plaats in de geschiedenis te krijgen. Ik geloof zelfs dat Himmler zonder aarzelen Hitler ook bij een volkomen tegengestelde ideologie had gevolgd.’ Die conclusie doet denken aan wat Hannah Arendt in De banaliteit van het kwaad had geconcludeerd over Eichmann. Himmler was een uitstekend opgevoede jongeman geweest uit een goed bekend staande familie vol aandacht voor kunst en cultuur. In alle opzichten leek hij voorbestemd om een fatsoenlijk mens te worden. Misschien had ook de kunstminnende Adolf Hitler op grond van zijn culturele opvoeding wel kunnen eindigen als menslievende missionaris in Afrika. Ethiek kun je niet aanleren door kunst. Ik betwijfel dan ook ten zeerste of je door kunst vanzelf een beter mens wordt.

Nussbaum biedt aanbevelingen voor overheidsbemoeienis met cultuur, maar zonder het probleem te analyseren waar ze de oplossingen voor biedt. Hoe komt het dat functionele rationaliteit in de laatste decennia zo onrustbarend snel de overhand neemt op de substantiële rationaliteit? Kunst gaat ten onder in het primaat van de economie, zo lijkt het, en de subsidiëring van de overheid heeft deze tendens geen halt toe geroepen. Integendeel. Kunst is voor mij vooral het tegendraadse en het anarchistische. Alles wat nee zegt als het moet. ‘Ik verdom het’, dat is kunst. Kunst kan zelfs een misdaad zijn. Maar ook misdaden behoeven geen overheidssubsidie.

Comments
4 reaksjes oan “De tijd van gesubsidieerde kunst is voorbij”
  1. Was het maar waar dat we die mee-eters die de subsidies toewijzen de deur konden wijzen. De tijd van gesubsidieerde kunst is niet voorbij en het wordt alleen maar enger, griezeliger en inhoudslozer en elke arme kunstsloeber doet daar aan mee want de kachel moet branden.
    Kunst als een meedogenloze en confronterende anarchistische beweging is juist door de subsidiecultuur de nek omgedraaid.Het sowieso proberen kunst te duiden en te omschrijven geeft al aan dat kunst dood is. Kunst is de ultieme vrijheid en dat wordt tegenwoordig niet gewaardeerd dus zie je enkel nog brave sociale projecten die de mensen moet verbinden tot een heilloos, zielloos, ademloos en karakterloos geheel.

  2. Robert Kruzdlo schreef:

    Goed artikel. Ik denk dat de echte kunstenaar zich niet laat dwarsbomen of zijn werk neergelegd. Ik werk mijn hele leven zonder subsidie en als ik een idee heb en daarvoor geen geld om het uit te voeren leg ik het naast mij neer. Waar zijn de mechanische substantieel ratio¿

  3. Jan Pieter Verhoog schreef:

    Gisteren las ik een artikel, Lob der Provokation in Die Weltwoche bovenstaande deed me daar aandenken.
    ‘Immer hassen die Mächtigen die Provokation. Am Liebsten würden sie sie verbieten’

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.