De bibliotheek van Huub Mous

Publisearre op 1 juni 2008

ERNST BRUINSMA

Op het moment dat wij met elkaar praten over zijn boeken, zijn bibliotheek, ligt het jongste boek van Huub Mous (1947) net bij de drukker. ‘Dat is een vervelend gevoel, je kunt er niets meer aan doen’. Mous voelt zich enigszins kwetsbaar, De kleur van Friesland, over de beeldende kunst in deze provincie na 1945, is een belangrijk boek en de vraag wat mensen er over zullen zeggen houdt hem wel bezig. ‘De relatie tussen kunst, identiteit, volksaard heeft me al langer geïnteresseerd. In 2000 heb ik een artikel geschreven voor het Fries Genootschap en dat vormt eigenlijk een soort opmaat tot dit boek’. Het is een complexe materie, want niet alleen biedt het boek een overzicht van wat er de laatste vijftig jaar is gebeurd in de kunst, handvat was de wijze waarop met het begrip identiteit werd omgegaan, hoe dat herkend werd (en wordt) in de kunst. Daarmee is het ook een boek geworden dat mensen van buiten de provincie zal interesseren.

Huub Mous is sedert eind jaren zeventig actief als kunsthistoricus in Friesland, de jongste jaren als consulent beeldende kunst bij Keunstwurk. Met De kleur van Friesland heeft hij zijn actieve loopbaan beëindigd. Als we langs zijn imposante boekenkasten lopen, vallen de vele meters boeken over beelden kunst uiteraard op, maar het zijn er niet overdreven veel voor iemand die zo lang op dit terrein actief is geweest. ‘Ik zou mezelf geen verzamelaar van kunstboeken noemen. Zo kun je dat niet zeggen. Het merendeel van de boeken die ik heb zijn natuurlijk kunstboeken, maar ik heb dat niet systematisch aangekocht. Je hebt mensen die heel gericht al die dure platenboeken gaan verzamelen, maar dat heeft me nooit getrokken. Ik ben ook altijd meer in kunsttheorieën, in de kunstfilosofie geïnteresseerd geweest, dan in de kunst zelf.’

Welk boek bewaar je de oudste herinneringen aan?

‘Een boek wat nu meteen in me opkomt is een heel klein boekje over Van Gogh, dat ik in 1958 of 1959 kocht. Mijn moeder las destijds ook de Margriet en daarin verscheen in die periode een vervolgserie over Van Gogh. Dat knipte ik allemaal uit. Toen heb ik op basis van dat boekje en die knipsels in de tweede of derde klas een spreekbeurt gehouden. Die heb ik boven nog liggen. Verder heb ik mij daarna nooit meer echt in Van Gogh verdiept. Van kinderboeken staan me vooral de boeken met Arendsoog bij, echt spannend. En het eerste boek wat ik ’s nachts doorgelezen heb, wat ik niet kon neerleggen, was De avonturen van Huckleberry Finn van Mark Twain. Dat zal zo in de vierde klas van de lagere school zijn geweest.’

‘Ik ben ook altijd meer in kunsttheorieën, in de kunstfilosofie geïnteresseerd geweest, dan in de kunst zelf.’

‘Thuis hadden we niet veel boeken. Op een gegeven moment kregen we een wandmeubel en één plankje was voor boeken bestemd. In 1963 kocht mijn vader een vijfdelige Winkler Prins, die heb ik ook nog. Daarnaast stond De peelwerkers van Anton Coolen. En mijn vader puzzelde wel eens en als prijs won hij soms een boek. Dat kwam dan ook op dat plankje te staan. Er werd niet echt gelezen. Mijn oudere zussen lazen voor hun opleidingen wel boeken over psychologie, dat intrigeerde me wel. En mijn moeder begon later historische romans te lezen.’

‘Naar de bibliotheek ging ik pas echt op de middelbare school, het Ignatius College in Amsterdam. In de vierde klas kreeg ik een leraar Nederlands, een paterjezuïet, die goed les gaf en zelfs boekbesprekingen schreef. Pater Jansen vond ik een hele inspirerende man. Ik weet ook nog de eerste drie boeken die ik toen kocht. Dat waren Het glinsterend pantser van Simon Vestdijk, Bonjour tristesse van Françoise Sagan en Telemachus in het dorp van Marnix Gijsen. Dat was in de Kalverstraat en ik weet nog dat die man zei dat ik een goede keuze had gemaakt. Die heb ik toen achterelkaar uitgelezen. Ik had over die boeken gehoord en bovendien moest ik boeken lezen om samenvattingen over te maken. Bonjour tristesse, die titel sprak me wel aan. Reve kwam toen ook voor het eerst in beeld. Ik weet nog dat ik Op weg naar het einde kocht. De Vijftigers las ik niet zoveel. Wel Het stenen bruidsbed van Mulisch, een van de eerste reuzenpockets die ik kocht. Hugo Claus heb ik iets van gelezen, maar beslist niet veel. In elk geval Suiker, want ik las toen een tijdje toneelstukken. Er werd trouwens in die jaren veel gestimuleerd dat je naar toneel moest gaan. En je had in de jaren zestig dat moderne toneel. Toneelgroep Studio speelde volgens mij stukken van Beckett, Ionesco, Albee (‘Kleine Alice’). En de Franse existentialisten waren erg in: Camus, Sartre, Genet. Ik las toen ook poëzie, nu nog steeds wel. Er werd ons bovendien bijgebracht, dat vond ik wel mooi, om poëzie te declameren. Daar was ik redelijk bekwaam in. Je moest een paar keer per jaar een gedicht uit je hoofd leren en daar werden ook toernooien voor georganiseerd. Ik heb nog eens meegedaan aan een wedstrijd, waar Martine Bijl won. De bloemlezing die we toen gebruikten heb ik nog steeds, dat was Het Carillon (‘declamatorium voor ons voortgezet onderwijs en voor ons privé onderwijs’ van B. Tervoort en Ph. A. Lansberg). Daar staat poëzie in van Bertus Aafjes, Vasalis. Die gedichten ken ik ook nog wel.’

‘Het is geen bibliotheek, er zit weinig orde in. Het is iets wat gegroeid is, ik heb geen plan gehad, anders had ik het wel meer geordend.’

‘Ik vond het in toenemende mate spannend om veel boeken te hebben. Ik kocht in Amsterdam geregeld boeken bij De Slegte. Wat ik al op de lagere school verzamelde, vanaf de vijfde klas, waren hele kleine kunstboekjes, zoals die over Van Gogh, die waren 99 cent of zo. Platenboekjes vond ik leuk. Zo ben ik altijd wel blijven kopen, voor weinig geld natuurlijk. Ik heb van alles gestudeerd en dat vind je ook terug in mijn boekenkast. Ik ben begonnen met bouwkunde. Dat was helemaal mis. Toen twee jaar Nederlands, ging ook mis. Daarna wilde ik filosofie gaan studeren, maar uiteindelijk heb ik voor een makkelijk vak gekozen. Mijn gedachte was: “dan kan ik het in ieder geval afmaken”. Ik was nogal wispelturig in die tijd. Maar ik heb uiteindelijk met veel plezier zeven jaar kunstgeschiedenis gestudeerd. Dat kon allemaal nog, toen. Het was eigenlijk mijn eerste liefde op de lagere school. Ik weet nog wel dat museumbezoek gestimuleerd werd. Dan werd je rondgeleid in het Stedelijk en het Rijksmuseum, dat trok een wereld open. Ik bezocht de musea heel geregeld soms achterelkaar op vrijdag, zaterdag en zondag. Maar op de middelbare school ging dat weg.’

Je bibliotheek staat in de gang.

‘Het is geen bibliotheek, er zit weinig orde in. Het is iets wat gegroeid is, ik heb geen plan gehad, anders had ik het wel meer geordend. Het is een redelijk toevallig gegroeid geheel. Ik kan alles redelijk vinden, maar weet niet precies wat ik allemaal in huis heb, boven is ook nog een kamer met naslagwerken, ik denk dat het in totaal zo’n 4000 boeken zijn. Ik weet per plank wel ongeveer waar het over gaat. Voor dat ordenen ben ik misschien een beetje bang, want dan kan ik het daarna wellicht niet meer vinden. Op deze wijze werkt het voor mij wel redelijk. Het gaat mij niet om het verzamelen van objecten, van mooie dingen. Heel veel bijzondere uitgaven heb ik ook niet. Het boek zelf ga ik ook vrij grof mee om. Ik schrijf ook heel veel in boeken. Wel met potlood, dat weer wel. Dat is vooral makkelijk om iets terug te vinden. Ik haal ook niet vaak een boek bij de bibliotheek, lees het liefst een boek om het daarna te houden.’

‘Lezen is sinds die vroege jaren tachtig een gewoonte voor mij, het brengt me ook tot rust. Het is een andere wereld waar je instapt.’

‘Op de middelbare school ben ik wel Albert Camus gaan verzamelen, daar was ik toen idolaat van. Die boeken heb ik nog. Maar verder koop ik niet veel literatuur. Zo af en toe lees ik fictie, het meeste is toch non-fictie. Mijn doctoraalscriptie ging over de Amerikaanse kunstkritiek in de jaren zestig. Een vrij kunsttheoretisch onderwerp en dat heeft altijd mijn grote belangstelling gehouden, daar lees ik tot op de dag van vandaag veel over. Maar toen ik in 1977 in Friesland verzeild raakte, is dat een tijdje weg geweest. Dan kom je met de voeten in de kleinere kunst te staan en is de theorie ver te zoeken. Ik had het ook druk met mijn nieuwe baan en pas in 1983 begon ik weer écht te lezen. Toen heb ik in een paar jaar tijd heel veel gelezen, meer dan ooit. En dat tempo heb ik eigenlijk tot op de dag van vandaag proberen vol te houden. Het begon toen ik in de jaren tachtig heel veel las over exacte wetenschappen (natuurkunde), dat kwam toen op en dat vond ik ineens heel interessant. Een ander terrein was religie en theologie. Biografieën en autobiografieën vind ik ook erg leuk lezen. Ik heb verder een tijdje intensief Franse filosofie verzameld (Baudrillard), toen het postmodernisme doorbrak. Tot die tijd moest je – zeker als student – eigenlijk veel over marxisme lezen (de Frankfurter Schule) en toen ineens kwam het postmodernisme. Mijn docent Frank Reynders, kwam toen zelf met een boek, Kunst – geschiedenis, verschijnen en verdwijnen (1984) en dat heeft me op een heel nieuw spoor gezet. Er ging een hele wereld voor me open. Lezen is sinds die vroege jaren tachtig een gewoonte voor mij, het brengt me ook tot rust. Het is een andere wereld waar je instapt.’

‘Augustinus is een van de zeer weinige schrijvers die ik nog altijd herlees.’

Die zoektocht bepaalt dus ook voor een deel de opbouw van je bibliotheek?

‘De meeste boeken koop ik tweedehands, in antiquariaten of op rommelmarkten. In Groningen kun je heel veel vinden. Het is een soort sport om in dozen totaal afgeschreven boeken te struinen. Soms doe ik echt een mooie vondst. Ik denk dan altijd dat zoiets per ongeluk is weggegooid. Soms raak ik geïnteresseerd in dingen die ik op dat moment nog niet wil lezen, maar waarvan ik het toch spannend vind om ze te hebben. Altijd als ik een winkel in kán gaan, doe ik het ook. Het is leuk om de kasten af te gaan, leven met boeken is meer dan lezen alleen. Maar ik zoek niet naar bijzondere uitgaven, of eerste drukken, dat soort dingen. Ik koop wel veel boeken die ik niet lees. Dat is niet erg. Soms lees ik ze na een jaar of tien, sommige boeken zal ik vermoedelijk helemaal nooit lezen, maar ik vind het leuk om boeken te hebben en in je eigen kast te kunnen ontdekken dat je ze hebt. Ik vind het prettig om boeken om me heen te hebben. Ik lees heel weinig voor een tweede keer. Heel zelden.

‘Augustinus is een van de zeer weinige schrijvers die ik nog altijd herlees. Op school werd ons bijgebracht welke betekenis Augustinus nog had voor de 20e eeuw. Dat blijft wel hangen, zo’n aanpak om bredere verbanden te leggen. Gerard Wijdeveld, dichter en erg fout in de oorlog, vertaalde de Belijdenissen (1964) van Augustinus. Hij was onze leraar Grieks. Een hele tragische man eigenlijk. Hij zou zeker hoogleraar zijn geworden, maar kwam door zijn rol in de oorlog op een zijspoor terecht. Maar zijn eruditie, zijn vermogen om allerhande zaken in een brede context te plaatsen heeft me beslist gevormd. Een van de redenen dat ik in de jaren tachtig in natuurkunde geïnteresseerd raakte was dat ik leerde kruisverbanden te zien tussen religie en natuurkunde waardoor je ineens heel anders tegen bepaalde fenomenen aan gaat kijken. Dat ‘anders willen zien’ vormt wel een rode draad in mijn bestaan. Ik ben altijd vrij bang geweest om me te specialiseren. Het gebrek aan focus is natuurlijk de keerzijde van die keuze.’

 

Earder publiseard yn de Moanne, 7 (2008) 5 (juny) s. 53-55.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels