fotografy: Dirk Kerstens

Acteur Frank Aendenboom: ‘Ik wil aanzetten tot nadenken’

MARITA DE JONG – 

Doe’t ik jong wie, wie televyzje in wûnderbaarlik medium. Woansdeitemiddeis wiene der berne-útstjoerings: Dappere Dodo, Pipo de Clown, Swiebertje, Mik en Mak en de Verrekijker bygelyks. Myn heit skreau resinsjes foar de Friese Koerier en dat betsjutte dat wy befoarrjochte wiene en al yn in betiid stadium in televyzjetastel hiene. Der sieten dan ek geregeldwei bern út de buert op de bank om by ús nei de útstjoerings te sjen. Meastentiids giene dy programma’s live de loft yn. Televyzje wie in toverdoaze en ik ha it altyd in spannend medium fûn.

Letter, doe’t ik in jier of tolve wie, seagen we sneintejûns fanôf healwei sânen, foar Sport in Beeld, nei searjes as De Vrijbuiters, Thierry de Slingeraar, Floris en net te ferjitten kapitein Zeppos en Johan en de Alverman. Dat lêste programma, in romantysk mearke, dat spilet yn de 17e ieu, stiet yn België noch altyd op it twadde plak fan de meast oanfrege werhellings fan de vrt, nei Kapitein Zeppos, en is yn 1966 útstjoerd yn Nederlân.

Yn België is de searje begjin dit jier op dvd ferskynd. Koartlyn wie Johan en de Alverman by ús op ‘e nij te sjen by Zappelin. Frank Aendenboom, dy’t de rol fan Johan Claeszoon spile, wurdt noch faak op strjitte oansprutsen troch fans: ‘Vooral door vrouwen die in de tijd van ‘Johan en de Alverman’ 10 tot 11 jaar waren. Zij waren vroeger mijn grootste fans’. Dêr wie ik ien fan. Ik wie tolve, doe’t ik de searje seach en bewarje der altyd noch bysûndere oantinkens oan. Dêrom wie ik benijd nei de Frank Aendenboom fan hjoed de dei. Op ’e nij is er yn België de publyksfavoryt. No spilet er ûnder oaren Rik yn de searje ‘Lili en Marleen’, dy’t al sa’n tsien jier troch de kommersjele omrop yn België útstjoerd wurdt. Dêrneist is hy te sjen yn de populêre searje ‘Hallo België’ en yn ‘Matroesjka’, in searje yn tsien delen oer de ynternasjonale frouljushannel. Dy beide lêste programma’s wurde oare jier ek yn Nederlân útstjoerd. Ik socht Aendenboom op yn syn wenplak Berchem, in foarstêd fan Antwerpen en hie in wiidweidich petear mei him.

‘Johan en de Alverman is, in het kader van het vijftigjarig bestaan van de BRT, onlangs opnieuw uitgezonden. Toen de serie in 1966 voor het eerst op televisie te zien was, waren er nog maar twee zenders. Televisiekijken deed je in de huiskamer. Kinderen keken, maar ouderen ook. Het was de eerste Belgische jeugdserie waarin een romance voorkwam. De Belgische televisiemakers waren op het gebied van jeugdseries ware pioniers. Voordien gingen jeugdprogramma’s live de lucht in. Eigenlijk waren het de eerste speelfilms die de brt maakte.

De rol van Johan diende zich aan in het begin van mijn carrière. In 1964 was ik verbonden aan de Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen. Twee jaar later werd ik gevraagd om Johan te spelen. In het eerste jaar van de toneelschool had ik al even aan het televisiewerk mogen ‘ruiken’. Ik was regie-assistent bij de opnames van de jeugdserie ‘Tijl Uilenspiegel’. Mijn bezigheden bestonden voornamelijk uit het halen van koffie voor de acteurs.

Van Johan herinner ik me vooral de sfeer op de set. De bijdrage van Jef Cassiers, die de Alverman speelde, was bijzonder. Hij was een goede vriend van me. Voor hem had ik een grenzeloze bewondering. Jef had in de grootste cabaretzalen van Parijs gestaan en in de Embassy in Londen eind jaren vijftig, the talk of the town. In Parijs trad hij op bij het cabaret van Raymond Devos, Frankrijks grootste cabaretier, overigens van Gentse origine. Daar leerde Jef een jonge Belg kennen. Hij had geen nagel om zijn achterste te krabben. Het was Jacques Brel. Brel en Jef zijn goed bevriend geweest.

Ik werk nog steeds veel voor televisie. In september worden weer dertien afleveringen opgenomen van een serie van de vtm, ‘Hallo België’. De Tros heeft inmiddels de eerste 26 afleveringen aangekocht. Daarin speel ik de Antwerpse bierbrouwer Roger van Mechelen, die in een villa in Brasschaat woont. Ook komt er een vervolg op de televisieserie ‘Lili en Marleen’. Daarin speel ik een archaïsche Antwerpenaar. Die rol ligt me na aan het hart, ik heb hem tien jaar geleden opgezet. Ik heb er heel veel ingestoken, vooral van oudere mensen die ik gekend heb en die lang geleden gestorven zijn. Zo’n rol groeit met de jaren. Geregeld spreken mensen mij er op aan. Ze herkennen zich in hem. Het is een archetype, geënt op ‘De Spaanse Brabander’ van Bredero. Dat personage klopt nog altijd. Voor de doorsneemens zijn die stukken niet meer te lezen. Dat is jammer, want ze zijn nog altijd zo actueel, ongelooflijk hoe juist getroffen.

Je ziet hier bij ons op televisie trouwens een nieuw verschijnsel. Het gebruik van een nieuwe taal, een soort Algemeen Beschaafd Belgisch, een taal die niemand spreekt. Daardoor verdwijnt de authenticiteit. Tegenwoordig wordt zelfs een West-Vlaamse boer in het journaal ondertiteld. De man zegt: ‘Dat is mis’. Het wordt vertaald met ‘dat is fout’. Waar ben je dan mee bezig?

 

Ik ben waarschijnlijk een van de laatste acteurs van Vlaanderen die geen onderscheid maakt tussen artistiek en commercieel theater.

 

Hugo Claus heeft daar eens iets moois over gezegd. Hij regisseerde op het Leidseplein de voorstelling ‘Omtrent Deedee’. De halve cast bestond uit Nederlanders en drie Vlamingen. Op een gegeven moment ontstond een woordenwisseling over de verstaanbaarheid van het stuk. Hugo kwam uit de zaal, liep naar voren en zei: ‘Ik wil dat deze discussie nu stopt. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij.’ Hij liep het trapje weer af naar beneden en sprak de gedenkwaardige woorden: ‘Wij spraken al Nederlands toen jullie nog in de bomen hingen’. Claus doelde daarmee op het West-Vlaams, het oudste Nederlands, dat rond Brugge is ontstaan. De wieg van het Nederlands ligt rond Brugge, het New York van die tijd.

Hugo heeft een zesde zintuig. Hij ziet meer dan een gewoon mens, daar is hij mee geboren. Hij kiest zijn acteurs, geeft ze de ruimte waardoor ze hem weer inspireren. Zo ontstaat er een bijzondere wisselwerking. Hij is een multitalent, een soort Leonardo da Vinci. Het is een droom om met hem te werken en daarbij is het ook nog eens een minzaam mens. Ik speelde onder zijn regie in Het Sacrament (1989). Onlangs heb ik de film teruggezien en was aangenaam verrast. Volgens mij is het Hugo’s beste film, omdat de situatie in Vlaanderen zo goed getypeerd is. Op het eerste gezicht lijken de Vlamingen progressief, maar in de kern zijn ze behoudend en worstelen ze met veel complexen.

Ik heb iets met taal. Het interesseert me. De overeenkomsten tussen het West-Vlaams en het Fries zijn groot. Dat komt omdat Karel de Grote de kusten van Engeland, Nederland, België, Frankrijk en Scandinavië heeft bevolkt. Hij haalde Duitsers hier naar toe om de handel te bevorderen. Ze spraken allen één taal, het Ingveoons. Daar zijn fossielen van terug te vinden in het Oostends, het Zaandams, het West-Vlaams, maar ook in het Fries. Ik vind vooral de manier van spreken interessant. De klank, de intonatie, de muzikaliteit, ik vind dat veel mooier dan Algemeen Nederlands.

Het is zonde dat de verschillende talen/dialecten hier niet erkend worden. Dat men de waarde er niet van inziet, vind ik spijtig. In Nederland gaat men daar beter mee om. Het Fries is zelfs de tweede rijkstaal. Daar ben ik wel eens jaloers op. Het Brabants is niet erkend, het West-Vlaams ook niet. En dat terwijl het West-Vlaams net zover van het Nederlands afstaat als het Fries. De stad Brugge is eigenlijk een fossiel uit de Middeleeuwen, dat is ook met het Brugs het geval. De woorden zijn wel niet meer dezelfde, maar het ritme van de taal is dat wel.

 

Ik vind het spelen in een goede comedy evenveel waard als het spelen in een stuk van Shakespeare.

 

Het theater zit me in de genen. Mijn moeder was actrice en stond nog op de planken, toen ze in verwachting was van mij. Ik ben gezoogd in het theater. Godzijdank heeft geen van mijn drie kinderen acteur als beroep gekozen. Je kunt er niet meer je brood mee verdienen. Jaarlijks raad ik diverse mensen af om naar de theaterschool te gaan. Ze kunnen beter gaan studeren en acteren in hun vrije tijd. Dat is de realiteit. Het is een mooi beroep, maar het heeft geen toekomst. Dat verandert niet meer.

De repertoiregezelschappen in Vlaanderen zijn midden jaren negentig afgeschaft. Een enorme verarming. De Koninklijke Nederlandse Schouwburg in Antwerpen, Nieuw Toneel Gent en de Koninklijke Vlaamse Schouwburg in Brussel zijn opgeheven. Vroeger speelden we bij de kns zes voorstellingen in de week. Nu zijn dat er nog maar vier per maand.

Wat mij hogelijk heeft verbaasd, is dat de Koninklijke Nederlandse Schouwburg, het oudste en verreweg voornaamste theatergezelschap, van de ene op de andere dag, zonder slag of stoot is afgeschaft. Er is zelfs geen stukje in de krant aan gewijd. En dat terwijl het gezelschap al 170 jaar bestond. Natuurlijk is het normaal dat er wordt vernieuwd. Maar wat er nu gebeurt is heel erg. Een hele bedrijfstak wordt vernietigd. Vijfennegentig procent van de acteurs zit in de WW. En dat terwijl het amateurtoneel bloeit als nooit tevoren. Antwerpen is een echte theaterstad. Er zijn ontzettend veel amateurgezelschappen en de voorstellingen worden heel goed bezocht. Van de tien Nederlandssprekende Belgen die naar theater gaan, wonen er zeven in Antwerpen.

Theater was in de zeventiende eeuw verheven. Het werd beschouwd als kunstzinnig. Net zoals in Nederland tijdens de eeuwwisseling. Willem Royaards en Eduard Verkade moesten niets hebben van het platte, vulgaire, volkse theater. Ze spuwden op Herman Heijermans. Ik vind dat toneel niet elitair moet zijn. Shakespeare en Molière konden zich dat ook niet permitteren. De zaal moest vol. Ze waren de twee meest commerciële schrijvers van hun tijd en zijn er rijk mee geworden. Vandaag de dag zijn we dat enigszins uit het oog verloren. Er gaan bakken subsidie naar het zogenaamde postmoderne theater, waarvan de vorm belangrijker is dan de inhoud en waar maar vijftien procent van de toneelliefhebbers naar toe gaat.

In Vlaanderen is het theater altijd volks geweest omdat het Nederlands in Vlaanderen altijd geweerd is. Op de lagere school werd je in het Vlaams onderwezen, maar zodra je verder ging leren werd Frans gesproken. Ik ben waarschijnlijk een van de laatste acteurs in Vlaanderen die geen onderscheid maakt tussen artistiek en commercieel theater. Ik vind het spelen in een goede comedy evenveel waard als het spelen in een stuk van Shakespeare.

In Engeland is dat precies hetzelfde. Daar haalt men zijn neus niet op voor volkstoneel. Dat is ook de kracht van het Engelse theater, het is niet snobistisch. Het is de bourgeoisie die elitair theater wil. Als de gewone man het niet begrijpt, wordt het pas interessant. In Engeland hebben ze daar trouwens een mooie term voor: ‘arty farty’. Als acteur vind ik dat ik altijd aan de kant van het publiek moet staan en niet aan die van de subsidiënten. Ik speel liever een comedy in een volle zaal dan dat ik een Shakespeare moet spelen in een enscenering die me niet aanstaat.

 

Ik kan van mezelf zeggen: ‘Il a joué tout’. Dat geeft me een goed gevoel.

 

Nu leren de studenten op de toneelschool ook hier wat ‘fijne’ kunst is. Een heel verschil met wat ik indertijd geleerd heb bij Herman Teirlinck. Die maakte dat onderscheid niet. De pech van het Nederlandse taalgebied is dat we geen grote dramaturgen hebben voortgebracht. Dit in tegenstelling tot landen als Duitsland, Frankrijk, Engeland en Scandinavië. Vondel blijft, in de Europese context, toch een bijfiguur. We hebben geen Ibsen, geen Strindberg. De voedingsbodem ontbreekt.

In het seizoen 1968–1969 heb ik een jaar in Nederland gewerkt, bij toneelgroep Globe. In het eerste jaar van hun bestaan hadden ze twee Vlaamse acteurs aangenomen. Dat waren Senne Rouffaer en ik. Ik heb het er een jaar uitgehouden. Dat lag aan het systeem. Van elf tot drie uur repeteren, om vier uur de bus in en dan het land door. Vreselijk. Ik was Antwerpen gewoon, waar we in een vast theater speelden. Met Ton Lutz en Pleuni Touw heb ik ‘Ceremonie voor een vermoorde neger’ van Arrabal gedaan. In 1985 vroeg Theu Boermans me een rol te spelen in ‘De Theatermaker’ van Thomas Bernhard. Gerard Thoolen speelde de hoofdrol. We hebben acht weken gerepeteerd. Gerard heeft vijf weken lang geïmproviseerd. Toen werd hij ineens ziek, zodat Theu zijn rol heeft moeten spelen. Thoolen was een onzekere factor. Hij zou ook de hoofdrol krijgen in ‘Vrijdag’ van Hugo Claus. Hugo durfde het echter niet aan met hem en toen ben ik gevraagd om die rol te spelen.

Ik kan van mezelf zeggen: ‘Il a joué tout’. Dat geeft me een goed gevoel. Ik heb Shakespeare gespeeld, maar ook Tenessee Williams, Tsjechov, Neil Simon en Arthur Miller. Volgend jaar ga ik opnieuw werken met regisseur Simon Eine. Daar verheug ik me op. Met hem heb ik fantastische Molières gespeeld: ‘Tartuffe’, ‘Le Misantrope’ en ‘l’Ecole des Femmes’. Ik speelde Arnolphe in het seizoen 1998–1999. Het is de meest complexe rol die je als acteur kan spelen. Molière heeft hem eigenlijk voor zichzelf geschreven, op het toppunt van zijn kunnen. Ik had die rol nooit aangedurfd als Eine niet de regie had gehad. Hij is al 45 jaar verbonden aan de Comédie Française en weet waar hij het over heeft. Ik was er heel fier op dat mensen van dat gezelschap zijn komen kijken. Ze zeiden, dat als deze voorstelling in Parijs te zien was geweest, er daar over gesproken zou zijn. Een groter compliment kan je als acteur niet krijgen.

Ik ga met Eine ‘Le Libertin’ doen, een heerlijk stuk. Het is geschreven door Eric-Emmanuel Schmidt, de meest succesvolle Franse toneelauteur van dit moment. Het is absoluut wereldrepertoire. Het stuk gaat over Diderot, die encyclopedist, een vrijzinnig man. Het stuk is vanaf februari volgend jaar te zien in het Raamtheater in Antwerpen, dat ik 25 jaar geleden mee heb opgericht. Het eerste stuk dat ik in het seizoen 1979-1980 voor het Raamtheater speelde, was ‘American Buffalo’ van David Mamet. Ik had het in Londen gezien. De schrijver was toen nog niet bekend. In Antwerpen sloeg het in als een bom. Dora van der Groen is drie keer komen kijken. Het was shockerend, nieuw en volledig naar hier getrokken.

 

Ik neem mijn vak serieus, maar ben zeker geen exhibitionist.

 

Ik ben nog steeds bezeten van toneel en ga regelmatig naar Parijs en Londen om nieuwe stukken te zien. Het teutonische theater van Berlijn ligt me minder. Engeland is op theatergebied de absolute top. Ik heb ze allemaal zien spelen: John Gielgud, Laurence Olivier, Michael Redgrave en Ralph Richardson. Ian Holm zag ik in 1964 in ‘The War of the Roses’, een onvergetelijke ervaring. Alan Bates in 1961 in ‘The Caretaker’ van Harold Pinter. Toch vond ik hem beter als filmacteur, net als Anthony Hopkins.

De grootste levende acteur is voor mij nog altijd Albert Finney. Magistraal. Ik zag hem 25 jaar geleden op woensdagavond in ‘De Kersentuin’, op donderdagmiddag in ‘The Country Wife’ en ’s avonds in ‘Macbeth’. Dat deed hij moeiteloos. Vroeger bezocht ik, als ik naar Engeland ging, twaalf voorstellingen in zes dagen. Dan moet je er wel een beetje bezeten van zijn. Dat ben ik nog altijd, maar ik selecteer meer. Nu zijn er nog maar 3 of 4 voorstellingen de moeite van het bekijken waard. De commercie slaat ook daar genadeloos toe en dat stemt me somber. Zelfs in Londen klaagt men. Het theater gaat kapot. Er wordt bovenal gemikt op toeristen. Al die gelikte musicals, daar gruw ik van.

Film is mijn grote hobby. Zelf heb ik ook veel film gedaan. Met Hugo Claus heb ik drie films gemaakt en ook met Robbe de Hert heb ik samengewerkt. De laatste rol die hij mij aanbood, Boorman in ‘Lijmen/Het Been’, heb ik geweigerd. Boorman moest Algemeen Nederlands spreken, waar ik liever had gehad dat hij Frans en Antwerps had gesproken. Dat was zo eigen aan die man. Gelukkig heb ik het Robbe kunnen uitleggen. Het heeft onze vriendschap niet geschaad.

Film is vooral wachten. Gruwelijk. Bij televisie kom je nog een beetje vooruit. Films moeten worden gemaakt bij de functie van découpage. Tegenwoordig wordt alles opgenomen. Je speelt compleet blind. Regisseur Adrian Brine vertelde me eens dat Gene Hackman contractueel heeft laten vastleggen dat hij maar ‘one take’ wil doen. Hackman wil wel veel repeteren, maar de scène moet er in een keer op staan. Dat kan ik heel goed begrijpen.

 

Een acteur is een illusionist, maar ook een chroniqueur van zijn tijd.

 

Jonge mensen hebben niet geleerd zuinig met het materiaal om te gaan. Hitchcock was daar een meester in. Hij wilde de film maken die hij voor ogen had en dat met een minimum aan materiaal. Dat procédé heeft Robbe de Hert ook toegepast in ‘Blueberry Hill’, waarin ik een hoofdrol speelde. Maar in zijn volgende film stond zijn producent dat niet meer toe.

Toen ik jong was, ging ik soms drie keer per dag naar de bioscoop. Altijd op middag. ’s Avonds ging ik nooit, dan was er te veel rumoer om me heen. Dat is ook de reden waarom ik films nu liever thuis bekijk. Ik verzamel oude films uit de periode 1936 tot 1958/59. Vooral Film Noir heeft mijn voorkeur. ‘Les Enfants du Paradis’ van Prévert blijft een van mijn favorieten. Ik heb momenteel zo’n 1200 films op video. Gabin is een van mijn lievelingsacteurs. Hij was ook zo’n ‘one take’-man. Ik bewonder hem zeer.

Gabin was een van de grootste Franse sterren en had dan ook een persoonlijke dialoogschrijver. In ‘Le jour se lève’ speelt Gabin een scène met zijn tegenspeler, een moordenaar. Die films werden in veertien dagen gedraaid. Er werd gewerkt met twee camera’s. Gabin was zo verbluft door wat zijn tegenspeler, Jules Berry, liet zien, dat hij zelf vergat te spelen. Prachtig.

Ik weiger praktisch alle uitnodigingen voor spelletjes en interviews. Het ligt niet in mijn aard. Ik neem mijn vak serieus, maar ben zeker geen exhibitionist. Eerder schuchter en timide. Het gros van de acteurs is verlegen. Dat geldt ook voor mij. Toch wil ik mensen dingen laten zien, ze iets vertellen. Een acteur is een illusionist, maar ook een chroniqueur van zijn tijd. Ik ben er fier op dat ik een broodspeler ben. Een acteur schept een wereld, waar je als publiek in meegaat of niet. Net als een goochelaar. Alleen wil ik wel meer te vertellen hebben dan het laten verdwijnen van een brandende sigaret. Ik wil aanzetten tot nadenken.’

 

 

Earder ferskynd yn de Moanne, novimber 2004

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.