‘Rembrandt is vlakbij’

Publisearre op 29 juli 2019

KAREN BIES – 

Marlies Stoter is nieuwsgierig en gedreven. Een volhouder. Ze sluit zich weken op in het archief en zoekt naar feiten en verbanden, tot ze ineens de touwtjes aan elkaar kan knopen en het verhaal zich voor haar ontvouwt. Door vol te houden kreeg ze het onmogelijke voor elkaar: het meest persoonlijke portret van Saskia dat Rembrandt ooit heeft geschilderd naar Leeuwarden halen.

 

Kunst raakt me enorm. Ik was nog heel jong toen mijn moeder ons meenam naar ‘Het Lam Gods’ van de gebroeders Van Eyk, in de Sint Baafskathedraal in Gent. Zij zei: ‘Dit vond je grootvader het mooiste werk op aarde.’

 

De conservator oude kunst van het Fries Museum heeft hard gewerkt aan de tentoonstelling ‘Rembrandt en Saskia: Liefde in de Gouden Eeuw’. Marlies Stoter (1960) was bezig met de catalogus deze zomer, terwijl anderen naar voorstellingen van Under de Toer gingen. De bus van het museum naar de kunstwerken ‘Escher in het graan’ op het Bildt, vertrok zonder haar. ‘Ik had dat zo graag willen zien! Maar ik had echt geen tijd. Ik zat met artikelen en plaatjes in mijn studeerkamer, de gordijnen dicht tegen de warmte.’

Marlies Stoter heeft het druk. Al jaren, eigenlijk al sinds de eerste plannen voor dit nieuwe museum aan het Zaailand, dat in 2013 zijn deuren opende. ‘Ik werkte intensief aan ‘Ferhaal van Fryslân’. Ik schreef mee aan ‘Fries goud en zilver’ (2014), samen met de Ottema Kingma Stichting. Een heel mooi driedelig boek, maar het was bijna teveel. En daarna de tentoonstelling over Alma-Tadema en alles wat daarbij kwam. Dus het is eigenlijk nooit meer rustig geweest.’

Wanneer begon je aan Rembrandt en Saskia?
‘Het idee was er al heel lang. Maar om het groots aan te pakken en bepaalde bruiklenen te krijgen moesten we eerst hiernaartoe verhuizen. Hier is klimaatbeheersing, een eigen depot, je kunt de vrachtwagen naar binnen rijden, een plek waar de kisten met schilderijen kunnen acclimatiseren. In het oude museum aan de Turfmarkt was dit absoluut niet mogelijk geweest. Daar krijg je geen Rembrandt! De schilderijen stonden daar in de kelder van de nieuwbouw uit de jaren ’70. Je kon geen kant op, het was slecht te zien, er was geen fatsoenlijke verlichting. Als je een tentoonstelling wilde inrichten moest alles door die tunnel naar de overkant van de weg. De lift was zo klein, een beetje groot werk kon daar niet in, dat moest via de trap. Hier is alles zoveel handiger. Je zet de schilderijen, het textiel en het gepoetste zilver van tevoren in het transitodepot en alles staat klaar op het moment dat je gaat inrichten.’

‘Ik denk niet met weemoed aan het oude museum terug, maar ik ben wel blij dat ik het heb meegemaakt. In het oude Eysingahuis ging ik wel eens in de Bisschopkamer zitten, op zo’n donkere novemberdag met een klein lichtje aan. Dan was het net alsof je weer in de 19e eeuw was. Maar om aan een nieuw publiek een verhaal uit te leggen functioneerde het niet meer.’

Tijdens haar studie in de jaren 80 werkte Marlies Stoter al in het Fries Museum. Ze was vijf jaar in Amsterdam conservator voor de bedrijfscollectie ‘Dutch Renaissance Art’ van de Stergroep. Later keerde ze terug naar Leeuwarden.

Waarom wilde je kunstgeschiedenis studeren?
‘Eerst had ik mijn doctoraal Nederlands gehaald en een onderwijsbevoegdheid. Mijn ouders vonden het verstandig dat ik een beroep leerde waar je mógelijk mee aan het werk kon komen. Het was de verloren generatie van de jaren 80, toen er op elke baan vijfhonderd mensen solliciteerden. Maar toen begon ik aan kunstgeschiedenis. Omdat… Kunst raakt me enorm. Ik was nog heel jong toen mijn moeder ons meenam naar ‘Het Lam Gods’ van de gebroeders Van Eyk, in de Sint Baafskathedraal in Gent. Zij zei: ‘Dit vond je grootvader het mooiste werk op aarde.’ Met grote ogen stonden wij, mijn oudere broer en mijn jongere zus en ik, te kijken in die stille kerk, terwijl moeder uitlegde. Mijn moeder was onderwijzeres en zeer belezen. In onze ogen wist ze altijd alles en anders zocht ze het wel op.’

En hoe kwam je in die tijd aan werk?
‘Ik ben afgestudeerd in moderne kunst en had besloten: welke klussen er ook op mijn pad komen, ik doe alles. Dat heb ik ook gedaan. Tijdens mijn studie gaf ik lezingen in dorpshuizen. Met een gammele bus ernaartoe en ’s avonds laat er weer vandaan zien te komen. Een Groninger koek of een fles niet zulke lekkere wijn als beloning in mijn tas. Bijvoorbeeld als de dames van het dorp naar een tentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag wilden, dan belden ze je op of je daar een lezing over wilde houden. Ik kocht de catalogus, was avondenlang aan het voorbereiden. Als ik daar nog aan terugdenk… Er was natuurlijk nog geen internet. Ik haalde boeken uit de bibliotheek voor plaatjes. Ik legde het boek op de grond met goed daglicht eromheen en een wasrek erboven. Ik hing mijn fototoestel in het wasrek, precies boven het plaatje en drukte af. Haalde de dia’s op bij de fotograaf, ging ze inramen, ging met de trommel dia’s en mijn verhaal naar het dorpshuis. Natuurlijk bleef zo’n trommel altijd een keer hangen en kukelden de dia’s naar beneden. Maar de mensen waren dankbaar. Ik stak er veel tijd in. Als ik een stukje over een jonge kunstenaar en zijn eerste expositie schreef, ging ik wel drie of vier keer op visite. Ik wilde me echt verdiepen in wat zo’n kunstenaar deed en bedoelde, en of ik dat ook zag in zijn werk. Ik wilde iets oprechts kunnen schrijven.’

Je studeerde in 1988 bij het Fries Museum af op de kunstenares Jeanne Bieruma Oosting, je maakte er gelijk een tentoonstelling en een boek van.
‘Ik was als psycholinguïst afgestudeerd bij Nederlands. Dan heb je zo’n doorwrochte scriptie geschreven en dan blijft hij liggen op de plank bij een hoogleraar. Dat wilde ik niet weer bij kunstgeschiedenis. Jeanne was al een dame op leeftijd en ik heb haar eindeloos geïnterviewd in Amsterdam en in haar huis in Almen. Ze was niet altijd even toeschietelijk. Als meisje uit een adellijk gezin van de 19e eeuw moest ze met een adellijke echtgenoot trouwen maar dat was ze niet van plan. Ze wilde kunstenares worden. Ze ging naar Parijs, net als Charlotte van Pallandt. Haar heb ik ook gesproken. Charlotte was getrouwd en daarna gescheiden. Maar dat was goed, want ze had haar plicht gedaan. Jeanne niet. Ze kwam uit een zeer rijke familie maar ze had een heftig leven. Haar vader wilde haar financieel niet helpen. Jeanne beet op een houtje en had in Parijs een paraplu om de regen uit haar kamer te houden. Ze bleef extreem zuinig voor zichzelf, ook nadat ze huizen en land van haar ouders had geërfd. Ze zat op gescheurde stoelbekleding in kamers met halve gordijnen. Soms belde ze me op: ‘Hee Marlies, ik ben inmiddels zo belabberd, ik heb iemand in huis die voor me zorgt. Mijn kleren zijn heel en mijn panty’s ook en mijn haar is gekapt!’ Daar was ze helemaal verrukt van. Een vriendschap kun je het niet noemen. Jeanne had te vaak in haar leven het lid op de neus gehad om warm te zijn. Maar ze vertrouwde me wel.’

Wat deed je daarna precies in Amsterdam?
‘In 1989 maakte ik een boek en een tentoonstelling over het Leeuwarder zilversmidsgeslacht Van der Lely. Een van de grootste bruikleengevers was een verzamelaar uit Amsterdam, Joost Ritman van de Stergroep. Ik werd gevraagd om conservator van die kunstcollectie te worden. Ze hadden zilver, glas, schilderijen, majolica keramiek, meubelen, een art nouveau juwelenverzameling. Er was een ongelooflijke collectie van wel 100 etsen van Rembrandt. Ik speurde naar nieuwe aanwinsten, deed onderzoek, overlegde met experts van musea, zag zeldzame dingen. Het bedrijf had goede contacten met het Rijksmuseum. Zo leerde ik een hele andere kant van kunst, namelijk de handel, de beurzen, het veilingwezen. En het werken in een familiebedrijf.’

Je vertelde over je moeder dat zij graag alles wilde weten, en anders zocht ze het wel op. Die gedrevenheid heb jij ook.
‘Het klopt, er is niks mis met mijn arbeidsethos. Mijn man vindt dat het soms wel een onsje minder kan. Mijn ouders werkten allebei fulltime. Vader voer, was kapitein en was weken achter elkaar weg. Moeder stond voor de klas en was kapitein op het schip thuis. Wij hadden altijd een meisje dat op ons paste, zij waren de grote zussen in het gezin. Ze hoorden er helemaal bij. We hebben er drie gehad, ze gingen pas weg als ze trouwden, dus dat zegt genoeg. Ik had een gouden jeugd. Ik ben opgegroeid in een boerendorpje, Kamerik bij Woerden. Ik herinner me het meehelpen op de boerderij, de schapen halen, het hooien, de dieren. De moeders van vriendinnetjes werkten ook altijd, als boerin. Die vrouwen zaten nooit. Mijn ouders zeiden: ‘Wat er ook gebeurt, je moet voor jezelf een boterham kunnen verdienen.’ Dat sprak vanzelf. Toen onze kinderen kwamen heb ik me niet schuldig gevoeld dat ik werkte. Het allerleukste van dit werk is dat het nooit sleur is. Bij elke tentoonstelling leer je zo verschrikkelijk veel over een onderwerp. Je verdiept je. Ik wil gegevens combineren, de touwtjes vastmaken, antwoord op de vragen die ik heb. Ik kan weken achtereen in het archief zitten. Als ik iets ontdek is dat heerlijk. Een soort politiewerk, maar minder misdadig.’

Voel je dan een soort eureka-moment?
‘Een historische sensatie. Een keer zat ik twee weken in een tent in Zeeland om onderzoek te doen in het archief van Middelburg. Mijn man en kinderen stonden ook een paar dagen op de camping. Op een dag kwam ik blij terug uit het archief: ‘Nou, ik heb het hoor! Hij is dan-en-dan doodgegaan.’ Mijn kinderen zeiden: ‘Lekker belangrijk mam. Het is honderden jaren geleden, dood was hij sowieso al.’ Die gedrevenheid is ook een valkuil. Dat je teveel werkt. Met Alma-Tadema vroeg een journalist mij: ‘Wat zijn je hobby’s?’ Ik schrok daar enorm van. Wat was dat ook alweer?’

Wat zijn je hobby’s?
‘In de tuin werken, plantjes stekken in potjes naast het huis. Wandelen in de bergen. Lezen. Ik heb in een koor gezongen. Maar het komt er te weinig van.’

Hoe houd je het vol?
‘Ik ben taai. Weet je wat zo leuk is hier? Het team. Met zijn allen toe werken naar een verhaal dat we willen vertellen, elk in zijn eigen rol, maar allemaal met de blik dezelfde kant op. Met alle collega’s is het fijn. En sinds Alma-Tadema loopt het museum zo goed. Mensen kennen ons, we zijn zichtbaarder. Het wiel draait. Dat geeft zelfvertrouwen. Er kan veel meer dan dat er vroeger kon. Directeur Kris Callens ziet kansen, hij begrijpt dat de kost voor de baat uit gaat. Kris wilde heel graag dit jaar afsluiten met Rembrandt en Saskia. Maar omdat het volgend jaar Rembrandtjaar is, zou het moeilijk worden om bruiklenen te krijgen. Ook de musea in het buitenland hadden al hun eigen plannen.’

De inwoners van Kassel zien Saskia als van hen. Het beroemde ‘Saskia im Profil im reichen Kostüm’ mocht de stad nooit meer verlaten. Hoe is het jou gelukt om haar toch naar Leeuwarden te krijgen?
‘Aan dit portret heeft Rembrandt doorgewerkt na haar dood, hij hield het altijd bij zich. De mensen in Kassel identificeren zich met die tragische romantische liefde van Rembrandt voor Saskia. Zij is de iconische dame van de stad. Het portret is alleen onvrijwillig weg geweest toen Napoleon het meegenomen had naar het Louvre. En in de jaren 90 nog eens, toen het was uitgeleend aan een tentoonstelling in Japan. Maar daar waren de mensen in Hessen zó boos over. Er zijn zelfs vragen over gesteld in de Bundesrat.

Ik ging naar Kassel om conservator Justus Lange van de Gemäldegalerie Alte Meister te overtuigen. Los van het culturele hoofdstadjaar, los van dat Saskia hier in Leeuwarden geboren is. Mijn argument was Marijke Meu. Maria Louise van Hessen Kassel, de vrouw van stadhouder Johan Willem Friso van Leeuwarden. Maria Louise, de zus van stadhouder Wilhelm VIII van Kassel, die in de 18e eeuw als kunstliefhebber het portret van Saskia gekocht had. Ik legde uit aan Justus dat Marijke Meu in Leeuwarden net zo geliefd was als Saskia in Kassel. Dat zij onze iconische heldin is.

Mijn man en ik liepen terug naar het hotel. Hij vroeg: ‘Zit de deur nog dicht? Ik zei: ‘Hij staat op een kier. Maar ik weet niet of hij dichtvalt of opengaat.’ Wij zijn vrolijk naar de Kerstmarkt in Kassel gegaan. Een paar weken later belde Justus Lange op. Hij vroeg: ‘Jullie gaan het toch het hele verhaal van Saskia vertellen, haar jeugd, haar huwelijk, hoe haar leven was, hoe Leeuwarden eruitzag in die tijd?’ Ja, dat was ons plan. Hij zei: ‘Als wij jullie hele tentoonstelling over mogen nemen om in Kassel te tonen, denken we erover om Saskia naar Leeuwarden te laten gaan.’ Wauw. Dit aanbod had ik niet aan zien komen.

Ik ben naar Kris gelopen. En dan zegt Kris heel snel: ‘Dat doen we. Dat gaan we regelen. Het is voor ons ook fantastisch, de samenwerking met een buitenlands museum. De mensen in Nederland en Duitsland kunnen van elkaars topstukken genieten.’ En vanaf dat moment is alles vlekkeloos verlopen. Kris is dan heel voortvarend. Hij durft, geeft ons kansen en vertrouwen. Dat bedoelde ik net ook met ons team. Grytsje, Femke, Lisa, Hanna, Rouke en alle anderen die aan zo’n project werken: allemaal schakels die samen een mooie gouden ketting vormen. Zo houd je het vol. Rouke houdt mij nu nauwlettend in de gaten, dat ik het niet te laat maak. Ik woon in Eelderwolde en ik moest deze week met koffertjes sjouwen en hier blijven slapen omdat het steeds zo laat werd. Dan zegt Rouke: ‘Als jij nu je koffertje klaar zet kom ik je morgen halen, zet ik wat lekkers te drinken en wat fruit in de koelkast voor je.’ Die zorg voor elkaar. Dit zijn de dingen die maken dat je het volhoudt.’

De deur gaat open. Het is Rouke.

Nog één vraag, Marlies. Je vertelde net dat je kunstgeschiedenis wilde studeren omdat je geraakt wordt door kunst. Wanneer gebeurt dat?
‘Regelmatig. Ook bij moderne kunst. Van Marlene Dumas een kinderportretje, ‘Helena’, dat in het oude Fries Museum hing tijdens de tentoonstelling ‘Face to Face’ in 1999. Ik liep er elke dag langs en dacht elke dag: Zal ik haar meenemen? Voor de glassculpturen van Roni Horn rijden we naar Museum De Pont in Tilburg. Maar ook door Rembrandt raak ik ontroerd, omdat hij je zo dichtbij laat komen. Mijn baas in Amsterdam haalde in het weekend vaak de etsen van Rembrandt uit de kast. Hij had een groot gezin en dan bekeken ze die met zijn allen. Dan borg ik ze op maandagochtend weer keurig op in de dozen. Ik had ze in handen en kon er echt naar kijken. De braam van zijn droge naald zag ik omhoogstaan, omdat Rembrandt er net iets aan had veranderd! Dan zie je, de kunstenaar is nog vlak- en vlakbij. Ik verwonder me over de schoonheid, het moment, het gebaar dat hij kon pakken.

Rembrandt is heel modern, hoor. Er is een tekening van een man en een vrouw die met elkaar naar bed gaan. In de 17e eeuw waren naakte mensen meestal Adam en Eva met een vijgenblad, of vrouwen uit de Romeinse mythologie. Fraaie lichamen waar alles aan klopt. Maar Rembrandt laat gewoon een man en een vrouw zien die de liefde bedrijven, een intiem kijkje. Zo zie je dat mensen toen helemaal niet anders waren dan nu. Ik vind dat wonderschoon.’

 

[Earder ferskynd yn de Moanne nûmer 7, 2018]

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels