Hij droomde van een onvoorstelbaar licht

RHEA HUMMEL – 

Zijn leven lang probeerde kunstenaar JanMurk de Vries (1919-2015) een overweldigende ervaring uit zijn kindertijd tot uiting te brengen in zijn werk en leven. Vijf jaar na zijn dood spreekt dat nog altijd aan: paviljoen Obe in Leeuwarden exposeerde zijn werk; een brievenboek is in voorbereiding.

Die dinsdag lag over het Friese Firdgum een grijze nevel. Toch trok de paarse voordeur van de pastoriewoning van beeldend kunstenaar JanMurk de Vries en zijn partner Wilt Cordes aan de Camstrawei de aandacht. Wilt verscheen nog voordat ik kon aanbellen in de deuropening. Vanuit de duistere gang achter hem doemde de volledig in zwart gestoken figuur van JanMurk op. Eenmaal aan het donker gewend, zag ik dat hij met uitgestrekte armen op mij af schreed. Een schrandere blik achter een zwart brilmontuur. Wilt verdween na de begroeting geruisloos in een van de vertrekken aan de lange gang. Ik zou hem nog een keer zien. Halverwege die middag klopte hij zachtjes aan. Hij ging even naar Minnertsga. Voor een boodschap.

 

Vol vuur: ‘Waar zijn wij – weer wíj – mee bezig?’

 

Het karakteristieke kunstenaarshuis op de terp herbergde vele schatten, die getuigden van een lang leven. Zwart-witfoto’s in allerhande lijstjes, slordige stapels kunstboeken. Schilderijen van zijn hand aan de muren en op de ezel. JanMurk illustreerde die asachtige dag in 2004 zijn levensverhaal met de relikwieën rondom hem. Soms roerend in het porseleinen theekopje als de woorden niet kwamen of hij kortstondig de draad van zijn betoog verloor. Soms ook in gedachten verzonken. Maar meestal alert, met een flikkering in zijn ogen.

Direct nadat we aanschoven aan de houten ronde tafel reikte hij naar het portretje van zijn tweelingzus Alie. Hij sprak in de wij-vorm over zijn kindertijd. Dat kwam door haar. Zij waakten over elkaar. Alie zag het dan ook meteen toen haar tweelingbroer zich in de pauze tegen de blinde muur van hun lagere school aandrukte. Wat er met hem was, wilde ze weten. Hij kon het niet goed onder woorden brengen. De kleine jongen raakte overspoeld door paniekgevoelens over de ruimte. Hij voelde zich zó nietig. Op dat schoolplein in Nij Beets ervoer hij voor het eerst de kwetsbaarheid van ons bestaan. Die overweldigende ervaring wilde hij in zijn beeldend werk tot uiting brengen.

Ook het portret van zijn oud-verloofde Baukje de Boer hing binnen handbereik in JanMurks zit- en slaapkamer aan de voorkant van de oude pastorie. Zij verbraken hun verloving in stilte, in de Jachthavenstraat nummer negenendertig. Hij kende het wel, de constructies waarin de man relaties aanging met andere mannen, buiten het huwelijk om. Hij kon dat niet. Zij gingen uit elkaar. Volledig van de kaart vertrok hij daarna naar Terschelling. Daar kwam hij in contact met mevrouw Wouters. Ook haar beeltenis sierde de wand. Zij toonde niet alleen interesse in zijn werk. Ze doorzag ook JanMurks worsteling met zijn geaardheid. Mooi vond zij hem. Van binnen en van buiten. Zij drukte hem op het hart om van zijn binnenkant geen probleem te maken. Leef toch zoals jij leven moet, gaf mevrouw Wouters hem mee, dan word jij een gelukkig man. Haar zwart-wit portret herinnerde JanMurk aan deze wijze woorden, die hij zijn verdere leven ter harte nam. Hij zou zijn eigen weg volgen. Op alle levensgebieden.

Dit betekende dat hij soms weerstand ondervond. Ook van mensen dichtbij. Zoals toen hij zich als protestant tot het katholisme bekeerde. Zijn broer Klaas en zus Fettie waren faliekant tegen. Hij herinnerde zich dat zijn broer brieste: ‘Astou rooms wurst, wurdt dat fa sien doad’. Na een korte stilte, met ontroering in zijn stem: ‘Vader omhelsde mij als eerste toen hij het hoorde. En we waren helemaal niet zo omhelzerig’.

Als kind al voelde JanMurk zich tot het katholicisme aangetrokken. Toen hij nog Jan heette. De naam van zijn jonggestorven moeder Murkje verbond hij aan zijn eigen naam, nadat zijn broers en zussen hun kinderen niet naar haar vernoemden. Hij bezocht samen met zijn buurjongetje, in zijn geboortestad Bolsward, de oude, roomse kerk. De kleine Jan bewonderde de grote, romantische schilderijen van de kruisstatie. Decennia later mochthij de negentiende-eeuwse werken restaureren. Stuk voor stuk nam hij ze onder handen. Het ging de kunstenaar niet alleen om het esthetische aspect van dit gezindte; de mystieke aanwezigheid van God in ons midden sprak hem aan. Maar ook het sociale facet telde. Gemeenschap vieren. Elke zondag met dezelfde parochianen de kerkbank delen. Hun bezorgde vragen als hij eens een zondag oversloeg. Ook dat had hij geleerd van de ruimte-ervaring uit zijn kindertijd: als mens alleen stel je niet zoveel voor. Met nadruk in zijn stem: ‘Je moet als mens van jezelf houden, maar meer van de ander en met elkaar één worden’.

Toch had hij de laatste jaren een verlaten gevoel over zich. De afgelegen plek aan de waddendijk waar hij woonde en werkte droeg daaraan bij. Generatiegenoten met artistieke ambities verbleven daar nagenoeg niet. Sinds Wilt en hij in het pand op de terp trokken, stroomden de opdrachten voor doopvonten, kerkramen en andere toegepaste kunst binnen. In dat opzicht bracht het huis, met de middeleeuwse kerktoren in de achtertuin, geluk. Maar JanMurk bleef terugverlangen naar de stad. Naar het Harlinger huis, dat ze onder akelige omstandigheden moesten verlaten. Elke middag stapten Wilt en hij in de auto naar de havenstad. Voor koffie in Zeezicht. Even de Noorderhaven voelen. Het duurde JanMurk te lang op de terp; hij moest eraf.

Innerlijke onrust dreef hem ook steeds opnieuw naar het witte doek. Eenvoudig werd het artistieke proces niet. Nooit dacht JanMurk als hij een werk af had: dat is me even goed gelukt. Hij bleef onzeker. Dat gevoel overstemde het resultaat. JanMurks werk in opdracht kwam juist spelenderwijs tot stand. Ook al droeg het onmiskenbaar zijn signatuur. Van de vogel in beweging. Maar ook omdat hij als enige vloeibaar acrylaatglas gebruikte voor zijn glas-in-loodramen. JanMurk kon door zijn vakmanschap en materiaalkennis maken wat hij wilde. Maar daar ging het hem niet om. Hij bleef proberen het onbeschrijfelijke gevoel uit zijn kindertijd in beelden te vatten.

Tot op hoge leeftijd boog JanMurk zich ook nog dagelijks over het werk en leven van andere kunstenaars. Elke middag zeeg hij neer in het kleine paarse stoeltje voor het raam met uitzicht op de Friese weiden. Hij las dan in de vele kunsttijdschriften en – boeken, die zijn immer uitdijende collectie rijk was. Hij onderzocht wat hen bewoog. Zocht naar paralellen. Vol vuur: ‘Waar zijn wij – weer wíj – mee bezig?’.

De laatste jaren voelde JanMurk voortdurend dat hij een muur moest schilderen. Een huis zonder ramen. Het Harlinger huis. Het dook steeds op in zijn dromen. Het stond fier en recht overeind, omringd door ruïnes. In zijn droom vloog hij in het huis de ruimte in. Hij ontwaakte van veel licht. Daarover droomde hij vaak. JanMurk verwachtte dat hij na zijn dood in een onvoorstelbaar licht terechtkwam.

Daar is hij nu.
In dat licht.

 

Dr. Rhea Hummel schreef ‘Kunstlevens. Hedendaagse Nederlandse beeldend kunstenaars en schrijvers over hun levensbeschouwing’ (2011). Ze doet onderzoek voor het lectoraat Kunst en samenleving en begeleidt studenten van kunstopleidingen in het noorden bij het schrijven van hun onderzoek.

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.