Geen mens achter de dijk

GERBEN DE VRIES – 

In ons dromerige dorp werd, alweer meer dan een halve eeuw geleden, een verbindingsweg aangelegd tussen de dorpsstraat en de nieuwe Rijksweg 43. Die kreeg bijna vanzelfsprekend de Friese naam Ferbiningswei. Zoals de dorpsvaart officieel it Ges heette maar door de dorpsbevolking gewoonweg de Ald Feart genoemd werd, zo kreeg ook deze verbindingsweg een eigen naam. It Dwersdykje. In Friesland zijn ‘weg’ en ‘dijk’ nu eenmaal synoniemen, in die zin dat een weg vrijwel altijd ‘dijk’ genoemd wordt. Dat heeft natuurlijk te maken met de waterrijke geschiedenis van grote delen van de provincie, in het bijzonder in het Lage Midden. Om droog en veilig naar de naburige boerderij of naar een ander dorp te kunnen lopen, werden tegen de hoge waterstanden dijken en dijkjes aangelegd. Die dijken waren meteen ook wegen.

 

Bij deze sterke nadruk op de techniek van de dijkenbouw zie je opeens wat er in dit boek mist. De mensch!

 

Deze taalkundige exercitie is niet in het monumentale boek Dijken van Nederland van Eric-Jan Pleijster, Cees van der Veelen en Robbert Jongerius te vinden. Monumentaal overigens vooral in omvang en gewicht. Als het een voortreffelijke studie was geweest, had gesproken kunnen worden van een ‘dijk van een boek’. Dat is het helaas niet geworden. Het is eigenlijk niet duidelijk voor wie het boek geschreven is. Voor de vakbroeders, voor de leken, voor de koffietafels? Het ziet er van buiten goed uit. Natuurlijk is het formaat iets te groot, want uitgevers en vooral vormgevers menen dat naslagwerken vooral fors moeten zijn. Foto- en kaartmateriaal zijn ook prima verzorgd. Maar er ontbreekt iets aan het boek en dat iets zag ik pas toen ik de helft van het boek al doorgeworsteld had.

Al op de allereerste kaart is te zien dat Friesland met Zuid-Holland de provincie is met veruit de meeste dijken. Binnendijken en slaperdijken vooral, om maar eens te knipogen naar het standaardwerk van Klaas Arjens Rienks en Georg l;udwig Walter over deze dijken in Friesland. Binnendiken en slieperdiken yn Fryslân wordt evenwel niet in de literatuurlijst vermeld, ongetwijfeld omdat de Rotterdamse landschapsarchitecten het Fries niet machtig waren. Dit gemis is op zichzelf niet dramatisch, al geeft het wel te denken.

Bij de historische behandeling van de dijken in Nederland worden diverse ‘dijkenperioden’ onderscheiden, van de vroegste periode tot bijvoorbeeld 1800-1950 en 1950-1985. Er wordt onder meer gewag gemaakt van de vroegste dijkjes van Friesland, die in de Late IJzertijd werden opgeworpen bij Peins en Dongjum. Dat was nog voordat de terpen in het landschap verschenen. De auteurs stellen ietwat geringschattend dat deze opgestapelde ‘dijklichamen’ niet meer dan 70 cm hoog waren, maar vermeldden later niet dat zeedijken tot enkele eeuwen geleden ook nooit hoger dan ruwweg een meter waren. Bovendien komen ze weer eens met de ‘zeeborg’ op de proppen, die volgens de 12e eeuwse Rüstringer Rechtsregels als een ‘gouden band’ om heel Friesland zou liggen. Ammehoela. Toen moesten de kloosters nog met de organisatie van een bovenlokale waterbeheersing beginnen.

De schrijvers selecteerden 40 Nederlandse dijken en maakten daar ‘dijkportretten’ van. Van de vele dijken in Friesland werden er slechts twee uitverkoren, het complex Poldijk, Nieuwe Bildtdijk en Oude Bildtdijk alsmede de grote Slachtedijk. Dat is aan de karige kant, terwijl de foto’s van de Slachte op zijn best kiekjes te noemen zijn. Ook is niet helemaal duidelijk waarom in de meeste andere gevallen één enkele dijk onder de loep genomen werd en in Friesland hele dijkcomplexen. Misschien omdat bijvoorbeeld de Pingjumer Gulden Halsband toch teveel afgegraven was? In ieder geval is de Slachtedijk door de manifestatie Simmer 2000 natuurlijk ook een icoon van Friesland geworden.

De helft van het in tekstueel opzicht toch wel erg droge boek bestaat uit ‘Dijkenbouw’, ‘Toekomstdijken’ en ‘Dijktypologie’. Bij deze sterke nadruk op de techniek van de dijkenbouw zie je opeens wat er in dit boek mist. De mensch! In het historische gedeelte wordt nog wel gerept van de rol van de kloosters bij de organisatie van de dijkenbouw, maar daarna lijkt de mens nauwelijks meer iets met het verhaal van de dijken te maken te hebben. Dat is op zijn minst curieus. Van onderop werden al eeuwen waterkerende organisaties in het leven geroepen, van zeewerende en grote boezemwaterschappen tot allerlei polderwaterschapjes ter grootte van een postzegel. Het waren ménsen die de 22.000 km aan grote en kleinere dijken in Nederland aanlegden. In de 19e eeuw werd de rol van de rijks- en de provinciale overheid groter en dat resulteerde in deze context in de oprichting van Rijkswaterstaat en in elk gewest een Provinciale Waterstaat. De ingenieurs van deze diensten gingen samen met de boeren de wateroverlast te lijf en bestudeerden de bovenlokale en zeker ook bovenregionale aanpak van de zeedijken. Over die mensen lees je in Dijken van Nederland vrijwel niets.

Het blijft hoogst merkwaardig dat de ingenieurs zo weinig aandacht aan de mensen achter de dijken besteedden. De beroepsgroep staat niet bekend om zijn overmatige bescheidenheid, dus wat meer focus op de eigen groep was helemaal niet misplaatst geweest Dat ook ingenieurs mensen zijn blijkt onder meer onder in het hoofdstuk ‘dijktypologie’. Ter verdediging tegen het zeewater bestaan niet alleen dijken die wakers en slapers heten, maar ook dromers.

 

Dijken van Nederland, Eric-Jan Pleijster, Cees van der Veelen en Robbert Jongerius. Uitgeverij Nai010, 2015, 344 pagina’s, €49,50.

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.