Horst Dijkstra: ‘Mijn schilderen is één groot naar binnen kijken.’

Publisearre op 21 september 2017

EELTSJE HETTINGA – 

De lelijkheid van de wereld is in het wonderlijk eigenzinnige werk van schilder Horst Dijkstra zo lelijk gemaakt dat die, absurd genoeg, een fabelachtig soort schoonheid kent. Dood, lijden, geweld en waanzin zijn in zijn werk nooit zonder humor – zwarte humor wel te verstaan. ‘Horst Dijkstra,’ zegt kunsthistoricus Huub Mous, ‘verstaat de kunst om de verbeelding van het menselijk lijden tot een bijna dierlijke ervaring te maken.’

Tot op de dag van vandaag trekken ze veel met elkaar op: de in Leeuwarden wonende en werkende schilders Anne Feddema, Henk Krist, Eddy Sikma en Horst Dijkstra. In het verleden exposeerden ze ook verschillende keren met elkaar. In de kroeg lieten ze zich soms als schildersgroep fotograferen, bijvoorbeeld in het legendarische Antwerper café Van Beveren. Niet zelden gingen ze gezamenlijk naar Bremen, Hamburg of Düsseldorf om er in de musea rond te neuzen.

‘Samen in een grote bus, ik achter het stuur. Er werd ook wel eens een neut gedronken,’ zegt Dijkstra ganz eufemistisch, ‘maar voorop stond om zoveel mogelijk kunst te zien. Die Duitsers zijn, ook wat hun kunstcollecties betreft nu eenmaal sehr gründlich, bijvoorbeeld als het om het werk van de schilders van Die Brücke gaat. Ik herinner me nog een reis naar de Kunsthalle in Düsseldorf, met een letterlijk en figuurlijk fantastische overzichtstentoonstelling van Otto Dix. Iedereen van ons totaal perplex.’

Zowel het werk van Henk Krist als het vroege werk van Anne Feddema kennen die bizarre absurditeit waar Dijkstra een meester in is. Waar bij Feddema de heer Jezus Christus plotseling als Mickey Mouse kan verschijnen, daar wordt diezelfde Christus bij Dijkstra afgebeeld als een door waanzin besprongen wezen, gekweld, gepijnigd en schreeuwend als een gewond dier, bijvoorbeeld in het doek ‘Gekruisigde 1’.

 

Lijden
‘Het lijden is een onontkoombaar fenomeen. Het is niet te verklaren. Men kan het wel proberen uit te beelden,’ schreef Dijkstra destijds bij de groepstentoonstelling Een kwart Christus in zicht, waarbij het bovengenoemde kwartet schilders in de slag was gegaan met de thema’s leven, lijden, liefde en licht, oftewel voor ieder een kwart stukje Christus..

‘Met dat christelijke geloof heb ik trouwens niets,’ zegt hij in zijn atelier op driehoog in een flatgebouw schuin tegenover het Leeuwarder Europaplein. ‘Ik ben niet zo’n gelovige jongen. De bijbel, dat is één groot sprookjesboek. Niets anders dan moord en doodslag, volkeren die elkaar uitmoorden en een god die een olifantenkop heeft. Wel geloof ik in een scheppend universum, waarin, zoals Einstein beweerde, sprake is van sturing, maar dan een sturing van zuiver natuurkundige aard.’

v.l.nr. Henk Krist, Eddy Sikma, Anne Feddema, Horst Dijkstra, 1993.

Gaat het om Bijbelse taferelen in de schilderkunst, dan is er wel degelijk ontzag en bewondering, zeker waar het om kunstenaars gaat als Max Beckmann, Edvard Munch en Otto Dix, typisch expressionistische schilders die in hun werk nog wel eens willen aanknopen bij de Bijbelse beeldtraditie, ook al hebben ze met het geloof zelf weinig tot niets.

Ze zijn in zekere zin zijn ‘vaders’, al kan dat rijtje eigenlijk niet zonder de Engelse schilder Francis Bacon. Het gaat om een vorm van expressionisme die even rauw is als lyrisch. Met name dat rauwe element is iets wat je volgens Dijkstra ook terugvindt in het vroege werk van Anne Feddema, Henk Krist en Boele Bregman, stuk voor schilders voor wie hij de nodige waardering voor heeft. Omgekeerd geldt dat trouwens ook voor Feddema. Hij schreef bij het vroege werk van Horst Dijkstra het gedicht ‘Donquichotterie’.

 

 

DONQUICHOTTERIE

Over onpraktisch-
Idealistische handelwijzen
Zijn we het snel eens
Niet doen!
Zult u zeggen
Maar zo werkt
Het niet!
Als je scheerbekken
Een flambard is
Je lans een penseel
Je nagejaagde liefde
Het perfecte schilderij
Met de hitte uit Toledo
Hangend in het atelier
Met je oogharen
Vol zout
Zet je de tekening neer
De vallende nacht
Verzacht de kleuren
Je knecht wil rusten
Ook de schilder
Heeft nu een kalm oog
Tot een lichtbundel autolamp
Hem stilzwijgend vertelt

Weer niet gelukt!

Anne Feddema

 

Diender
Horst Dijkstra (58) bracht zijn jeugd door in de buurten achter het Cambuurstadion. ‘Een arbeiderswijk waar het soms ruig aan toe ging, maar zonder dat ik de buurt asociaal wil noemen.’ Zijn vader had een baan als fotograaf bij de Leeuwarder Papier Fabrieken, beschikte daar over een eigen studio en knutselde zo nu en dan ook nog wel eens een doekje in elkaar. ‘Het was een man met een geweldig gevoel voor esthetiek, structuur en compositie.’

Na de middelbare school was er het grote Niets. Dijkstra zwierf een paar weekjes op de pedagogische academie in Leeuwarden rond, kon er zijn draai niet vinden, vond het leven doelloos en zinloos. Op een avond zag hij een advertentie in een televisiegids: Dienders gevraagd! ‘Ach, dacht ik, laat mij de smerisopleiding doen. Een eenjarige opleiding, met een praktijkjaar er achteraan. En als arme sloeber nog verdienen ook.’

In het tweede jaar van zijn opleiding diende Dijkstra bij het korps in Den Haag. Al wandelend door de stad bezocht hij meer dan een keer het Haags Gemeentemuseum waar hij voor het eerst het werk van Beckmann, Franz Marc, Otto Dix en George Grosz zag. ‘Al die Duitse expressionisten, hun werk raakte me enorm. Het groteske, het bizarre, de vrijheid van vormen, al die figuren, niet zoals ze als persoon eruitzien, maar hoe hun ziel eruitziet. In Den Haag is pas echt mijn interesse voor het schilderen begonnen.’


Scorcese
Hoewel hij van jongsaf al tekende en in zijn jeugd weg was van alles wat strip en cartoon was, begon hij pas daadwerkelijk met schilderen na het zien van Life Lessons (1989) van Martin Scorcese. ‘Een verpletterend goede film. Die hoofdpersoon die het deksel van een vuilnisvat als palet gebruikt, terwijl hij als een idioot de verf op het doek smijt. Zijn vriendin denkt dat ze via hem en zijn status kan doordringen tot de jetset van de stad New York.’

‘Hij wil haar eigenlijk alleen voor de neuk, anders kan-ie niet schilderen. Ze vernielen elkaar. Als ze uiteindelijk foetsie is, blijkt dat hij niet zonder haar kan, want anders komt er niks op het doek. Zonder haar lukt het niet.’ Dijkstra loopt naar de keuken om koffie te zetten, de regen van september plenst en trommelt tegen de ramen, overstemt de muziek van Mozart die zachtjes door de kamer en het atelier rolt.

Gekruisigde 1 (1992, 81 x 125 cm)

.

 

Het is niet alleen film die hem aanzet tot schilderen, ook de poëzie doet dat. ‘Ik hou van de gedichten van Marsman, soms ook van die van Lodeizen. Van de Friese dichters ken ik het werk van Tsjêbbe Hettinga en Anne Feddema. ‘Van het gesprokene versta ik doorgaans geen ene biet. Ik ben nu eenmaal niet zo goed in mijn Fries.’

Hij schraapt zijn keel, vertelt dat hij ergens in 2013 een portret heeft gemaakt met de titel Een echte Friese dichter. Hij beent naar het zijkamertje naast zijn kamer-atelier, een ruimte propvol schilderijen waar hij na lang zoeken het bewuste werk opduikelt. Het gaat om een donker, in olijfgroenachtige kleuren opgezet acrylschilderij. Het laat een groot vervormd hoofd zien dat een soort met tanden omgorde christuskroon draagt. De neus ziet er uit als een reusachtig gekromde aardappelknol, uit de linker mondhoek steekt een sigaret, terwijl het personage even verwonderd als verschrikt opkijkt, oftewel: het is de kop van de dichter die (als spiegel) het gezicht van zijn ziel zegt.

 

‘Eén groot naar binnen kijken.’
Als schilder is Horst Dijkstra de laatste jaren productiever dan ooit. Dat is wel eens anders geweest, bijvoorbeeld in de tijd, zo rond de eeuwwisseling, toen hij ‘eeuwig’ door de stad wandelde, kijkend, altijd maar kijkend, soms een praatje makend, maar meestal zwijgend.

‘Veel tijd voor schilderen was er toen niet. Er moest ook brood op de plank. Het was Sombermans tijd. Van de wereld werd ik destijds niet echt vrolijk. Nog steeds niet trouwens. Alles gaat uiteindelijk toch mis. De kunst biedt soms even verlossing, voor de rest is het afzien, lijden, zo je wilt,’ zegt Dijkstra, die overigens nog steeds graag wandelt. ‘Het is een vorm van je hoofd schoonmaken.’

Dijkstra schildert doorgaans op spaanplaat of multiplex. De verf die hij gebruikt, is vrijwel altijd acryl. Zijn manier van schilderen lijkt zo op het eerste gezicht houterig, maar dat is nogal verraderlijk, want het is veeleer tegendraads.

Landschappen kom je bij Horst Dijkstra niet of nauwelijks tegen. Zijn grotesk werk is in al zijn kleurigheid een verademing in vergelijking tot het zoveelste mistige water- en kleilandschapje van de lange, lange stoet navolgers en epigonen van schilders zoals Willem van Althuis of Sjoerd de Vries.

‘Als ik achter de ezel kruip, focus ik op het vlak, op de eerste vormen van de menselijke figuur. Ik schilder vanuit de herinnering. Hoe de figuur er in de werkelijkheid uitziet, dat is niet interessant. Het gaat mij om de binnenkant van mezelf, het gezicht en de beweging van de ziel. Mijn schilderen is eigenlijk één groot naar binnen kijken.’

Een schilderij bij Dijkstra wordt snel opgezet, iets wat onder meer te maken heeft met zijn werken als snelle tekenaar van cartoons en strips. ‘Pas daarna begin het echt. De compositie, structuur, reliëf, kleur en beweging, alles moet kloppen. Intuïtief weet je meteen of het goed is. Vaak gaan er nog talloze lagen overheen voordat het is wat het moest zijn. Als het niet wil, kan ik zo kwaad worden, dan schop ik het hele doek kapot.’

Nebukadnezar eet gras als de runderen (2007, 60 x 122 cm)

 

Vervorming
Dijkstra is een echt verfdier. Als het om de manieren van verfbehandeling gaat, dan komt hij terecht bij schilders als Frans Hals en Francis Bacon. Met Bacon is er ook een zekere verwantschap als het om de vervorming en vervreemding in zijn werk gaat. Dijkstra noemt als voorbeeld het uit 2007 daterende schilderij, met de fraaie poëtische titel: Nebukadnezar eet gras als de runderen en uit datzelfde jaar het schilderij Groningers bij het hek.

Het laat twee figuren zien, onder wie de persoon die Horst Dijkstra oom Bertus noemt. ‘Ik zat als kleine jongen bij hem in de auto. Maar wat die man allemaal zei, niet te verstaan. Ik zag alleen die grote Groninger berenkop. Ik heb hem voor een hek neergezet, de lijn ervan loopt scheef omhoog. En die moest precies kloppen. De vervorming van die koppen van die lui, dat is voor mij een vorm van poëzie.’

Als ik hem de volgende dag bel met een vraag over zijn oom, komt nog een keer het onderwerp van de poëzie ter sprake. ‘Ach poëzie,’ zegt Dijkstra bescheiden en relativerend, ‘zo groots is het allemaal ook weer niet. Wat dat betreft ken ik nog een mooi scrabreus versje, eentje van niemand minder dan de oude Goethe. Uit het hoofd declameert hij: ‘Ein Hündchen wird gesucht / Das weder murrt noch beißt, / Zerbrochene Gläser frißt / Und Diamanten —’ Hij pauzeert een tel en herhaalt dan, bijna snaaks, de laatste zin in het Nederlands: ‘(…) en diamanten schijt.’

 

Zwarte humor
Horst Dijkstra is inmiddels hoofdagent bij de politie in Leeuwarden. Een poos lang werkte hij in Den Haag. Eind jaren negentig had hij nog een plek op het oude, inmiddels opgeheven politiebureau aan de Noorderhaven in Harlingen. Soms wordt hij ‘uitgeleend’ aan de recherche in de functie van onderzoeksrechercheur.

‘Harlingen was mooi, maar soms ook rauw en ruig, ook het nachtleven. Knok- en vechtpartijen en wij als dienders hadden daar maar met te dealen. Een collega nam dat soort vechtersbazen mee naar buiten, zette ze tegenover elkaar met de opdracht: “Je geeft elkaar beide nog één tik op de bek, maar dan is het ook uit. Gesnopen?” Werkte prima. Even later zag je dan beide heethoofden gebroederlijk naast elkaar in de kroeg zitten. Biertje erbij.’

Het politie- en recherchewerk brengt situaties met zich mee die een aanleiding zijn voor nieuwe schilderijen. Dood. Geweld. Ziekte. Moord. Mishandeling. Zelfmoord. Het zijn onderwerpen die bij Horst Dijkstra niet zonder zwarte humor zijn, bijvoorbeeld in het doek ‘Waanzinnige in Wadlandschap’. Een groots en tragisch schilderij, niet alleen vanwege de verlatenheid van de als een soort zieke zeehond afgebeelde figuur, maar ook door de leegte, de enorme ruimte om hem heen. ‘Het concrete voorval doet er niet toe. In die zin houd ik werk en kunst gescheiden.’

 

Kafkaësk
Sinds een aantal jaren werkt hij parttime, negentien uren in de week. Hij heeft na bijna veertig jaar dienst meer tijd voor zijn schilderen dan ooit. Ervaart hij de min of meer vrije wereld van de kunst en die van de toch burgerlijk en conservatief gerichte politiewereld niet als conflictueus?

‘De politiewereld is er een van protocollen. Kafkaësk. Alles is aan regels gebonden. Beklemmend, vervreemdend ook. Een politievoorschrift uit 2015 is bij wijze van spreken twee jaar later al weer verdwenen, vervangen door alweer een nieuwe regel.’ De schilder wijst op het schilderij Tatort der tote Chinese, een titel die overigens rechtstreeks uit televisiegids komt. ‘Kijk, zo’n doek gaat toch langer mee, denk ik.’

Tatort der tote Chinese (2010, 125 x 125 cm)

 

Het einde van Dr. Faust (2014, 64 x 64 cm)

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels