Ongekamde gedachten bij de zelfportretten van Jan Mankes

YME KUIPER

‘Een portret kan groot zijn, grooter dan de oneindige lucht, grooter dan de heerlijkste buitendag, het portret toch kan het leven, de ziel der afgebeelde weergeven, de ziel die de schoonheid kan zien naar de mate zijner grootheid (…)’. Jan Mankes, 20 juni 1911

 

Zes jaar lang heeft de schilder Jan Mankes in Friesland gewoond en gewerkt. Dat was van 1909 tot 1915: precies een vijfde deel van zijn leven. Hij woonde in die periode bij zijn ouders, nagenoeg op de grens van ’t Meer en Beneden-Knijpe. Mankes werd niet oud, ruim dertig. Na een lang ziekbed – hij had tbc – overleed hij in 1920 in het Gelderse Eerbeek.

In Friesland ontwikkelde Jan Mankes, een jonge twintiger, zich als vrije kunstenaar. Naast tekenen en schilderen, waarmee hij in Delft en Den Haag al vertrouwd was geraakt, ging hij zich in zijn Knijpster atelier bekwamen in andere technieken. In 1910 begon Mankes te etsen, in 1911 maakte hij zijn eerste litho en in 1913 zijn eerste houtsnede. Eind 1912 kreeg hij een eigen etspers en kwam er een gestage stroom van etsen op gang. Na zijn verhuizing in het najaar van 1915 naar Den Haag, was het daar kunstbroeder Chris Lebeau die hem belangrijke adviezen gaf over de techniek van het maken van afdrukken en over houtsnijden.

Jan Mankes was erg gehecht aan zijn atelier. Het liefst was hij daar bezig in zijn eigen, vertrouwde wereld, omringd door exotische voorwerpen en een grote verscheidenheid aan vogels en andere dieren. Zijn atelier verliet hij alleen om twee redenen: bestudering van het werk van andere kunstenaars (in Den Haag en Amsterdam) én natuurstudie, zoals wandelingen in het veld of naar het woud (de bossen van Oranjewoud). Vanaf 1913 kwam daar een derde reden bij, namelijk zijn ontluikende liefde voor de doopsgezinde predikante van Boven-Knijpe, Annie Zernike. Deze twee jaar oudere Amsterdamse was hier in 1911 beroepen. Ze was de eerste vrouwelijke predikant in Nederland. In de zomer van 1913 kwam het duo voor het eerst echt in gesprek, bij Jan thuis. Annie dacht en voelde links-idealistisch, en dat deed Jan ook. Hun interesses, zo ontdekten ze weldra, vloeiden in elkaar over: de schilderkunst van de oude meesters, literatuur, dichtkunst en wandelen in de natuur. Ze werden verliefd op elkaar, ze verloofden, ze trouwden. Dat is een bekend verhaal. Annie had het al in 1923 opgeschreven en dat werd, in 1956, nog eens herhaald in haar herinneringen, Een vrouw in het wondere ambt. Wat Annie over Jan heeft geschreven is boeiend, soms ook ontroerend, maar het blijft, vanzelfsprekend, haar verhaal over Jan Mankes, de kunstenaar en echtgenoot.

Wat mij al lange tijd intrigeert in de kunst van Jan Mankes is dat zij vragen oproept. Door velen is er op gewezen dat Mankes’ kunst verder reikt dan naturalisme of realisme. Zij heeft een extra lading. Dat vond hij zelf trouwens ook. Hij zocht in zijn kunst naar diepgang, naar bezieling, maar ook naar eenvoud, naar stilte. Ik vermoed dat Annie al in 1927 terecht opmerkte dat niet zijn hele persoonlijkheid in zijn kunst te vinden is. Jan had ‘vroolijke kanten’, die ‘zijn werk niet doet vermoeden, iets lichters en vreugdevollers dan wie hem niet kenden in zijn schilderijen zullen kunnen zien.’

Op die gedachte wil ik een aanvulling geven. Daaraan is een risico verbonden. Ik kan me namelijk goed vinden in de waarschuwing van Susan Sontag tegen over-interpretatie van kunstwerken. En tóch zijn het in het bijzonder de zelfportretten van Jan Mankes die me altijd verleiden tot verder vragen.

Alleen al de hoeveelheid zelfportretten die Mankes schilderde moet opvallen. Zo jong nog en dan je zelf zo vaak portretteren. Wat zit daar achter? Dat het alleen maar om studie ging, lijkt me vreemd. Ik heb de zelfportretten geteld. In de jaren 1909-1915 waren dat 11 à 12 schilderijen, vier tekeningen, zeven etsen, een houtsnede en een litho. Maar een klein aantal daarvan is voorstudie voor ander werk. Opvallend is dat Jan in het jaar 1914 zichzelf niet heeft geportretteerd. Wel maakte hij toen verscheidene portretten van zijn vader, die in de zomer van dat jaar zijn heup had gebroken.

In maart 1914 begon Jan Mankes een soort kladschrift-dagboek bij te houden. Daarin noteerde hij van alles en nog wat. Ook zijn artistieke twijfels en zelfreflecties. Hij ging daarbij veel verder dan hij deed in de bekende correspondentie met zijn Haagse vriend en weldoener Pauwels. Mijn vermoeden is dat de zekerheid die Jan uitstraalt (wil uitstralen?) in zijn zelfportretten van 1910-1911 complementair is, zo niet vooraf gaat, aan de minder zelfverzekerde Jan Mankes die we leren kennen in zijn kladschrift.

041027-02a

Zie eens naar het geschilderde zelfportret uit 1910. De lichtelijk arrogante (zelfbewuste? vorsende?) blik die de 21-jarige hier op ons werpt is nog sterker aanwezig in een potloodtekening uit datzelfde jaar. Belangrijk zijn de schildersjas en vooral de zwarte das op het schilderij. Die zwarte das kom ik op veel van Jans zelfportretten tegen. Het is de das die je aantreft bij een vroegere generatie van dichters, musici en artiesten die elkaar vonden in Parijs. Impressionisten, symbolisten, en wat al niet meer. Ja zelfs bij de jeunesse dorée rond Marcel Proust. Bij de twee zelfportretten uit het jaar 1909 zie ik een meer bedachtzame schilder voor me, maar in 1910 en in 1911 (het jaar waarin het befaamde zelfportret met de uil tot stand kwam) presenteert zich een beduidend zelfbewuster kunstenaar. ‘In zichzelf gekeerd’ en ‘melancholisch’ zijn de zelfportretten van Mankes wel genoemd, maar dat geldt zeker niet voor die uit de jaren 1910-1913. Jong, zoekend én de pose die daar (onbewust) bij hoort. Is dat niet aannemelijker? Pak er eens de houtsnede uit 1913 bij. Dit zelfportret was ongeveer de eerste houtsnede die hij maakte. Bepaald geen melancholicus die me aankijkt, maar een streng vorsende Mankes, met weer die opvallende zwarte das. En diezelfde das springt weer in het oog bij het zelfportret voor het raam, uit hetzelfde jaar 1913. De kunstenaar is bezig zichzelf te tekenen en werpt een blik in de spiegel – en juist dat moment van die geconcentreerde blik in de spiegel zien we. Als bij een Vlaamse primitief of Italiaanse meester verschijnt er ook een vensterlandschap – met een boom, een sloot en vogels.

 

Zoals gezegd, in 1914 maakte Jan Mankes geen zelfportretten. Het was het jaar waarin zijn relatie met Annie gedurende een klein half jaar stroef verliep en hij een zekere verandering van stijl in zijn schilderkunst wilde doorzitten. Op dat punt kreeg hij kritiek van Schüller, zijn vaste kunsthandelaar, én van Pauwels. In 1915 maakte hij weer zelfportretten. Hij verschijnt op een ets en een litho met … een snorretje. Bij een andere ets én het schilderij dat daarop is geënt, is zelfs sprake van brilletje en snorretje. Misschien was dit nog de verloofde Jan uit De Knijpe, mogelijk al de getrouwde Jan in Den Haag.

Waar is in vredesnaam de zwarte das gebleven?

 

 

 

Naschrift

De dag na de opening zag ik op de Mankes-tentoonstelling in Assen een zogenaamd zelfportret van Jan Mankes, mét zwarte das. Volgens de catalogus (Sch 173) zou het in september 1918 zijn geschilderd. Gegeven de afmetingen wordt het ook genoemd in de bekende boeken over de schilder uit 1923 en 1927. Of het schilderij ook te zien was op de tentoonstelling van 1923 te Utrecht is twijfelachtig. Wel dook het in 1969 op bij een tentoonstelling in Arnhem. Kleurstelling, stijl en signatuur wijken sterk af van andere zelfportretten. Dit zelfportret (olieverf op doek) oogt meer als een Mankes-pastiche dan een echte Mankes. De zwarte das lijkt me eerder een aanwijzing voor het eerste dan voor het laatste.

 

Illustraties uit: Jan Mankes 1889-1920. Met artikelen van Alied Ottevanger en Caroline Roodenburg-Schadd en een oeuvrecatalogus samengesteld door Karlijn Berends en Tosca Philipsen, Zwolle: Waanders 2007 (ISBN 13-978-90-400-8332 7). Deze uitgave verscheen bij tentoonstelling Het Mankes Perspectief (Drents Museum Assen; Scheringa Museum voor Realisme, Spanbroek; Museum voor Moderne Kunst, Arnhem). Met dank aan Robien van Ee, Uitgeverij Waanders, en Paul Knolle, Rijksmuseum Twenthe.

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.