Het Friese probleem: roomser dan de paus willen zijn

Staatsburgerschap is in zekere zin een kwestie van overmacht: daar word je bij wijze van spreken bij je geboorte in geparachuteerd. Je wordt geboren op het territorium van een bepaalde staat. Die staat kent wetten en voorschriften, plichten en rechten. Die worden je ook automatisch toegekend. ‘Automatisch’: dat is het meest passende woord in dit verband. Het gebeurt zonder dat je er zeggenschap over hebt. Het gebeurt ook zonder dat iemand er bezwaar tegen maakt. Dat is overal ter wereld met ordentelijke staten het geval, en het is ook wel zo gemakkelijk. En het hoort ook zo. De staat ontleent er zijn civiele rechtvaardiging aan. Een staat die niet automatisch de rechten zou toekennen aan de op zijn territorium geboren menselijke individuen – duidelijk voorbeeld is nazi-Duitsland – zou elke aanspraak op een bestaansrecht verliezen.

Maar nu is er een minderheid van staten, die de begrippen ‘staatsburgerschap’ en ‘nationaliteit’ in elkaar hebben geschoven. Tot die minderheid behoort Nederland. Dat is ontleend aan de Franse revolutie. De Franse revolutionairen schoven staatsburgerschap en nationaliteit in elkaar, omdat zij – in verband met hun revolutionaire plannen – de ‘levée en masse’ van de totale bevolking van Frankrijk nodig hadden. Dat systeem werd naar alle bezette gebieden van Europa geëxporteerd.

Toen het revolutionaire Frankrijk verslagen was, keerden haast overal de oude verhoudingen terug. Van de idealen – vrijheid, gelijkheid en broederschap – bleef nauwelijks iets over; in de komende twee eeuwen zouden daarom nog tal van opstanden, revoluties en oorlogen om de verwerkelijking van een van deze idealen uitbreken. Maar het metrieke stelsel en het kadaster van Napoleon waren natuurlijk wel heel erg nuttig en praktisch en de algemene dienstplicht vonden al die halve en hele absolute koninkjes en keizertjes natuurlijk prachtig.

Het na de Franse tijd gevormde Nederlandse koninkrijk, zich uitstrekkend van Den Helder tot en met Luxemburg, en van Delfzijl tot aan de stadspoorten van Lille en Dunkerque, was een politiestaat onder aanvoering van een monarch met absolutistische trekjes: Willem I. In dat koninkrijk, dat door de stichters op de achtergrond, Pruisen en Engeland, bedoeld was als een contrarevolutionaire barrière tegen eventuele revolutionaire oprispingen in Frankrijk, werd elke poging om iets van die universele waarden van de Franse revolutie te verwerkelijken onderdrukt. Maar de algemene dienstplicht, die inhield dat elke mannelijke inwoner van het koninkrijk kon worden opgeroepen om, als het moest, voor de Majesteit te sterven, kwam er wel. En om al bij voorbaat elke oppositie tegen zo’n door de Majesteit gewenste ‘levée en masse’ de kop in te kunnen drukken, kregen alle inwoners één nationaliteit met de daarbij veronderstelde plichten. De vrees dat daaraan getwijfeld zou kunnen worden, was bij al die regionale en plaatselijke loyaliteiten in een koninkrijk dat zo’n sterk federaal verleden telde, zeker geen hersenspinsel. Het idee een volk op zich te zijn, al dan niet binnen de Nederlandse context, was en is in Friesland duidelijk aanwezig. Nu is er op democratisch terrein natuurlijk in Nederland – net zoals trouwens overal in Europa – wel veel ten goede veranderd, maar dat komt door de oppositie van onderop van democratisch gezinde bewegingen en niet door initiatieven van staat en koning. Die kwamen altijd achteraan hobbelen.

Het is meer dan een kwestie van definitie. Staatsburgerschap overkomt je. Nationaliteit is een zaak van een bewuste keuze, net zoals het christendom bij de voorstanders van volwassenendoop ook een zaak van een eigen keuze is, net als die van laten we zeggen in een protestants milieu opgegroeide mensen die uit volle overtuiging ervoor kiezen rooms-katholiek of Grieks-orthodox priester te worden. Of propagandist voor het atheïsme. Nu kun je in het Nederlandse geval die nationaliteit aanvaarden. Sommigen doen dat omdat ze op school niks anders hebben geleerd, of van krant en televisie niks anders vernemen. Anderen voelen zich genoodzaakt dat te doen uit dank voor uitkeringen en subsidies, of omdat Máxima hen zulke heerlijke romantische gevoelens geeft. Maar velen doen dat zonder er verder bij stil te staan, en nemen dan ook de definitie over die men in Nederland aan het staatsburgerschap hecht. En het collectief aan gevoelens dat daarbij hoort. Dat wil zeggen: de positieve gevoelens, want we willen natuurlijk, nationaal-Nederlands als we zijn, toch maar liever niet geassocieerd worden met iemand als Wilders, of nog rechtsere politici. Men is Nederlands staatsburger, dus heeft men ook de Nederlandse nationaliteit. Maar in een heleboel landen ter wereld maakt men wel degelijk een onderscheid tussen staatsburgerschap en nationaliteit. Er is dus wel wat meer mee aan de hand dan de simpele gelijkschakeling waar Elske Schotanus blijkens haar artikel in het juninummer van dit tijdschrift voorstander van is, zou doen vermoeden.

Je bent vanaf je geboorte Nederlands staatsburger en je aanvaardt dus op een gegeven moment, bij politiek en maatschappelijk bewustzijn gekomen, ook die Nederlandse nationaliteit. Dan laat je in het onschuldigste geval dat hele Friese gedoe eigenlijk maar liever achter je, om deel te hebben aan de ‘grote’ Nederlandse cultuur, die ondertussen ook helemaal niet zo groot is maar wel groter dan de Friese. Maar het kan net zo goed veel platter of erger: Voor je het weet stem je op Rita Verdonk of Martin Bosma, of sta je, onder vergoelijkend gemompel van het smaakmakende deel der natie, compleet oranje toegetakeld met de nodige glazen bier op in een (brood)dronken mannelijke massa passerende vrouwen toe te zingen: ‘Daar moet een piemel in’[1].

Maar je kunt die nationaliteit ook afwijzen. Wat dat betreft heb ik ooit geloof ik ook wel eens een brok in de keel gekregen van het Wilhelmus en me in die zin wellicht ‘Nederlander’ gevoeld. Maar er is sindsdien veel te veel gebeurd om dat nog te kunnen opbrengen. Het breekpunt ligt wat mij betreft in de jaren tachtig met de kruisrakettenkwestie. Voor wie het niet meer weet: dat was een kwestie die als geen andere zaak de gemoederen, niet alleen in Nederland maar in heel Europa, enorm heeft beziggehouden. Ik heb er, zoals zovelen, met grote betrokkenheid middenin gestaan.

Ik moet ook uitleggen waarom de uitkomst van die commotie in Nederland bij mij zo’n grote verontwaardiging heeft veroorzaakt. Er was nooit eerder in Nederland zo’n grote buitenparlementaire oppositie tegen een regeringsvoornemen. Dat was ook terecht. De grootmachten hadden, door kwesties als Cuba en Berlijn, geleerd beheersing te betrachten. Ze hadden in de zogenaamde SALT-akkoorden afgesproken elkaars raketten met kernwapens niet ‘op scherp’ te zetten. Dat betekende dat ze bij een uit de hand lopend politiek conflict niet meteen of bij onverstandig handelen konden worden afgevuurd, omdat zoiets wederzijdse zelfmoord zou hebben betekend. Dat zou dan ‘per ongeluk’ kunnen gebeuren. Maar ondertussen ging de wapenwedloop wel door. Aan de Sovjetkant zocht men het in ‘meer van hetzelfde’, aan Amerikaanse kant, wat men altijd al had gedaan, in technologische vernieuwingen. En dat zette de situatie omstreeks 1985 ongelofelijk op scherp. Tot dat moment stonden er in de raketsilo’s in Oost en West alleen raketten die, voor ze konden worden afgevuurd, eerst met vloeibare brandstof moesten worden volgetankt. Dat duurde meer dan een half uur. Toen kwamen de Amerikanen met een combinatie van twee wapensystemen: de zelfdoelzoekende en nauwkeurige kruisvluchtwapens en de snelle en uiterst nauwkeurige Pershing II raket, die, en daar ging het om, op vaste brandstof vloog. Daarmee werd het mogelijk deze wapens – die, omdat ze in Duitsland zouden worden opgesteld, tot Moskou[2] konden komen, vijf minuten nadat het bevel tot afvuren was gegeven – af te schieten. Zo zou de uiterst riskante situatie ontstaan dat, in geval van een uit de hand gelopen politiek conflict, de Sovjet-wapensystemen in het belangrijkste deel van dat land al zouden zijn vernietigd voordat de militairen daar ook maar in staat waren geweest hun wapens afvuurklaar te maken. Dit lokte een houding van de militaire leiding in de USSR uit om in geval van een conflict in Europa een ‘premie op haast’ te nemen en de eigen wapensystemen alvast klaar te maken om af te vuren. De NAVO nam hiermee een krankjorum risico, vond ik toen en vind ik nog. En toen bleek er in Nederland een meerderheid te zijn voor die partijen die voor plaatsing van beide wapensystemen waren, en zij vormden dan ook een kabinet, dat inderdaad op Woensdrecht de in NAVO-verband aan Nederland toegewezen kruisvluchtwapens plaatste. Dat was niet meer een kwestie van fatsoenlijk politiek bedrijven, dat was letterlijk spelen met miljoenen mensenlevens. En dat de meerderheid van de Nederlanders het daarmee eens was! Ik heb toen gedacht: ik hoor niet meer bij jullie en jullie zien me nooit meer terug. Maar ik ben hier opgegroeid, ik werk en woon hier, emigreren doe ik niet, jullie kunnen me wat, ik heb met ‘het Nederlandse volk’ en zijn geconstrueerde tradities niks meer te maken.

Er is naderhand het schandaal van Srebrenica bijgekomen en retrospectief daarna nog allerlei andere zaken waardoor nog meer dingen op hun plaats vielen (zoals onder meer de massale dienstname van Nederlanders in de Waffen SS tijdens de oorlog en de houding van koningin Wilhelmina tegenover de Jodenvervolging) die bij mij het gevoel hebben verdicht: Ik heb niks meer met dit Nederlandse collectief. Dat er zoveel aardige mensen wonen die ik individueel kan hoogachten, is in dit verband geen criterium. Ook in de VS en Rusland wonen een heleboel aardige en respectabele mensen, maar in die staten zou ik niet willen wonen.

Het moment dat ik Friesland begon te zien als een mogelijk zelfstandige politieke entiteit, herinner ik me nog precies. Ik was met een groep vredesactivisten uit de omgeving van Grou naar de basis Woensdrecht geweest om daar zittend voor de ingang te demonstreren tegen het voornemen van de regering om de kruisraketten te stationeren. We wisten dat arrestatie erin zat, en ik wilde daarmee uitlokken dat ik voor de rechter, in samenwerking met het comité van juristen dat om dat stationeringsbesluit een proces tegen de Nederlandse staat wilde voeren, de regering kon aanklagen. We zaten rustig op de grond, en kregen het bevel van de commandant van de aanwezige ME om op te staan en ons te verwijderen. We bleven zitten, en werden toen opgetild en in auto’s gezet en naar met ijzeren tralies omgeven kooien gevoerd. Dat we wat hardhandig werden opgepakt vond ik niet erg, die ME’ers moesten ook hun werk doen, maar dat ze, terwijl wij vreedzaam bij elkaar stonden te praten in die kooi, de honden tegen ons ophitsten, vond ik wel zo kinderachtig. Die honden wekten bij mij ook associaties met andere honden in situaties in het verleden met opgesloten mensen.

We zijn vervolgens voor een officier van justitie gebracht die proces-verbaal opmaakte. Later kreeg ik van hem een schrijven dat ik een boete van honderd gulden moest betalen. Ik heb dat geweigerd en hem geschreven dat ik voor de rechter wilde. Hij voelde wel nattigheid denk ik, want hij heeft me de boete kwijtgescholden, mits ik me de eerste tijd maar niet meer bij de basis Woensdrecht zou vertonen. Nou, daar had ik ook helemaal geen zin meer in, en dat gevoel bekruipt me nog wel eens als ik daar weer toevallig in de buurt ben. We kwamen ’s avonds net voor zonsondergang weer in het mooie vredige land bij Grou terug en ik dacht toen: Gelukkig bestaat dit mooie land waar ik geboren en opgegroeid ben en woon, ook nog. Ik kan er altijd onderduiken. Het was natuurlijk virtueel, een beetje dwaas en helemaal niet realistisch, want diezelfde ME bestaat ook in Friesland, maar de kiemen waren gezaaid.

Daarom is de actie van Willem Schoorstra en zijn drie voorgangers mij sympathiek. Want elke activiteit die de zelfverklaarde heiligheid van Nederland ondermijnt kan bij mij op instemmend gebrom rekenen. Ik ben er ook bij geweest in Dokkum. De toespraken van Willem en burgemeester Marga Waanders van Dongeradeel waren beide prachtige, evenwichtige betogen met relevante staatkundige inhoud. Maar iets anders is het of de actie onder de huidige omstandigheden altijd even handig is. Volgens mij zouden we de energie veel beter kunnen richten op iets anders: het daadwerkelijk op vreedzame wijze verwerven van politiek zelfbestuur voor Friesland. Om het nog duidelijker te zeggen: een staat Friesland met een eigen staatsburgerschap. Een officiële Friese nationaliteit hoeft om mij niet zozeer.

Sinds die arrestatie in Woensdrecht, nu een kwart eeuw geleden, heb ik me in het openbaar in woord en geschrift daarvoor ingezet: in de Friese kranten en tijdschriften en voor de Nederlandse en Duitse radio en televisie. En elke keer heb ik weer beklemtoond dat het mij ging en gaat om een sociaal en democratisch Friesland, waar geen mensen om afkomst of huidskleur mogen worden uitgesloten, en dat wat mij betreft helemaal niet aangesloten hoeft te zijn bij de NAVO. Voor de Duitse tv heb ik het eenmaal, door de verslaggeefster gevraagd of mijn vrienden en ik ook een buitenlands programma hadden, zo gezegd: Eén punt: we hopen dat er een leuke asielzoekster uit Afrika komt, de Friese taal leert en voor ons – in het Fries – het Eurosongfestival wint. Dat Friesland hoeft, hoewel dat ook wel zou kunnen, niet per se hetzelfde te zijn als de provincie Fryslân. Vervolgens heb ik een groepje van gelijkgestemden onder de naam FoArum (later omgezet in Nieuw FoArum) om mij heen verzameld (hierbij waren het FNP-Statenlid Jan van der Baan, Leendert van der Laan en Doede Damsma) en in gezamenlijk overleg hebben wij het drietalige (Fries, Nederlands en Duits) boekwerk Top of Holland?[3] samengesteld. Daarin is het aanvankelijk alleen door mij bepleite idee na een uitgebreide discussie van een uitgewerkte argumentatie voorzien en verspreid onder tal van geïnteresseerden in Fryslân, Groningen en de Duitse Frieslanden. Ook daar kwamen weer reacties uit voort.

Maar een publiek debat in Fryslân over dit via de VPRO-televisie, Omrop Fryslân Radio, Duitsland 1 en de Deutsche Welle en vervolgens het boek Top of Holland? verkondigde ideaal?  In Fryslân bleef het veel te stil. Wij kregen voor onze ideeën vooral de handen op elkaar in Groningen en de Duitse Frieslanden, met twee nieuwe politieke partijen als gevolg: de Partij voor het Noorden (die, in tegenstelling tot wat boze tongen beweren, helemaal niet anti-Fries is) en de partij Friesisches Forum in Oost-Friesland. Ik wil ook het initiatief van Doede Damsma, de politieke beweging De Friezen, ertoe rekenen. Maar verder? Je zou toch denken dat er juist hier, in Fryslân, onder de culturele smaakmakers wel op zijn minst belangstelling zou zijn. Het is toch voor iedereen zichtbaar dat het beleid van de Nederlandse rijksoverheid, ondanks al die mooie woorden, in essentie zal uitlopen op de vernietiging van de Friese taal en cultuur, of wat vriendelijker gezegd: het in verwaarlozing laten creperen ervan. Die constatering zou bij iedereen die de Friese taal en cultuur een warm hart toedraagt, alle alarmbellen moeten laten afgaan. Maar niet dus. Men sust zichzelf in slaap met redeneringen als: alle talen veranderen, dus het Fries ook. Of met de bekende dooddoener: Het loopt zo’n vaart niet. Maar dat loopt het zeker wel, dankzij de met miljarden ondersteunde administratieve en mediamieke Nederlandse culturele en taal-infrastructuur, die elke dag als een tsunami de Friese huiskamers binnenkomt. Of: er valt niks tegen te doen. Wat niet waar is; er valt best wat tegen te doen.

Maar een discussie daarover: daar zal Elske Schotanus wel niet op uit zijn. Zij legt liever wat rookgordijnen, door enigszins demagogisch te suggereren dat Willem Schoorstra alleen geïnteresseerd is in die nationaliteit en helemaal niet in ‘concrete zaken’, waarvan ze dan ook een hele rij opsomt. Dat weet ze natuurlijk wel beter. Natuurlijk interesseren Willem die dingen ook. Maar waar het om gaat is dat Elske Schotanus eigenlijk liever niet over die nationaliteitenkwestie wil praten, om over dat item van zelfbestuur maar helemaal te zwijgen. Ze suggereert in strijd met de werkelijkheid dat dit idee louter en alleen zou thuishoren bij ‘wat bivakmutsen die bij allerlei bijeenkomsten binnenvallen om er op tafels te springen’ en bij rechtse extremisten uit Vlaanderen. Die acties en bivakmutsjes zijn pas van de laatste tijd. Maar afgezien daarvan is het waar dat er – na decennialange afwezigheid – opeens weer enkele (jonge) mensen met bedenkelijke sympathieën zijn in de Friese beweging en de FNP. Niet veel, maar ze zijn er, heel onaangenaam en onbegrijpelijk. En die sympathieën moeten ook met veel nadruk worden afgewezen. Hoe iemand het in zijn hoofd kan halen om bijvoorbeeld in het kader van een project om internationaal bekende toespraken en literaire bijdragen ook in het Fries beschikbaar te krijgen – op zich best een aardig idee – een hoofdstuk uit Mein Kampf van Hitler in het Fries te vertalen, kan ik niet bij met mijn verstand. En ik wijs categorisch elke poging af om het streven naar politieke onafhankelijkheid voor Friesland, in de humanistische zin zoals wij het in (Nieuw) FoArum verwoorden, in te delen bij een ideeënwereld waarvan wij allen hoopten dat die in 1945 definitief ‘beim Untergang’ in de puinhopen van Berlijn was gesmoord. Maar misschien moet je die bivakmutsen ook weer niet zo serieus nemen. Elske Schotanus heeft vast niet die ene leuke relativerende reactie gelezen die op Geen Stijl stond bij een clip van zo’n bivakmutsenactie: “Is dit een nieuwe Friese theatergroep of zo?”

Ik heb me vaak afgevraagd waarom hier zo weinig bijval kwam voor het idee van dat democratische en inclusief denkende autonomiestreven van ons. Ik denk dat ik het antwoord zo langzamerhand wel weet. Veel smaakmakende Friese essayisten en columnisten durven nauwelijks buiten de gebaande paden te gaan. Wat sommigen van hen schrijven gaat meestal over niks, of betreft het intrappen van open deuren. In diepste essentie willen deze brave Friezen niets liever zijn dan roomser dan de paus. Vandaar dat er hier bijna nooit iets gebeurt, laat staan verandert.

Kerst Huisman

Lês ek it stik fan Elske Schotanus yn de Moanne nûmer 5 – 2012



[1] Zoals massaal het geval was bij supporters van het Nederlands elftal in Bazel enkele jaren terug. Zie diverse clips op YouTube na intypen zoekwoorden ‘Daar moet een piemel in’.

[2] Althans officieel voor de buitenwacht. Het was in wezen een kwestie van technische afstelling. Het zou al heel onnozel zijn te veronderstellen dat de Amerikanen met hun intercontinentale raketten niet in staat zouden zijn geweest met die Pershings de hele Sovjet-Unie onder vuur te nemen.

[3] Titel en vraagteken waren gekozen om daarmee de campagne van toeristenbureaus om het noorden van Nederland ‘top of Holland’ te noemen, ietwat te ridiculiseren en problematiseren.

Comments
2 reaksjes oan “Het Friese probleem: roomser dan de paus willen zijn”
Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.