Valt er nog wat te beleven na CH18?

HANS BRANS – 

Over een nieuw beleid voor de amateurkunsten
De nakende komst van de Culturele Hoofdstad – nog zo’n duizend nachtjes slapen – is iets dat de gemiddelde amateurkunstbeoefenaar zeker niet onverschillig laat, maar in de meeste gesprekken daarover zwalkt de toon tussen scepsis en hoge verwachtingen. De verwachtingen worden gevoed door het idee dat er bijzondere dingen staan te gebeuren, dat Fryslân weer eens in de schijnwerpers mag staan en dat dit dé gelegenheid is om ook zelf met iets bijzonders te komen. De scepsis heeft vooral te maken met de angst dat het entertainment aanbod straks groter is dan de vraag, dat er te weinig ruimte is voor initiatieven ‘van onderop’ en dat de ambitieuze doelstellingen financieel niet haalbaar zullen blijken.

 

Wat is er beleidsmatig dan nodig om er voor te zorgen dat de kostbare zaadjes die door de Culturele Hoofdstad worden uitgezet, in vruchtbare bodem vallen?

 

Wat mij hierbij vooral interesseert, is wat de komst van de Culturele Hoofdstad voor de amateurkunsten zelf gaat betekenen. En dan niet alleen in 2018, maar vooral daarna. Als de kruitdampen van de grote knalfuif zijn opgetrokken en de karavaan verder is getrokken, blijven de lokale kunstproducenten en hun geldverschaffers dan uitgeput achter? Of zijn hen de ogen geopend voor nieuwe weidse perspectieven en ongekende mogelijkheden? Met het centrale concept van ‘iepen mienskip’ is dat laatste nadrukkelijk de bedoeling van de makers van het bidbook, maar de vraag is of dat niet vooral door wishful thinking is ingegeven. Natuurlijk beseft iedereen dat de blijvende verrijking en verdieping van het Friese culturele landschap die men aan de horizon van 2018 ziet gloren, niet alleen het magische gevolg van dat annus mirabilis kan zijn. Daar is meer voor nodig: ‘flankerend beleid’ van overheden, nieuwe methodes en prioriteiten van kunst ondersteunende instellingen en last but not least een omslag bij kunstproducenten, die meer maatschappelijk gericht moeten werken.

Nu wil het toeval dat er dit jaar bij de provincie een nieuwe gedeputeerde voor cultuur aan het roer staat en dat er, belangrijker nog, vanaf 2016 ook een nieuwe cultuurnota moet liggen. Vermoedelijk zal daar ook wel wat in komen over de nieuwe rolverdeling tussen provincie en gemeentes, want het Rijk dringt er al langer op aan dat cultuurbeleid lokaal moet worden uitgevoerd, iets waarvoor met name kleine gemeentes slecht zijn geëquipeerd. Wat is er beleidsmatig dan nodig om er voor te zorgen dat de kostbare zaadjes die door de Culturele Hoofdstad worden uitgezet, in vruchtbare bodem vallen? Waar zijn de amateurkunsten in Fryslân in den brede mee gebaat als het gaat om cultuurbeleid en ondersteuning?

Om een hint in die richting te kunnen geven, zal eerst moeten worden bekeken hoe it lân der hinne leit. Als het gaat om de podiumsector in de amateurkunsten (theater, dans en muziek), dan zie je dat het sterk georganiseerde verenigingsleven dat hier ruim 120 jaar geleden kwam opzetten, nog steeds bestaat maar dat er wel gaten zijn gevallen. Het vinden van bestuursleden verloopt moeizaam omdat men zich niet voor lang wil binden, er is vergrijzing, populaties zijn gekrompen en er is te lang vastgehouden aan vormen die overleefd zijn. Maar het totale beeld is helemaal niet zo somber. Het aantal verenigingen holt niet onrustbarend snel achteruit. Er zijn er genoeg die wél aansluiting hebben gevonden bij de jongeren, of die met meer of minder succes zoeken naar nieuwe wegen. Daarnaast zijn er nieuwe initiatieven ontstaan, zoals ad-hoc groepen, festivals, producties op locatie of grootschalige producties zoals die van de iepenloftspullen die gezamenlijk meer toeschouwers trekken dan bijvoorbeeld Oerol. Het belangrijkste motief daarbij is nog steeds het eigen plezier en het plezier om anderen te vermaken. Maar ook is er een zeker besef dat na het wegvallen in de dorpen van de dominante positie van de boer en de dominee, het de eigen culturele uitingen zijn die zorgen voor de sjeu en het cement in de gemeenschap. Dat besef prikkelt jaar in jaar uit duizenden mensen.

 

Welke partij droeg sinds het vertrek van God uit Jorwert – zeker buiten de grote steden – meer bij aan de cohesie van onze samenleving dan de fanfares, drumbands, volksdansgroepen, koren, toneelverenigingen, popmuzikanten en jeugtheaterscholen?


Van amateurkunst naar kunsteducatie

Hoe zit het dan met de ondersteuning van die amateursector? Zowel publiek als beoefenaars hebben een hogere opleiding en meer vergelijkingsmateriaal dan voorheen. Vanaf de jaren zestig ontstonden er dan ook scholingsmogelijkheden (vooral voor muziek), kwamen er kaderopleidingen (bijvoorbeeld voor regisseurs) en podia (bijvoorbeeld in dorpshuizen). Het motto was aanvankelijk ‘volksverheffing’ en daarna ‘individuele ontplooiing’ waarbij het streven was iedereen met actieve of passieve kunst in aanraking te brengen. Maar eind jaren negentig kreeg men de buik vol van het ‘ego-tijdperk’ en onder invloed van het neoliberalisme dat ook bij de sociaaldemocratie zijn sporen achterliet, verschoof de politieke voorkeur van amateurkunst naar kunsteducatie. De overheid moest vooral kinderen en jongeren met kunst in aanraking brengen, bij voorkeur middels de scholen. Amateurkunst werd gezien als een hobby van de individuele burger, die daar geheel en al zelf verantwoordelijk voor was. De economische crisis vanaf 2008 bezegelde dat lot eens te meer. Muziekscholen werden gesloten of weg gefuseerd, kaderopleidingen verdwenen, provinciale ondersteuningsinstituten werden omgebouwd tot ‘kennisinstituten’ die vooral geen ‘uitvoerend’ werk mochten doen; formatieplaatsen werden ingekrompen of verdwenen helemaal. Ook het landelijk ondersteuningsinstituut voor de amateurkunsten werd tot nul komma net-niet-niks geminimaliseerd.

En dan viel in Fryslân de kaalslag nog mee. Weliswaar verdwenen ook hier formatieplaatsen, muziekscholen en grote centra voor de kunsten als a7 en Parnas, maar de Meeuw Jeugdtheaterschool bleef overeind, de kaderopleiding voor regisseurs sneuvelde hier net niet en een centrum als Sneek beleefde zelfs een opbloei. Vergeleken met andere provincies vielen mede dankzij de vorige gedeputeerde van cultuur, Jannewietske de Vries, de gaten in de kaas nog mee, maar zonder kleerscheuren ging het niet en het beeld is – vooral waar het de voorzieningen voor hafabra betreft – wel erg versnipperd.

En nu dan? Is het tij aan het keren? Daar lijkt het wel een beetje op als je de ontwikkelingen in het denken over cultuur en maatschappij van de laatste jaren bekijkt. Allereerst was daar onder invloed van het neoliberale denken de zogenaamde paradigmawissel van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij. De overheid trok zich terug uit allerlei levensgebieden, de burger moest zelf actief deelnemen aan het bij elkaar houden van zijn omgeving. Ten tijde van de crisis was dat natuurlijk primair een dekmantel voor platte bezuinigingen, maar in de oproep ‘iedereen moet meedoen’ schuilde ook het besef dat kunst en cultuur een vitale rol hadden in het ‘bij elkaar houden’ van een steeds meer versplinterde samenleving. Maar de kunstensector moest bij die taak wel zoveel mogelijk zelf zijn broek ophouden. Dus werd de economische waarde van kunst breed uitgemeten, maar ook de maatschappelijke.

 

Hoe moet de amateurkunst die nieuwe rol van het cement in een versplinterde samenleving vervullen?

 

Ware kunst werd geëngageerde kunst, alleen niet zozeer in kritische of experimentele zin, maar meer als een vorm van kunsteducatie. In de kunsteducatie zelf kreeg dat idee van ‘allemaal meedoen’ verder vorm met de uitvinding van het begrip ‘culturele loopbaan’. Nieuw talent moet bij wijze van spreken van de wieg tot het graf (dus toch weer een glimpje van de oude verzorgingsmaatschappij?) begeleid worden. Wie minder talent bezat, moest in een andere vorm óók z’n kunstzinnige vermogens kwijt kunnen. En daar komt dan toch weer de amateurkunst om de hoek kijken. Want welke partij droeg sinds het vertrek van God uit Jorwert – zeker buiten de grote steden – meer bij aan de cohesie van onze samenleving dan de fanfares, drumbands, volksdansgroepen, koren, toneelverenigingen, popmuzikanten en jeugtheaterscholen?


Iepen mienskip

Ik ben er overigens van overtuigd dat Leeuwarden het ticket voor de Culturele Hoofdstad vooral veroverd heeft omdat hun concept van ‘iepen mienskip’ het beste aansloot op de tijdgeest van de participatiemaatschappij.

Maar hoe moet die amateurkunst die nieuwe rol van het cement in een versplinterde samenleving vervullen? Want meer geld, of meer ondersteuning zit er op dit moment nog niet aan te komen. En de traditionele verenigingen mogen dan nog steeds een fors bereik hebben aan participerende burgers, daarmee zijn hun kunstzinnige uitingen nog niet meer ‘geëngageerd’. Tenminste, die indruk krijg je niet als je ziet dat zij nog nauwelijks een rol spelen bij de ambitieuze ‘iepen mienskip’ plannen van de Culturele Hoofdstad. Een recent onderzoek van Keunstwurk en amateurkunstbonden (zie www.keunstwurk.nl) heeft evenwel uitgewezen dat ongeveer een derde van alle verenigingen wel degelijk de samenwerking zoekt met andere disciplines, maar ook met andere maatschappelijke partners. En dat zelfs meer dan de helft graag advies wil over nieuwe artistieke en maatschappijgerichte initiatieven. De wens tot vernieuwing zit dus al in het hart van de traditie. Nu nog het duwtje in de rug.

 

Wie weet wordt 2018 dan toch nog een feestje zonder kater.


Meer samenhangende inspanning

Maar alvorens het legioen van amateurkunstenaars nu op het hart te gaan drukken dat ze vooral maatschappelijk verantwoorde kunst moeten gaan maken, lijkt het me toch goed om eerst nog even kennis te nemen van de relativerende teneur van het onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Huub Mous heeft dat rapport Cultuur Herwaarderen in het vorige nummer van dit blad besproken: de economische, maar ook de maatschappelijke functie van kunst is de laatste jaren sterk overdreven. Kunst kan niet zonder ondersteuning en met kunst gaan we de wereld niet redden. Daarom mogen we niet alleen de artistieke vrijheid van de beroepskunstenaar niet verstikken, maar ook de amateurkunst moeten we niet opzadelen met een verplicht engagement. Wat we alleen kunnen doen is voorwaarden scheppen en mogelijkheden aanbieden. Een fanfare die gevraagd wordt om mee te doen in een leefbaarheidsproject als ‘Reis naar Wad’ of ‘Hebeca’ in Jistrum, zal toch primair de mogelijkheid moeten hebben om zijn leden te leren toeteren. Zonder scholing, zonder kader, zonder platforms en zonder impulsen kan het niet.

Ik zou dan ook willen pleiten – gezien de huidige versnippering – voor een vierjaarlijks convenant tussen provincie, gemeenten, ondersteuners en scholingsinstellingen om te komen tot een veel meer samenhangende inspanning. Drie kwesties zijn daarbij cruciaal:

  1. de verenigingen zoveel mogelijk meenemen in een maatschappij-betrokken én artistiek vernieuwingsproces
  2. middels het voortgezet onderwijs jongeren stimuleren tot actieve kunstbeoefening
  3. zorgen voor een evenwichtig netwerk van scholing en kaderopleidingen.

In zo’n convenant kan dan per discipline en per regio worden vastgesteld: wie doet wat? Wat levert dat op? Waar vallen de gaten? Hoe vullen wie die op? Om dat te bereiken moet er na de zeven magere jaren, her en der misschien toch een onsje meer bij. Ook vanuit de amateurkunstenaars zelf, overigens.

Wie weet wordt 2018 dan toch nog een feestje zonder kater.

 

‘Kunst in Fryslân’ is een debatcyclus die door Keunstwurk en de Moanne is opgezet om de gedachten eens los te woelen over wat we van de kunst in deze provincie wel of niet mogen verwachten, in hoeverre ze te sturen is en in welke richting dat dan zou moeten.

 

Kunst in Fryslân – een debatcyclus
‘Kunst in Fryslân’ is een debatcyclus die door Keunstwurk en de Moanne is opgezet om de gedachten eens los te woelen over wat we van de kunst in deze provincie wel of niet mogen verwachten, in hoeverre ze te sturen is en in welke richting dat dan zou moeten. Daarbij speelt de komst van de Culturele Hoofdstad in 2018 natuurlijk een grote rol. Welke consequenties heeft dat voor de culturele infrastructuur, vooral na 2018? Verder staan er nieuwe cultuurnota’s voor de periode 2017-2020 aan te komen bij onder meer de Provincie en de gemeente Leeuwarden. Dit is hét moment om in een publiek gesprek te laten weten welke keuzes er gemaakt zouden moeten worden.

Kunst was er altijd al voor ontspanning en vermaak, om vragen te stellen en te verwonderen of voor de individuele ontwikkeling. Steeds nadrukkelijker krijgt het ook een maatschappelijke functie De burger wordt meer eigen verantwoordelijkheid toegeschoven, terwijl de samenleving steeds gefragmentariseerder en ingewikkelder wordt. De kunsten krijgen in die constellatie steeds meer de functie om, om met Job Cohen te spreken, ‘de boel bij elkaar’ te houden.

In een recent rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Cultuur herwaarderen’ wordt de economische waarde die kunst in het beleid de laatste jaren is toegedicht, sterk gerelativeerd. Geldt dat ook voor haar maatschappelijke functie? Hoe moet die dan worden opgepakt, terwijl de middelen over het algemeen fors gekrompen zijn?

Om het debat niet te abstract te maken is het opgesplitst in vier deelgebieden.

  1. De vernieuwing van de amateurkunsten.
  2. Kunsteducatie en het Voortgezet Onderwijs
  3. Beeldende Kunst en het recht van de autonome kunst.
  4. Kunst en Geld, naar een nieuw beleid voor de kunst in Fryslân.

De conclusies worden samengevat in een publicatie die in april 2016 zal verschijnen.

 

Hans Brans is dramaturg bij Keunstwurk, toneelschrijver en recensent voor de Leeuwarder Courant

Comments
Ien reaksje oan “Valt er nog wat te beleven na CH18?”
Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.