Nog lang niet alles van melk

Publisearre op 21 februari 2014

GERBEN DE VRIES –

Misschien is dit verhaal niet helemaal objectief. Het geval wil dat ik in 2008 samen met een collega-historicus een onderzoeksvoorstel schreef voor een geschiedenis van de zuivelindustrie in Nederland. Dat is destijds besproken met de voorzitter van de Raad van Commissarissen van de Koninklijke Friesland Foods in het toenmalige hoofdkantoor in Meppel. Wij werden doorverwezen naar de Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO), de brancheorganisatie van de Nederlandse zuivelindustrie. 

Wat volgde was een oorverdovende stilte. Pas na een jaar kwam er een vage reactie, met als strekking dat het draagvlak voor de financiering van een ‘allesomvattende zuivelgeschiedenis’ zou ontbreken. De melkprijs bereikte toen een historisch dieptepunt, dus een boek was aan de coöperatieleden moeilijk te verkopen. Tot zover niets nieuws onder de zon. Je bedenkt een project en zoekt daarna steun en financieel draagvlak. Soms lukt dat, soms niet. Pas in 2012 hoorden we via via dat een van de mannen van NZO zelf aan de slag was gegaan met een boek over de zuivelindustrie. Hij kon destijds met een solide basis beginnen, want ons onderzoeksvoorstel telde al een bladzijde of dertig.

Dat had een mooi vertrekpunt kunnen zijn. Uitgaande van de verschillende regio’s – de veeteeltgebieden van Friesland en Holland naast die van zandgebieden als Drenthe, Overijssel-Gelderland en Zuid-Nederland – had een mooi verhaal gecomponeerd kunnen worden over de opkomst van de coöperatieve en de particuliere zuivelindustrie, alsmede de rol van de overheid, de diverse zuivelorganisaties en natuurlijk de afzetmarkt.

Het boek Alles van melk. Geschiedenis van de Nederlandse Zuivelindustrie geschreven door Pim Reinders en Aad Vernooij, is een kloek boek, maar het is geen geschiedenis van de Nederlandse zuivelindustrie. Deze industrie heeft in hun ogen zelfs geen voorgeschiedenis, want ze laten het boek doodleuk beginnen in 1870. Alsof de kustprovincies en zeker ook Fryslân niet al honderden jaren lang exporteurs van zuivelproducten waren! Met zevenmijlslaarzen marcheren de auteurs vervolgens snel door naar de eeuwwisseling, om op pagina 39 het verhaal nog eens laten beginnen bij waar het zou moeten: bij de ‘boterkwestie’. Boterbereiding in zuivelfabrieken in plaats van op de boerderij werd namelijk urgent toen er bij de export steeds meer met de boter geknoeid werd. In dit moderniseringsproces hebben de coöperaties – niet alleen in Friesland – een doorslaggevende rol gespeeld. Het was een modernisering en industrialisering van onderop, door de boeren en hun organisaties zelf.

Dit voorbeeld is geen uitzondering, maar exemplarisch voor het gehele boek. Door het telkens heen en weer springen in de tijd, kan er geen heldere analyse gegeven worden. De schrijvers proberen het ook niet eens. De eerste hoofdstukken zijn bladzijden met feiten en cijfers zonder samenhang. Het probleem wordt veroorzaakt –  vermoed ik – omdat Reinders en Vernooij uitgaan van de markt en niet van de producenten van de melk, de boeren, en de producenten van melkproducten, de zuivelfabrieken. Hun boek krijgt pas meer samenhang als al die kleine, vervelende coöperaties en fabriekjes zijn opgegaan in grote zuivelreuzen. Het eerste overzichtswerk van bijna 150 jaar zuivelindustrie kan dan ook niet bepaald de definitieve biografie van een bedrijfstak worden genoemd, ook al omdat ´Holland´ wel erg centraal staat.

De auteurs hebben duidelijk teveel hooi op de vork genomen, om maar in boerentermen te spreken. De materie was te complex om te overzien en verwerkt te worden. Misschien moeten we daarvoor eerst terug naar de basis. Alleen al de Friese zuivelindustrie verdient een dieper gravende, integrale studie naar de ontwikkelingen binnen de coöperaties en de particuliere fabrieken. Ik denk bijvoorbeeld aan de prachtige studie van de zuivelcoöperaties op de zandgronden van Brabant en Limburg van Janna Catharina Dekker uit 1996. Want het is opmerkelijk dat Fryslân – toch een zuivel- en een coöperatieland bij uitstek – geen standaasrdwerk op het terrein van de zuivelindustrie heeft. De werken over de CCF en de Frico zijn deelstudies, terwijl het overigens voortreffelijke boek van Albert Kornelis Mulder (Yn en om de bûterfabryk: suvel yn ‘e tweintichste ieu) vooral een studie over de fabrieksarbeiders is. Bovendien worden er al decennia lang plaatselijke zuivelgeschiedenissen gepubliceerd, sommige van meer dan lokale betekenis. Aangevuld met degelijk archiefonderzoek zou er een goede en sterke synthese gemaakt kunnen worden van de zuivelindustrie van Friesland.

Heeft het boek van Reinders en Vernooij dan helemaal geen kwaliteiten? Zeker wel! Het is een visueel aantrekkelijk boek met veel ruimte voor de propaganda voor de zuivel, van Frau Antje, Joris Driepinter tot en met de Witte Motor. Ook de kaderteksten zijn vaak leuk, juist omdat hier geen groot verhaal verteld behoeft te worden maar kan worden volstaan met een enkele anekdote. In die zin is het een echt bladerboek geworden, of zou ik dat niet goed neutraal kunnen beoordelen? Laten we zeggen: een koffietafelboek met een groot pak Friesche Vlag ernaast.

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels