’Het zijn maar krankzinnigen’

GERBEN DE VRIES – 

Toen ik vorig jaar de aflevering ‘It Psychiatrysk Sikehûs fan Frentsjer yn oarlochstiid, In fergetten skiednis’ van Fryslân DOK op tv zag, ging er nog niet onmiddellijk een lichtje branden. De laatste van deze tweedelige documentaire ging over de reis van een grote groep psychiatrische patiënten van Dennenoord in het Drentse Zuidlaren naar Groot Lankum in Franeker en de opvang van deze 527 extra verpleegden in het toch al overvolle psychiatrische ziekenhuis in Friesland.

Pas toen ik het bijbehorende boekje van historicus Rense Schuurmans las, ‘Dennenoord en Franeker, 1940-1945. De helletocht die vergeten werd‘, schoot het me te binnen dat in dezelfde laatste oorlogsdagen een groep monniken van het augustijner klooster te Witmarsum door de Organisation Todt tewerkgesteld werd in Noord-Drenthe. Na de oorlog verscheen in 1947 een boek over hun avonturen, ‘Monnikenwerk in Drenthe’, met een ondertitel die zo ongeveer de rest van dit verslag zou vullen. Daar kwam nog bij dat in 2011 Aftocht en bevrijding, het notitieboekje van Hauptmann Otto Specht gepubliceerd werd, gevuld met de schaarse aantekeningen van een Duitse officier over de aftocht van de Duitse eenheid Specht, achterna gezeten door de geallieerde troepen.

Midden in de nacht reizen patiënten en verplegers en verpleegsters in sterk vervuilde veewagons via Groningen en Leeuwarden naar Franeker ‘Het zijn maar krankzinnigen’, had een Duitse militair al gezegd.

Het zijn de momenten waarop je als historicus hoopt dat ze elkaar op een of andere manier ontmoetten en daar – al dan niet door de samensteller van de boeken geregisseerd – verslag van doen. Een beetje zoals in het verhaal ‘De tuin van de paden die zich splitsen‘, van Jorge Luis Borges. De psychiatrische patiënten, de monniken en de Duitse soldaten. Ze liepen elkaar voor het grootste deel mis. De verpleegden werden op 27 maart naar het station Vries-Zuidlaren te Tynaarlo gebracht en gingen verder met de trein via Groningen en Leeuwarden naar Franeker. De monniken waren ook een tijdlang gehuisvest in en rond Tynaarlo, maar waren net een week eerder naar Paterswolde gestuurd.

De Witmarsumer monniken komen echter Specht wel diverse malen tegen, al is dat door de samensteller van het notitieboekje helaas ontgaan. De mannen waren in de omgeving van Tynaarlo loopgraven aan het maken. Filadelfia, Bosch en Vaart, Heidenheim, overal groeven ze schuttersputjes en loopgraven voor een vijand die altijd van een andere kant zou komen. De auteurs, onder wie de latere hoogleraar dr. Ephraeum Hendrikx, hebben in hun vrije tijd waarschijnlijk veel detectives van Havank verslonden, want hun stijl verraadt duidelijke invloed van de Leeuwarder Hendrik van der Kallen. Zelfs de voornaam Ephraeum had een verzinsel van Havank kunnen zijn. Ze zien bijvoorbeeld een wat slordige vrouw met ‘wonwagenhaar’. Specht, die ze eind maart 1945 tegenkomen, wordt afgeschilderd als ‘dat mannetje van kwikzilver’, te onnozel om te merken dat hij bespot werd. Zo gaven ze Specht voor zijn vrouw in Leipzig een recept mee, voor het koken van gedroogde tuinbonen: twee etmalen weken en dan twaalf uur koken. ‘En hij was blij als een kind.’

Ik weet niet of de stijl zo luchtig was geweest als de monniken het transport van of beter het gesleep met de psychiatrische patiënten hadden meegemaakt. Het was met recht een helletocht, zoals Schuurmans schrijft. Dennenoord werd gevorderd voor het Duitse leger en de verzwakte Zuidlaarder patiënten – aangevuld met talloze verpleegden uit andere inrichtingen – werden op wipkarren, bodewagens en een enkele vrachtauto van Zuidlaren naar Tynaarlo vervoerd. Dit duurde in totaal zes uur. Midden in de nacht reizen patiënten en verplegers en verpleegsters in sterk vervuilde veewagons via Groningen en Leeuwarden naar Franeker ‘Het zijn maar krankzinnigen’, had een Duitse militair al gezegd.

In Leeuwarden komen ze zeven uur ’s ochtends aan en moeten tot acht uur ’s avonds in de treinstellen blijven. Er zijn geen toiletten aanwezig. In Franeker is door overbevolking van de inrichting nauwelijks sprake van hygiëne en voedsel is er bijna niet. Voor en na de bevrijding op 16 april 1945 sterven 56 patiënten aan longontsteking, difterie en dysenterie. Eentje was afkomstig uit de plaats waar ik getogen ben en op de een of andere manier raakt dat je in het bijzonder. Het lijden heeft een naam gekregen die je kent. Pas op 26 juli keren de overlevenden terug van Franeker naar Zuidlaren.

Comments
Ien reaksje oan “’Het zijn maar krankzinnigen’”
  1. Erik Dijkstra schreef:

    Het boekje Monnikenwerk in Drenthe is geschreven door Cees Mertens (kloosternaam Cosmos) en is gefinancierd met het loon wat ze ontvingen voor hun graafwerk in Drenthe. Het is prachtig geschreven en af en toe inderdaad erg luchtig, maar zo hebben ze het zeker niet ervaren. Het heeft hun levens veranderd. Zoals Pierre de Grauw later schreef:”Wij zijn geconfronteerd geweest met het naakte bestaan waar, van het ene moment op het andere alles kan omslaan, waar de dood voortdurend het leven belaagt. Onze manier van de dingen te bekijken, is veranderd”. Een flink aantal monniken hebben hierdoor na de oorlog afscheid genomen van het kloosterleven.

    Het boekje met notities van Specht ken ik niet maar zal ik zeker gaan lezen.

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.