Het fiasco van de Friese Landstand

SJOERD DE HAAN – 

Een van de belangrijkste landbouwarchieven die Tresoar in huis heeft, dat van de Friese Maatschappij van Landbouw, is onlangs door de auteur van deze bijdrage opnieuw geïnventariseerd. In deze inventaris zijn ook de bewaard gebleven stukken beschreven van de organisatie die tussen 1942 en 1945 werd geacht de belangen van de agrariërs te behartigen: het Friese filiaal van de Nederlandse Landstand. Over het wel en wee daarvan gaat het in de volgende bijdrage.

In mei 1940 was Nederland door de Duitsers bezet. Naarmate de bezetting langer duurde werden de land- en tuinbouw met steeds meer maatregelen en problemen geconfronteerd. Ik doe een willekeurige greep. Verplicht scheuren van grasland ter verhoging van de voedselproductie. Verplichte leveranties van vee, hooi, stro en eieren. Verplichte verbouw van koolzaad. Stijgende tekorten aan stroom, brandstof, klompen en werkkleding. Smeden en wagenmakers die door gebrek aan materialen niet meer in staat waren reparaties te verrichten. Landbouwpersoneel dat, al dan niet door middel van razzia’s, gedwongen werd voor de Duitsers te werken. Wateroverlast in 1945 omdat de gemalen niet of nauwelijks nog functioneerden. Het waren stuk voor stuk zaken die zich ook in Friesland geducht lieten voelen.

Wat konden de agrariërs daar tegen uitrichten? De organisaties die voor de oorlog hun belangen op landelijk en provinciaal niveau hadden behartigd waren van het toneel verdwenen. Voor de Friese boeren betekende dit in de praktijk dat ze het moesten stellen zonder de CBTB, de ABTB en de Friese Maatschappij van Landbouw. Hun werkzaamheden werden overgenomen door een organisatie, die in 1942 op Duits bevel in het leven was geroepen: de Nederlandse Landstand. Die was met veel tamtam en fanfares aangekondigd. Eindelijk, zo hield men de boeren voor, was er korte metten gemaakt  met de gesmade verdeeldheid die het vooroorlogse landbouworganisatiewezen zelfs in perioden van diepe crisis had gekenmerkt en verzwakt. Daarvoor in de plaats was gekomen één sterke en onafhankelijke organisatie, waar alle boeren en tuinders zich weliswaar verplicht bij moesten aansluiten maar daar stond tegenover, dat voor hen een gouden toekomst in het verschiet lag. In een brochure heette het: ‘De boer zal weer boer zijn en geen marionet. Geen slaaf maar een vrije. Hij zal weer erkend worden als heer over zijn erf, als voeder van zijn volk, als bloedbron voor de gemeenschap. Oude rechten zullen in eere worden hersteld’.

Geheel in de geest van de tijd was de Landstand het tegendeel van een democratisch bestuurde organisatie. De door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied benoemde boerenleider Evert Roskam (1892-1974) stelde in elke provincie een aan hem ondergeschikte provinciale boerenleider aan, die terzijde werd gestaan door een adviescollege zonder stemrecht: de boerenraad. Onder de provinciale leider –in Friesland was dat aanvankelijk B.J. Bierma en later K. Okkinga- ressorteerde in elke gemeente een ‘buurtboerenleider’, die zich liet bijstaan door een ‘buurtboerenraad’. En zo stond de Landstand in het schone schijnsel van de theorie dicht bij de mensen, voor wier belangen hij geacht werd op te komen. Het hart van de Landstand, oreerde de boerenleider Roskam, klopte niet in Den Haag maar in het dorp.

Wanneer men wil nagaan of er in de dagelijkse praktijk veel van de belangenbehartiging is terecht gekomen moet men om te beginnen de vraag stellen of de Landstand daadwerkelijk de sterke en onafhankelijke organisatie was die de boeren in hooggestemde brochures, redevoeringen en propagandafilms voor ogen werd getoverd. Het antwoord is simpel: Het leek er niet op. Verwonderlijk was dat niet. In een dictatoriaal geregeerde samenleving is voor belangenbehartiging doorgaans slechts plaats voor zover de machthebbers daar de ruimte voor bieden. Dat was ook in het bezette Nederland het geval. Niet voor niets was in de verordening waarbij de Landstand in het leven was geroepen nadrukkelijk bepaald, dat hij alleen mocht opereren ‘in het kader van door de Staat te geven richtlijnen’. En de Landstand zou tot zijn schade en schande aan den lijve ervaren dat de speelruimte minimaal was. Daar kwam nog bij dat de organisatie weinig kansen onbenut heeft gelaten om haar krediet helemaal te verspelen. Aan de top vierde de incompetentie hoogtij.  Boerenleider Roskam was een ronduit slecht organisator en een ideologisch warhoofd. Dat laatste demonstreerde hij moeiteloos in zijn rede bij de installatie van de Friese Landstand. Zonder blikken of blozen beschreef hij  de Friese boeren van weleer als een soort van nationaalsocialisten avant la lettre. Hij fulmineerde tegen het met ‘zwaard en leugen, bedrog en huichelarij ingevoerde laat-Romeinsche recht’. Dat moest in zijn visie vervangen worden door het ‘in bloed en bodem verankerde recht van den Germaanschen boer’,  zoals dat in Friesland gold, toen het nog ‘groot was en sterk en vrij en toen de Friesche boeren zelfbewust en rasbewust voor niets en niemand bogen dan alleen voor God’. Roskam slaagde er bovendien in zich te omringen met stafleden die het in onbekwaamheid moeiteloos met hem konden opnemen en die bovendien maar al te dikwijls blijk gaven van een verbijsterende onkunde op vakgebied. In organisatorisch opzicht werd het een janboel en brieven uit de provincies werden laat of helemaal niet beantwoord. Dat was een ernstig probleem voor de Friese en de andere provinciale afdelingen, die in deze door het leidersbeginsel geregeerde organisatie veel zaken moesten doorverwijzen naar een landelijke leiding, die ten overvloede de Landstand door financieel wanbeheer aan de bedelstaf had gebracht. De stafleider, Damave, maakte zich schuldig aan ernstige malversaties en zelfverrijking waar ook de boerenleider Roskam voor het gemak een graantje van meepikte om oude schulden af te lossen. Damave werd door de SD gearresteerd en Roskam werd gedwongen zijn functie neer te leggen. Voor de Friese boerenleider Bierma betekende dit een ongedachte promotie waar hij misschien niet eens op zat te wachten. Hij werd bevorderd tot kapitein op een schip dat ernstig slagzij maakte.

Omdat de Landstand veel boeren volmaakt onverschillig liet weigerden ze eenvoudigweg om de verplichte bijdrage te betalen en dus konden de tekorten bij lange na niet worden aangezuiverd. De Landstand moest met Duitse financiële steun op de been worden gehouden en gaf daarmee zijn toch al minimale onafhankelijkheid volledig prijs. Het gevolg van al deze verwikkelingen was, dat de bezetters binnen de kortste keren hun vertrouwen in de Landstand, dat van meet af aan al niet bijzonder groot was geweest, helemaal verloren. Daarbij maakten ze geen onderscheid tussen de leiding in Den Haag en de provinciale afdelingen en dat merkte men in Friesland terdege. Zeker, de boerenleiders Bierma en Okkinga en de leden van de boerenraad waren geen non-valeurs, ondeskundigen en zakkenvullers  De provinciale boerenleider schaamde zich voor het wangedrag van sommige leidinggevenden in Den Haag zo diep, dat hij zelfs in de kring van zijn gezin niet over de Landstand durfde te praten. Maar de vraag of ze voor de Friese boeren veel hebben bereikt kan met een eenvoudig ‘nee’ worden beantwoord. Ter illustratie volgen hier van de landstandelijke onmacht enkele voorbeelden, die ik moeiteloos met talrijke andere zou kunnen aanvullen als de mij toegemeten ruimte mij dat zou toestaan. In 1943 moest de boerenraad vaststellen dat aan de salarisregeling voor het landbouwbedrijf weliswaar talrijke gebreken kleefden maar dat de Duitsers vonden dat hij desondanks strikt moest worden nageleefd. Toen in de laatste oorlogsjaren steeds meer arbeiders voor de Arbeitseinsatz werden opgeroepen bleven de agrariërs bepaald niet buiten schot. De boerenleider verzuchtte dat het bitter nodig was om althans te proberen daar wat aan te doen maar daar moest hij meteen aan toevoegen dat hij in het licht van eerder opgedane negatieve ervaringen uiterst pessimistisch was. Ook op andere gebieden kon de Friese Landstand de boeren niet of nauwelijks behulpzaam zijn.  Zo was hij niet in staat iets te doen aan de alsmaar toenemende tekorten aan materiaal. Dat ging zo ver dat boeren die klaagden over een gebrek aan smeerolie het advies kregen hun heil maar op de zwarte markt te zoeken!

Ving de Friese Landstand bij zijn pogingen om voor de boeren op te komen aan de ene kant bij de Duitsers en hun zetbazen voortdurend bot, aan de andere kant stond hij erop dat hun verordeningen stipt werden nageleefd. Zo werden met een zekere regelmaat strenge maatregelen bepleit tegen landbouwers die niet aan de scheurplicht voldeden of moedwillig achterop raakten bij de verplichte leveranties van vee en hooi. Dat haalde overigens nauwelijks iets uit. Bij herhaling moest de boerenraad constateren dat talrijke boeren ernstig in gebreke bleven.

En daarmee zijn we bij de Friese agrariërs aangeland. Het gros wilde zich maar niet van het nut en de noodzakelijkheid van de Landstand laten overtuigen. Vanaf het begin van zijn optreden, kan men zonder een zweem van overdrijving vaststellen, liep de Landstand in Friesland tegen een muur van onverschilligheid en afkeer aan en hij is er nooit in geslaagd daar een bres in te schieten. De boerenraad en de buurtboerenleiders stonden met de handen in het haar. Een van de raadsleden noteerde mismoedig: ‘Vergaderingen beleggen om hen die buiten staan te trekken heeft toch geen zin’. En grootscheepse propagandacampagnes durfde men niet eens op touw te zetten, overtuigd als men was dat die bij de doelgroep alleen maar op de lachspieren zouden werken.  Soms tot hilariteit van de buitenwacht nam de weigerachtigheid om de verplichte bijdrage te betalen vooral in Friesland  grote vormen aan. Om en nabij 53% van de Friese boeren heeft nooit een cent naar de Landstand overgemaakt. Het manhaftige dreigement van de boerenraad dat weigerachtigen een bezoek van de deurwaarder konden verwachten maakte niet de minste indruk.

Aan de Duitse leiband en tussen hoofdige en onverschillige boeren was de Friese Landstand een machteloos en tandeloos praatcollege, dat niets van betekenis hoegenaamd wist te bereiken. Het gevolg was dat aan de basis onverbiddelijk het defaitisme toesloeg, zeker toen de Duitse nederlaag zich duidelijker begon af te tekenen. Een medewerker die geregeld door de provincie reisde constateerde dat sommige buurtboerenleiders er de brui aan gaven en dat  buurtboerenraden niet meer vergaderden of gedeeltelijk en soms zelfs helemaal leegliepen  Vooral na Dolle Dinsdag in september 1944 –door hem plastisch aangeduid als ‘de septemberstorm’- nam op gemeentelijk en plaatselijk niveau de twijfel aan het nut van de Landstand sterk toe. Daarover rapporteerde hij ijverig in Leeuwarden maar daar heeft men nimmer de moeite genomen zijn verslagen te bespreken zoals ook met geen woord werd gerept van de gekeerde krijgskansen of van het daarmee gepaard gaande naderende einde van de nationaalsocialistische heerschappij. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de leden van de Friese boerenraad hun ogen en oren moedwillig voor de werkelijkheid sloten. In schril contrast tot het defaitisme in de provincie stond hun tot het bittere einde volgehouden overtuiging, dat hun onbetekenende en hopeloos in diskrediet geraakte organisatie voor het heil van de boerenstand onontbeerlijk was en bleef. Nog in februari 1945, toen de Duitsers in een groot deel van Nederland al de vlag hadden moeten strijken, werd tijdens een vergadering van de raad opgemerkt dat het ondanks alles de moeite waard bleef zich voor de Landstand in te spannen. Twee maanden later blies ook in Friesland de organisatie die een einde zou maken aan de slavernij van de boeren roemloos de laatste adem uit. De vooroorlogse landbouworganisaties namen hun oude posities weer in; de verdeeldheid die voor goed zou worden uitgebannen keerde in volle glorie en omvang terug. En daarmee was een einde gekomen aan een volmaakt onbeduidend intermezzo in de geschiedenis van het landbouworganisatiewezen, zowel binnen de provinciegrenzen als daar buiten.

Comments
Ien reaksje oan “Het fiasco van de Friese Landstand”
  1. Chris Engeler schreef:

    Geachte heer De Haan, Excuus, ik beheers het Fries niet. Weet u of er van het periodiek ‘de Landstand in Friesland’ en voor inzage bestemd archief bestaat? Ik zoek nummer 33 van jaargang 1, datum vrijdag 21 augustus 1942.
    Het Nationaal Archief in Den Haag heeft een papieren exemplaar van deze editie, maar daar mag geen foto op fotokopie van gemaakt worden.
    Met dank voor uw reactie, en groet,
    Chris Engeler
    Amsterdam

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.