fotografy: Linus Harms

Een levenslang gebrek aan zelfvertrouwen

MARITA DE JONG – 

De skriuwer Dolf Verroen (Delft 1928) wennet en wurket sûnt 1983 yn Sint Nicolaasga. Foar Slaaf kindje slaaf krige hy yn 2006 de Deutsche Jugendliteraturpreis en de Gustav Heineman Vredespijs. Earder wûn hy al Zilveren Griffels foar De kat in de gordijnen (1979), Hoe weet hij dat nou? (1981) en Een leeuw met lange tanden (1987). De skriuwer is troud mei wethâlder Gerard Hemmes fan Skarsterlân en dat Verroen dêrtroch wat faker syn studearkeamer ferlitte moat, fynt hy net slim. It hat der neffens him mei foar soarge dat hy him no foar it earst thús fielt yn Fryslân.

‘Als kinderen een boek lezen moeten ze er een gevoel van eigenwaarde uithalen, zich er in kunnen herkennen en het moet iets toevoegen. Iets nieuws. Zelf had ik als kind het gevoel dat ik niet paste in deze wereld. Toch was ik niet ongelukkig. Ik dacht dat ik een ingetogen jongetje was, maar op de begrafenis van mijn vader in 1977 zeiden oude buren en goede vrienden van mijn ouders, dat ik als kleuter de visite altijd amuseerde. Ze hadden dan ook altijd gedacht dat ik bij het cabaret terecht zou komen. Achteraf denk ik dat ik vooral aardig gevonden wilde worden. Tot aan de puberteit was ik dat ook.

 

De invloed van ouders is een van de thema’s die me bezig houdt.

 

Mijn moeder was een lelijk meisje met een sterke persoonlijkheid. Als ze ergens binnen kwam, werd ze door iedereen bekeken. Ze was bijna tien ouder dan mijn vader, een hele mooie donkere man. In de oorlog is hij twee keer opgepakt omdat ze dachten dat hij joods was. Ze wilden dolgraag kinderen, maar die kwamen niet. Mijn ouders hebben zelfs nog een tijdje een kind in huis gehad met de bedoeling het aan te nemen, maar dat is niet gelukt. Mijn moeder heeft een paar keer een schijnzwangerschap gehad. De laatste keer zou ze met mijn vader op vakantie gaan. De dokter zei: die operatie kan later wel. Ze vergat het tot haar schoonzuster zich ongerust begon te maken en zei dat ze naar de dokter moest gaan omdat ze er zo slecht uit zag. ‘Ja,’ zei mijn moeder. ‘Ik voel me ook wel een beetje raar.’ Dat was eind oktober, op 20 november kwam ik ter wereld.

Het was eigenlijk geen wonder dat ze me verwendde en als een klein prinsje behandelde. Met mijn moeder heb ik tot aan het eind van haar leven, ze is op zestigjarige leeftijd gestorven, altijd een goede relatie gehad. Met mijn vader was de verhouding slecht. Hij zag karaktertrekken in mij die hij niet kon plaatsen. Ik kon goed leren maar had een gebrek aan concentratie, was een levendig kind en wilde alleen doen wat ik leuk vond. Daarin werd ik ook wel erg gesteund door mijn moeder. Omdat ik een ‘avonturenkind’ was, liep ik vaak weg en zat geregeld op het politiebureau. De agenten wond ik om mijn vingers en mijn moeder maakte er geen punt van. Ik las veel, schreef verhaaltjes en gedichten en luisterde altijd naar een kinderprogramma op de radio. Antoinette van Dijk las elke week een verhaaltje voor. Ze vertelde een keer dat ze die van te voren opschreef. Vanaf die tijd, ik zat in de zesde klas, wist ik wat ik echt wilde. Tegen mijn vader zei ik dat ik schrijver wilde worden. ‘Jongen, niet doen’, zei hij. ‘Dat is de weg naar de armoede’. ‘Maar ik ga later prachtige boeken schrijven’, zei ik. ‘Er zijn prachtige boeken en toch wil niemand ze lezen’, zei hij dan weer. Mijn moeder was altijd mijn redding in alles, maar in mijn voornemen om schrijver te worden kreeg ik geen steun van haar. Ik had voor het eerst van mijn leven, met speciale toestemming van mijn ouders, een gedichtenbundel uit de leeszaal gehaald. Van Alice Nahon, een jong gestorven Vlaamse dichteres. In die bundel stond een foto: een lijdend gezicht met een ketting er onder. ‘Kijk eens wat een bijzonder gezicht’, zei ze. ‘Ga nou eens voor de spiegel staan. Zo’n bijzonder gezicht heb jij toch niet? Jij bent maar een gewone jongen. Om een boek te publiceren moet je een heel bijzonder mens zijn.’ Ze heeft me natuurlijk willen behoeden voor een teleurstelling.’

 

Ik wil voor kinderen schrijven zoals Elfriede Jelinek dat doet voor volwassenen.

 

‘De invloed van ouders is een van de thema’s die me bezig houdt. Veel ouders projecteren op kinderen dat wat ze zelf niet bereikt hebben. Ook mijn vader was teleurgesteld in mij. Toen ik van de handels HBS kwam, had ik de keus om verder te leren of te gaan werken. Ik wilde geen van beide, ik wilde schrijven. Mijn vader werkte bij de Gist en Spiritus Fabriek in Delft. Hij had daar met wat mensen gesproken en ik kon er aan de slag. Dat was heel aardig van hem, maar de dag dat ik moest beginnen, weigerde ik op te staan. Mijn ouders dachten dat ik voor galg en rad zou opgroeien. Als ik op die periode terugkijk, was ik ook behoorlijk lui. Mijn vader was een zwijgzame man. Nu zouden ze zeggen: hij moet in de praatgroep. Hij zei nooit iets, maar ik voelde zijn minachting. De oorzaak zocht ik in zijn teleurstelling over mijn maatschappelijke ambities. Maar jaren later, door mijn nichtje, ben ik er achter gekomen dat mijn homoseksualiteit voor hem onverdraaglijk was. Hij kon daar zelfs niet over spreken. Maar zijn minachting heeft mij wel veel onzekerheid bezorgd. Achteraf kan ik het begrijpen. Mijn moeder is in 1890 geboren, hij negen jaar later. Je moet alles in de tijd plaatsen. Nu lijkt de maatschappij open, maar dat is voor een deel schijn. Het blijft altijd moeilijk voor mensen om zich in een andere situatie te verplaatsen. Daarom zijn kinderboeken zo belangrijk. Ik heb mijn leven lang een gebrek aan zelfvertrouwen gehad. De laatste jaren is dat bij getrokken. Ik vind mezelf te oud om onzeker te zijn. In 1979, toen ik een Zilveren Griffel voor Allemaal de boom in gekregen had, lag mijn vader in Delft in het ziekenhuis. Hij deelde de kamer met een onderwijzer. Ik gaf hem het boek en toen ik hem een week later vroeg wat hij er van vond zei hij: ‘Ik heb het niet gelezen. Die man naast me vond het zo geweldig om jou te ontmoeten, dat ik het hem gegeven heb.’ Hij zei het niet trots of cynisch of verbaasd, maar volkomen onverschillig. Dat fundamentele gebrek aan zelfvertrouwen heeft zowel met mijn sociale kant als met mijn werk te maken. Daarnaast vind ik dat ik een vreselijk uiterlijk heb. Ik roep altijd iets op. Als ik bij de Bijenkorf een jas sta te passen, roept er altijd wel een oude vrouw: die moet je kopen, staat je fantastisch. Het komt ook voor dat mensen op de grond spugen als ik voorbij loop. Vooral erg als je net een nieuwe minnaar had. Dan stond ik duizend angsten uit. Ik werd ook altijd nagefloten (en geroepen) door bouwvakkers. Nu niet meer en dat is wel weer jammer. Ik krijg bijval of afkeer. En waar dat in zit? Dat geldt ook voor mijn boeken. Van kinderboeken wordt vaak verwacht dat ze een poezelige wereld beschrijven met lieve begrijpende ouders. Ik wil voor kinderen schrijven zoals Elfriede Jelinek dat doet voor volwassenen. Beslist geen wensvervullende boeken. In mijn boeken beschrijf ik volwassenen zoals ik ervaar dat ze zijn. Eigenlijk vijanden van kinderen. Door angst vervormen ouders meer aan hun kinderen dan ze bijdragen aan een natuurlijke ontwikkeling. Groot worden door klein houden. (Lea Dasberg) Maar je moet kinderen juist op een ander denkspoor zetten. Ze laten zien dat het leven zoveel mogelijkheden heeft. Ik ben, geloof ik, een conventioneel mens. Toch kunnen vrouwen in mijn optiek veel meer dan mannen. Ik had een twee jaar ouder nichtje, met wie ik veel optrok en met wie ik over slootjes sprong. Zij haalde de overkant, ik sprong er van de zenuwen midden in. Mijn moeder en mijn nichtje hebben mijn wereldbeeld bepaald. Ik vond het gewoon dat vrouwen meer konden dan mannen. Zo was mijn wereldbeeld.’

 

Door angst vervormen ouders meer aan hun kinderen dan ze bijdragen aan een natuurlijke ontwikkeling.

 

‘Ik heb altijd geschreven. Op mijn 27e debuteerde ik met een bundel poëzie, In los Verband, met tekeningen van Willy Rieser en Miep de Leeuwe. Prachtige kritieken. Victor van Vriesland nam ze op in zijn beroemde anthologie en Gerrit Komrij haalde ze er gelukkig weer uit. Ik wilde in die tijd natuurlijk geen kinderboeken schrijven, nee, ik wilde een soort Dostojevski worden. In 1956 publiceerde ik de novelle Van Eeuwigheid tot Amen. Die werd met Het donkere licht van Harry Mulisch genomineerd voor de Stadsprijs van Amsterdam. Dat was een goed begin natuurlijk, ook al kreeg Mulisch de prijs. Van eeuwigheid werd trouwens in de Groene het Boek van de Maand en ik kreeg een reisbeurs, toen nog bezien als een literaire prijs. En overal goede kritieken. Mijn tweede boek Kans op Verzoening was heel onstuimig en werd slecht ontvangen. Het derde boek werd weer positief beoordeeld. Toch bleef er altijd het gevoel van een soort van leegte. Alsof ik niet wist hoe volwassenen dachten. Ik putte uit die leegte, de woorden kwamen als braaksel naar boven. Soms zat ik een hele dag op een zin. Een toen beroemde collega van me, verbaasd over mijn klacht, zei: ‘Maar Dolf, dan is het pas kunst!’ Op een nacht werd ik wakker met de zinnen: ’Sjoe woont in Afrika. Daar schijnt elke dag de zon. Je hoeft er nooit een jas of een das om want het is er altijd warm.’ Ik ben uit mijn bed gestapt en gaan schrijven. Alles viel op zijn plaats.. Een meisje uit Afrika dat naar Nederland komt en met een witte jongen bevriend raakt. Het boek kreeg heel goede kritieken, maar die gingen in de jaren zestig vooral over het feit dat het taalkundig zo’n goed boek zou zijn voor kinderen. Aan de emotionele belevingswereld werd toen minder waarde gehecht dan aan de educatieve kant. Een hut op palen, en dat daar dan op een dag een postbode aan de deur kwam met een brief uit Nederland. Het waren de grootste nonsens maar niemand viel er over. Van de zwarte mensen, die ik achteraf heb leren kennen, hoorde ik dat ze allemaal blij waren met dat boek. Ze voelden zich daardoor maatschappelijk volwaardig. Het thema is dat het verschil niet van buiten zit, maar van binnen. Mijn echtgenoot Gerard Hemmes en ik wonen sinds 1983 in Friesland. Friese vrienden zeiden tegen me, de mensen zijn hier zo anders dan in het westen. Dat is niet de ervaring die ik heb. Van Friezen bestaat het beeld dat ze afstandelijk maar ook gevoelig zijn. Ik riep dat in het begin natuurlijk ook. Maar het is flauwekul. De mensen hier zijn niet anders dan de mensen in Den Haag waar ik vroeger woonde. Het enige onderscheid is de taal. Die is heel belangrijk, maar dat voelen Drenten misschien wel precies zo. Ik kan de taal goed lezen maar als ik in winkels Fries probeer te spreken, lachen de mensen. Niet op een vervelende manier hoor, maar het klinkt blijkbaar raar uit mijn mond. Taal, daar moet je respect voor hebben. Daarom ben ik van mening dat mensen aan een loket in Fryslân de taal moeten kunnen spreken. Aan de andere kant vind ik een Friese vertaling van Harry Potter bespottelijk. Dat is zonde van het geld. Besteed het liever aan het uitgeven van oorspronkelijk Fries werk. Er mag ook wel eens wat gebeuren aan de taalvervuiling. Ik zag laatst een bord in het weiland, niet over boeren maar over farmers. Nou ja.’

 

De mensen hier zijn niet anders dan de mensen in Den Haag waar ik vroeger woonde.

 

‘Het voordeel van ouder worden is dat je anders ambitieus ben. Ik zie dat mijn jongere collega’s zich in een voortdurende strijd bevinden. (‘Als mijn boek die prijs maar krijgt.’) Godzijdank ben ik daar vanaf. Er komt een ander soort ambitie voor in de plaats, zaken verinnerlijken zich, het kan me allemaal veel minder schelen. Met mijn bekroonde boek Slaaf kindje Slaaf is het heel vreemd gegaan. Op een gegeven ogenblik kwam mijn Duitse vertaler een paar dagen logeren. Hij nam een aantal boeken voor me mee, waaronder één van Edward van den Vendel dat bestond uit veertig kleine hoofdstukken. De vorm van dat boek fascineerde me. Een week later ben ik aan een verhaal begonnen dat ook uit veertig hoofdstukken bestond. Het verhaal kwam uit mijn hoofd alsof het er al jaren in zat. Dat heb ik hem toegestuurd. Hij vond het prachtig en wilde het graag vertalen. Een andere collega uit Duitsland, die veel over Afrika en slavernij heeft geschreven, vroeg of ze het mocht lezen. Zij heeft contact gelegd met uitgeverij Peter Hammer en daardoor is het eerder in Duitsland verschenen dan in Nederland. Tot mijn verbazing verschenen er in alle grote kranten artikelen over het boek. Daarna werd het genomineerd voor de Deutscher Jugendliteratur Preis, de belangrijkste Europese prijs op het gebied van jeugdliteratuur. Later kwamen daar nog nominaties voor de Gustav Heineman Friedensprijs en de Katholische Jugend Buch prijs bij. En ook een prijs van de Spoorwegen viel het boek nog ten deel. Het voelde heel onwerkelijk. Ik mocht de prijs op de Buchmesse in ontvangst nemen. Er waren vijf genomineerden die werden ontvangen met champagne en lekker hapjes. Het vreemde was dat ik ineens weer die ambitie voelde en alleen maar dacht: ik moet hem hebben, ik wil die prijs hebben. Een bekende tv-presentatrice maakte de prijswinnaar bekend en als jouw titel dan genoemd wordt, is dat iets onbeschrijfelijks. Het is net of daarna alles in een stroomversnelling is gekomen. Het is inmiddels als luisterboek uitgebracht, er zijn Spaanse en Japanse vertalingen en het ziet er naar uit dat het wordt verfilmd door een jonge idealistische filmcompagnie. De laatste berichten wijzen er op dat het ze gaat lukken de financiering rond te krijgen. Het boek is inmiddels ook in Nederland uitgebracht, al is het eerder door een grote uitgeverij geweigerd. Daar probeerden ze mij aan te praten dat het een slecht boek was. Het is voor mij wel een teleurstelling dat het in Nederland zo weinig gehoor heeft gekregen. De Duitse prijzen hebben meer publiciteit gekregen dan het boek zelf. Het is net alsof de Nederlandse lezers het een te schokkend boek vinden.’

 

Een Friese vertaling van Harry Potter vind ik bespottelijk.

 

‘Inmiddels ben ik, op verzoek van uitgeverij De Atlas, bezig met het schrijven van mijn memoires en een boek dat ik samen met de Hanneke de Jong schrijf, is bijna af. Het gaat over een meisje van 15 jaar dat mailt met haar grootvader die ze niet kent en alleen op tv heeft gezien. Het onderliggende thema is: verhoudingen die zo verstoord zijn, dat ze niet meer goed komen. Ik zag eens een televisieprogramma over een zwarte jongen uit Friesland die was geadopteerd door aardige, ontwikkelde ouders. Hij wilde zijn roots vinden. Ik begrijp geloof ik wel dat je die behoefte hebt. Dat je daar nieuwsgierig naar bent. Maar dat zo’n jongen dan bij een klein hutje zijn ongewassen grootmoeder huilend in de armen valt, daar geloof ik niet in. Net een ouderwets meisjesboek. Wat die roots betreft, zit een mens vreemd in elkaar. Ik ontdekte dat ik geen thuisgevoel had als ik vanuit Den Haag naar huis reed. Ja, het Tsjûkemar vond ik mooi en de kerk in de verte was bekend, maar niet vertrouwd. Toen Gerard gevraagd werd om wethouder van Skarsterlân te worden, wilde hij dat alleen als ik mee ging naar alle representatieve verplichtingen. Daardoor kreeg ik ineens een plek. Als schrijver kwam ik normaliter niet zoveel onder de mensen. Het heeft me, gek genoeg, enorm geholpen om me hier te settelen en thuis te voelen.’

‘Van mijn memoires zijn de eerste 10.000 woorden klaar. Na de oorlog liftte ik naar Parijs en kwam in een jeugdherberg terecht waar een Piaf-achtige jeugdherbergmoeder de scepter zwaaide. In die hete zomer mocht ik tien dagen op het dak van de jeugdherberg logeren, een privilege. Daarna reisde ik door naar Grasse waar ik een maand werkte in een rozenkwekerij, onkruid weghalen. ’s Morgens ging ik naar de bakker, zette er mijn rugzak neer, haalde een stokbrood en als ik na het werk mijn rugzak weer ophaalde, kocht ik weer een stokbrood. Ik sliep in de openlucht en spaarde. Dat hield ik vol, daar in die rozenkwekerij. Van ’s ochtends vroeg tot een uur of zeven in de avond werken in de brandende zon. Als verwend jongetje is dat mijn redding geweest, want daar ontdekte ik dat ik in staat was om gedisciplineerd te zijn. Daarnaast is het in het leven een kwestie van geluk. Of laat ik het zo formuleren, dat je, wanneer het geluk zich aandient, in staat moet zijn het als zodanig te herkennen. Ik heb altijd angst gehad, dat ik arm zou worden. Ik had het er laatst nog met mijn vriendin Yvonne Keuls over, dat we in de beginjaren van ons schrijverschap zo weinig geld hadden en dat we tientjes van elkaar moesten lenen. Omdat ik zo bang was om afhankelijk te worden, heb ik altijd op alles ja gezegd. Die angst ben ik nu gelukkig een beetje kwijt.’

 

In de uitgeverijen regeren de managers of de aandeelhouders. Alles is geld en graaien.

 

 

‘Ik ben begonnen in een gouden tijd. Er was zoveel belangstelling voor jeugdliteratuur. Men vond dat kinderen moesten lezen. Nu is er een verschrikkelijke neergang. Toonaangevende kranten, die vroeger uitgebreid aandacht aan kinderboeken besteden, publiceren nu eens in de week een klein stukje, vaak niet eens vakbekwaam. Bibliotheken moeten bezuinigen en schaffen belangrijke boeken vaak niet meer aan. De leerstoel voor jeugdliteratuur zal vermoedelijk door geldgebrek worden opgeheven. In de uitgeverijen regeren de managers of de aandeelhouders. Alles is geld en graaien. Het is de triomf van de oppervlakkigheid. En maar kletsen over normen en waarden. In een interview met Hanneke Groenteman heb ik eens gezegd dat kinderen alleen belangstelling oproepen als ze zich misdragen of verkracht worden. Iedereen verontwaardigd, maar het is waar. We leven in een rare maatschappij. Meneer Heineken, dood en verderf zaaiend met zijn bier, krijgt een lintje. Een dealer van hasj gevangenisstraf.’

 

Earder publiseard yn de Moanne, 7 (2008) nûmer 3

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.