Doopsgezinden in beweging

NIKOLAJ BIJLEVELD – 

Toen ik recentelijk met een collega door de noordelijke provincies reed, vielen me opnieuw de vele doopsgezinde kerken en pastorieën op. Met name de godshuizen, ook wel vermaningen genoemd, zijn niet altijd even gemakkelijk te lokaliseren of te herkennen. Dat heeft historisch gezien natuurlijk alles te maken had met de positie van de doopsgezinde beweging in de eerste eeuwen van haar bestaan. Ten tijde van de Republiek vormde de gereformeerde kerk de bevoorrechte kerk, de andere kerken werden hoogstens, om een modern woord te gebruiken, gedoogd. Dat betekende dat de doopsgezinden niet al te openlijk hun geloof mochten belijden. De mensen mochten kerken, er waren doopsgezinde vermaningen, maar deze moesten wel uit het zicht worden geplaatst. Dat verklaart waarom veel van de oudere doopsgezinde kerken een eind achter de rooilijn van een straat staan.

Tot in de loop van de achttiende eeuw is de geschiedenis van de doopsgezinden dan ook een verhaal van achterstelling en – vooral in de beginfase – van onderdrukking en vervolging. Dat ging soms zeer ver, zo vaardigde de toenmalige regering van Nederland in 1542 een verbod uit om Menno Simons (1496-1561), een van de voormannen van de doopsgezinden, te spreken, hem onderdak te verschaffen of om zijn geschriften te lezen. Hierop kon de doodstraf volgen. De onderdrukking hield verband met het feit dat doopsgezinden zich in godsdienstige zin niet conformeerden aan de dominante kerk en haar theologie, eerst van de katholieken en later van de gereformeerden.

De doopsgezinde stroming komt, zoals de overige protestantse denominaties op in een periode dat er veel kritiek is op katholieke praktijken. Evenals Luther en Calvijn namen de doopsgezinde voormannen afstand van onder meer het principe van de aflaat, de heiligenverering en benadrukten het belang van schriftkennis. Zij onderscheidden zich echter op een aantal terreinen van de overige protestanten, onder meer met een nadruk op volwassendoop, lokale kerkstructuren waarbij oudsten optraden als voorgangers, geweldloosheid, wereldmijding en de weigering in overheidsdienst te treden. Met mannen als Menno Simons is het doperdom wel als de enige inheemse godsdienst in Nederland bestempeld. Dat mocht echter niet voldoende zijn om het, ondanks een aanvankelijk grote aanwas, tot de bevoorrechte kerk te schoppen.

Cor Trompetter wil in Doopsgezinden in Friesland 1530-1850 aan de hand van bestaande wetenschappelijke literatuur voor een breed publiek beschrijven hoe deze beweging in Friesland wortel heeft kunnen schieten, heeft kunnen overleven en blijvende invloed heeft kunnen uitoefenen op de geschiedenis van Nederland in het algemeen en van Friesland in het bijzonder. In een uitgebreid en leesbaar eerste deel wordt ingegaan op de beginfase van de doopsgezinde beweging, waarbij veel aandacht uitgaat naar haar theologen en naar de denkers van concurrerende kerkelijke stromingen. Ondanks onderdrukking van het destijds katholieke bewind groeide de doopsgezinde beweging in met name de noordelijke provincies al snel uit tot een beweging van aanzienlijke omvang. Rond 1600, zo wordt geschat, was mogelijk een kwart van Friesland doopsgezind. In deze provincie zijn nog steeds de meeste doopsgezinden te vinden. Men vermoedt dat aanhangers onder alle lagen van de bevolking te vinden waren. In het noorden en westen van Friesland lagen de aantallen soms beduidend hoger. In een plaats als Hylpen was zelfs de meerderheid van de inwoners doopsgezind. Gezien deze verspreiding zal de aantrekkingskracht mogelijk niet alleen in theologische thema’s hebben gelegen, maar wellicht ook in het feit dat de doopsgezinde beweging een (lichte) vorm van wereldmijding combineerde met lokale autonomie. Een bovenlokale organisatiestructuur ontbrak en droeg misschien wel de belofte van emancipatie met zich mee.

Tegelijkertijd ligt hier ten dele ook de verklaring voor het feit waarom het doperdom het nooit tot nationale kerk heeft geschopt. Naast oprecht religieuze motieven zal het strategisch verstandiger zijn geweest voor de machthebbers naar het gedachtegoed van Calvijn (in Nederland) of Luther (onder meer in Duitsland en in de Scandinavische landen) toe te buigen. Zij hadden immers duidelijke ideeën over hoe kerk en staat verenigd konden worden, terwijl de doopsgezinden zich zo ver mogelijk hielden van wereldlijke macht en geen nationale kerkstructuur accepteerden. Wellicht zal het ontbreken van een overkoepelend orgaan er ook toe hebben bijgedragen dat de beweging strijdend over kwesties als soberheid en buitentrouw (trouwen buiten de eigen denominatie) steeds verder uiteen viel in onder meer Menno-gezinden, Waterlanders en Hoogduitsers, Friezen en Vlamingen, Jonge en Oude Vlamingen, Zachte en Harde Friezen etc. Dat de gereformeerde kerk in de Republiek aan macht won en alleen haar leden publieke functies mochten vervullen, zal ook impact hebben gehad op de populariteit van de doopsgezinde beweging. Al in 1650 zou nog maar circa 12% van de Friezen tot de doopsgezinde beweging gerekend kunnen worden.

Opnieuw lijkt een gedoogbeleid te hebben bijgedragen aan het behoud van de doopsgezinde beweging. Ondanks de bij tijd en wijle krachtige pogingen van de publieke kerk om alle dissenterse bewegingen uit te roeien, waren de bestuurders van de Republiek vaak pragmatischer ingesteld. Bijvoorbeeld om de oorlogsvoering te kunnen bekostigen waren ook financiële bijdragen van de welgestelde doopsgezinde burgers nodig. Zo verstevigden zij hun maatschappelijke positie, wat hand in hand lijkt te zijn gegaan met een verregaande conformering aan wat de maatschappij verwachtte. In 1695 kwam met de oprichting van de Friese Doopsgezinde Sociëteit een eerste vorm van bovenlokale samenwerking tot stand, in de loop van de eerste helft van de achttiende eeuw is er sprake van een professionalisering van het ambt van voorganger, gevolgd door een steeds sterkere behoefte onder doopsgezinden om publieke functies te vervullen en politieke invloed uit te oefenen. Daarmee werd geleidelijk afstand genomen van principes als wereldmijding en geweldloosheid. Ook verenigden steeds meer van de afgescheiden doopsgezinde groepen zich. Met de Verlichting en uiteindelijk de invoering van gelijke burgerrechten, voor het eerst in de Bataafse Republiek, lijkt het proces van emancipatie voltooid. Dat de staatsinmenging in de doopsgezinde beweging vervolgens toeneemt in de eerste helft van de negentiende eeuw, onder meer door pogingen haar te betrekken in de processen van staats- en natievorming, komt daarbij niet voldoende aan bod.

Het zwaartepunt van het boek Doopsgezinden in Friesland ligt bij de formatieve fase van de doopsgezinde beweging. Voortdurend worden de ontwikkelingen in een bredere context geplaatst, een enkele keer helaas wel om te concluderen dat het specifieke geval geen relevantie draagt voor het onderwerp van het boek. We zien hoe de doopsgezinde beweging haar positie innam, meebewegend op de golven van de bredere maatschappelijke ontwikkelingen in de achttiende en negentiende eeuw. Tegelijkertijd was er sprake van een verdere krimp. In Friesland werd in 1809, waarmee we het einde naderen van de periode die Trompetter behandelt, nog maar 7,5% gerekend tot de doopsgezinde beweging, in Noord-Holland, de provincie met de tweede grootste gemeenschap, was dat 2,8%. Het succes ligt dus niet zozeer in de omvang als wel in de impact van de beweging op de samenleving. Trompetter benadrukt dat, met name in de zeventiende en achttiende eeuw, individuele leden van de doopsgezinde beweging grote maatschappelijke invloed hebben gehad. Dat staat buiten kijf, maar dat hier sprake is van oververtegenwoordiging van doopsgezinden wordt minder duidelijk onderbouwd. Ook de fysieke nalatenschap, in de vorm van kerken en pastorieën, duidt erop dat de doopsgezinde beweging een wezenlijk deel uitmaakt, om Trompetter te parafraseren, van het geestelijk erfgoed. Dankzij dit werk krijgen we daar op toegankelijk wijze inzicht in.

 

Cor Trompetter, Doopsgezinden in Friesland 1530-1850. Bornmeer, Gorredijk 2017. www.bornmeer.nl € 15,00.

 

Earder publiseard yn de Moanne, 17 (2018), 2 (maart)

Reagearje

DE MOANNE

'de Moanne' wol in breed en kreatyf poadium biede foar aktuele en skôgjende bydragen oer kultuer en de keunsten. 'de Moanne' lit sjen wat der yn en om Fryslân spilet, yn taal, byld en nije media. 'de Moanne' ferskynt op it web, op papier en organisearret 'live'-moetingen.