Dichters als stilleven

Publisearre op 5 mei 2016

ERNST BRUINSMA – 

Als eerste overhandigt Christiaan Kuitwaard me een velletje papier. We zijn nog maar net gaan zitten in zijn atelier. Penselen en kwasten keurig geordend op een plank voor het raam met uitzicht op de tuin. Een fikse stapel cd’s met klassieke muziek ligt achter een schildersezel in de hoek en her en der staan werken-in-uitvoering op de grond. ‘Dat is even een uitleg over de ‘camera lucida’, dat is een belangrijk punt’, zegt de schilder. Het is typerend voor de zorgvuldigheid waarmee hij werkt, binnen en buiten zijn atelier. Ook na afloop van ons gesprek stuurt hij me nog tekstjes waarin hij zo secuur mogelijk uitlegt hoe hij heeft gewerkt aan zijn project ‘Dichters als stilleven’. Personen zo objectief en nauwkeurig mogelijk waarnemen, alsof het een stilleven betreft, daar ging het hem om. ‘Ik ben nu heel erg benieuwd naar de werking van een tentoonstelling in Museum Belvédère van een groot aantal portretten met geloken ogen. Mijn streven was een verzameling individuen die overkomen als een neuriënd koor.’

 

Een foto bepaalt in een fractie van een seconde hoe iemand of iets eruit ziet, terwijl het werken naar de waarneming een opeenstapeling is van talloze malen kijken. Dat levert volgens mij een sterker beeld op en staat dichter bij onze beleving.

 

In de schilderijen van Kuitwaard komen nooit mensen voor en nu is daar ineens een expositie van twintig dichtersportretten. Toch past dit project naadloos binnen zijn oeuvre, dat zich immers kenmerkt door een sterke nadruk op licht- en schaduwwerking. Of het nu gaat om landschappen, kop en schotels, of de whitebox paintings. ‘Het portret is wel een probleem, eigenlijk. In mijn landschappen kom ik met algemene beelden, ik haal alle specifieke geografische referenties er uit. Maar een portret is heel erg specifiek. Daarom heb ik dat heel lang gemeden, al tekende ik voor mijn plezier wel veel portretten. In schetsboeken, portretten van mijn kinderen bijvoorbeeld. Zelfs een model kun je nog veralgemeniseren. Je kunt zeggen: dit is een oudere vrouw. Maar bij portretten kan dat niet. Of dan wordt het een soort tronie’.

Jarenlang heeft Kuitwaard veel naar model getekend bij het Tekengenootschap Tsien (www.tsien.nl). Een initiatief van Walter Baas, Gea Koevoets, Tjeerd Landman, Martin Sijbesma en Sytse Singelsma. ‘Zij begonnen al in 2009, ik heb me een jaar later aangesloten. Ik ben er nu uitgestapt omdat ik het te druk heb, maar ik heb er veel van geleerd. Een keer per maand was dat. En toen ik nog op de kunstacademie zat, gingen we elke woensdagavond met een groepje drie kwartier elkaars portret ‘schilderen’. Ook heel leerzaam.’

Een belangrijke stap richting de expositie met dichtersportretten werd gezet toen Kuitwaard een klein portretje van zijn broer schilderde: ‘Hem heb ik toen gevraagd om zijn ogen dicht te doen bij het poseren. Hij deed zijn hoofd rechtop en zijn ogen dicht. Dat is een heel spannend olieverfschilderijtje geworden. Alsof iemand neuriet. Hij moest zijn ogen een beetje krampachtig dichtdoen, dan krijg je zo van die rimpels. Fascinerend. Dat heb ik altijd onthouden.’

Kuitwaard legt uit waarom dat voor hem zo belangrijk was. Als je als mens ergens naar kijkt, tasten je ogen het hele beeld een beetje af. Bij een portret met zichtbare ogen kijken mensen daar als eerste naar en niet meer naar het gezicht zelf. Door de geportretteerden af te beelden met gesloten of geloken ogen, zal de beschouwer het portret eerder visueel aftasten zoals je ook doet bij het bekijken van een stilleven. Een ander aspect is natuurlijk dat zo’n portret een sterk introvert karakter heeft, wat goed aansluit bij het veronderstelde introverte karakter van het dichterschap. ‘Dichters hebben ook stilte nodig, net als ik. Als je tot stilte komt, kun je beter waarnemen. Als water in beroering is, zie je niet veel. Maar als het spiegelglad is, kun je er doorheenkijken of de spiegeling bekijken. Je wilt je bewust worden van dingen en daar heb je stilte voor nodig. Stilte is de grondtoon van alles.’

‘Door de geloken ogen kan ik ze benaderen als een stilleven eigenlijk. Maar omdat er wel een persoon zit te poseren, is de tijd beperkt. Daarom heb ik de ‘camera lucida’ gekozen. Zo kan ik heel snel de positie van de ogen, de neus en de kin bepalen. Dan doe ik het apparaat weg en ga ik het verder op het oog doen.’

De ‘camera lucida’ is niet nieuw voor Kuitwaard. Eerder al maakte hij een grote serie met kop en schotels. ‘Zo heb ik wel zestig aquarellen gemaakt. Dit is hetzelfde als die kop en schotels, alleen dit zijn mensen. Ik benader het zo objectief mogelijk. En toch komt er veel van die personen in terug, maar daar ben ik niet mee bezig. Ik probeer zo geconcentreerd mogelijk en zo objectief mogelijk te werken. Ik denk niet: dit is typisch iets voor hem of voor haar. Gewoon goed kijken. Zo komt er ook spanning of spontaniteit in’. De camera lucida is maar een hulpmiddel waardoor snel in potlood een eerste waarheidsgetrouw beeld kan worden neergezet. De verdere uitwerking met verdunde inkt (naar de waarneming zonder de camera lucida) vindt dan plaats in drie afzonderlijke fasen. ‘Een tweede probleem is namelijk de belichting. Die kan wat saai zijn bij een portret. Ik wilde er meerdere belichtingen in stoppen, meerdere lagen. Door drie verschillende belichtingen ontstaan op het gezicht vele overlappende schaduwen, de concentratie ligt dan ook op het vastleggen van die verschillende schaduwen. Als de schaduwpartijen nauwkeurig worden weergegeven, wordt de plasticiteit van het gezicht duidelijk.’

Kuitwaard is een schilder die zich zeer bewust is van de schildertradities waarin hij staat en hij kiest dan ook zeer doordacht voor deze werkwijze. ‘Een sterke motivatie voor het werken naar de waarneming komt voort uit mijn groeiende aversie van het gebruik van foto’s als uitgangspunt bij het schilderen en tekenen van mensen. Een foto bepaalt in een fractie van een seconde hoe iemand of iets eruit ziet, terwijl het werken naar de waarneming een opeenstapeling is van talloze malen kijken. Dat levert volgens mij een sterker beeld op en staat dichter bij onze beleving. Wij mensen kijken, zeker als we naar gezichten kijken, altijd een aanmerkelijk langere tijd naar iets dan de één zestigste van een seconde van het fototoestel. Omdat het portret in één sessie ontstaat, moeten er snel beeldende beslissingen worden genomen, wat zorgt voor spanning, diversiteit en het toelaten van toeval.’

Over ‘waarnemen’ praat Kuitwaard graag door. Het is een onderwerp dat hem als beeldend kunstenaar enorm bezig houdt. Hij leest er ook veel over. Bijvoorbeeld in de essays en boeken van David Hockney. ‘Mensen zijn meestal bezig met dingen die ze weten. Ze zien iets, maar interpreteren het als iets dat ze al kennen. Je stopt het meteen in een categorie. Maar ik probeer steeds bewuster te kijken. De ‘camera’ heeft me daar bij geholpen. Neem nu die spijlen in het kozijn. Vier jaar geleden had ik ze rechtgezet, nu zou ik ze eerder iets schuin tekenen omdat ik perspectief zie. Dat komt door dat apparaatje, dat heeft me bewust gemaakt van vervormingen. Dingen die in je blikveld zitten, die vervormen, die lopen krom zelfs. Bij het portret van Sytse Jansma bijvoorbeeld, hij zit heel erg naar voren met zijn hoofd. Dat hoofd is ook heel groot geworden. Als je gewoon kijkt, ben je je daar niet zo bewust van. Dan teken je alles mooi in verhouding. Zoals je denkt dat het is: het hoofd is in omvang een zoveelste deel van het lichaam, enzovoort. Maar dat is helemaal niet zo. Alleen vanuit één bepaald punt kun je dat zeggen.’

De kern van het portretteren is bij Kuitwaard: heel goed waarnemen en heel goed nadenken over wat hij wel doet én wat hij niet doet. ‘Ik laat de omgeving weg in de portretten en ik laat de kleur weg. Maar de vorm tast ik niet aan. En de restruimte vind ik ook heel erg belangrijk. Ik heb sterk de behoefte om iets universeels te maken, iets tijdloos. Dat wat een beetje losgezongen is van tijd en plaats. Anders is het een illustratie.’ Gevraagd naar voorbeelden noemt hij de tekeningen van Hans Holbein de Jonge (ca. 1497-1543), met name die van het hof van Hendrik VIII: ‘Als je die portretten ziet, dan zie je wel verouderde kledij enzovoort, maar als je die gezichten ziet, die zou je zo nog op straat kunnen tegenkomen. Dat probeer ik er een beetje in te krijgen. Daar ben ik altijd wel naar op zoek geweest.’

Oorspronkelijk wilde Kuitwaard portretten maken met alleen de schaduw, verder niks. ‘Geen wimpers, geen haar, enzovoort. Maar dat was geen portret meer. Je zag alleen slagschaduw op een blote huid. Daarna heb ik geëxperimenteerd met de omlijningen van slagschaduwen op gezichten. Dat leverde wel een interessant beeld op, maar de gezichten bleven onherkenbaar. En je weet, als iets lelijk is, dat is daadwerkelijk onderzocht, sluiten mensen hun ogen af. Dan stopt de waarneming, je wendt je ogen af of je blokkeert gewoon. Als er een bepaalde schoonheid in zit, gaan de ogen open. Daarom heb ik toegegeven aan de beschouwer. Dus zonder extreme invalshoek en voor geloken ogen. We hebben namelijk een bepaald hersendeel, speciaal voor het interpreteren van gezichten. Als er op een bepaalde manier een schaduw valt, kunnen wij meteen al zien hoe het gezicht verder loopt. Je hoeft maar een paar dingen te doen.’

Zie ook www.christiaankuitwaard.nlwhiteboxpainting.blogspot.nl en www.museumbelvedere.nl.

 

CAMERA LUCIDA (Latijn; heldere kamer). Met dit in 1806 door de Engelse natuurkundige William Wollaston uitgevonden instrument (feitelijk niet meer dan een prisma en twee lenzen op een standaard) kan men een voorstelling optisch projecteren op een vlak stuk papier, zodat men de voorstelling kan overtrekken. Dat klinkt makkelijk, maar wanneer de tekenaar zijn hoofd een fractie beweegt, verschuift ook het beeld op het papier. De beste methode is dan ook om snel de plaats van de belangrijkste kenmerken vast te leggen. Daarna kan de rest ‘op het oog’ worden ingevuld. Een voordeel van dit instrument is dat de tekenaar beter in staat is om objectiever waar te nemen. Het apparaat was vooral in de negentiende eeuw in omloop. Door het onderzoek van de Engelse schilder David Hockney (1937) naar het gebruik van optische instrumenten in de geschiedenis van de Europese schilderkunst is de Camera Lucida weer bekend geworden. Hockney ontdekte dat schilders als o.a. Van Eyck (1395-1441), Caravaggio (1573-1610) waarschijnlijk gebruik maakten van optische instrumenten, zoals lenzen en spiegels, om voorstellingen op het doek of papier te projecteren. David Hockney schreef over zijn onderzoek het boek ‘Secret Knowledge’.

 

Earder publiseard yn de Moanne, 15 (2016) 2 (maart) s. 62-64

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels