De geschiedenis van MacBeth

Publisearre op 1 februari 2011

INES SAUER –

Tryater speelt ‘het Schotse stuk’. Het werk van Shakespeare dat door bijgelovige acteurs niet bij de naam genoemd mag worden, zeker niet in de buurt van een theater. Maar iedereen die het ook maar een beetje kent, is juist geneigd om spontaan de kwaadaardig rijmende heksen te citeren: ‘Fair is foul, and foul is fair: Hover through the fog and filthy air’. En dat is dus ook vragen om ellende. Wie dit doet in het theater moet ter plekke iets uit Hamlet citeren als tegengif, of buiten het theater drie rondjes draaien en over de rechterschouder spugen. Vervloekt stuk. Had Shakespeare maar geen heksenpraktijken op het toneel moeten zetten. Of hadden al die acteurs die dit stuk ooit hebben gespeeld maar altijd veilige nepwapens gehanteerd (er schijnen er ‘on stage’ een paar aan echte verwondingen gestorven te zijn), of was het maar niet zo vaak gespeeld, dan waren er statistisch gezien niet zoveel rampen aan verbonden geweest.

Maar hoe zit het met de inhoud van het stuk? Is er iets in Macbeth wat werkelijk raakt aan onze angsten?

Macbeth vertelt het verhaal van een Schotse krijgsheer die moorden pleegt om de hoogst mogelijke positie in zijn wereld te bemachtigen: het koningschap. Macbeth is een neef van de koning, Duncan. Van een bloedende soldaat horen we aan het begin van het stuk hoe daadkrachtig Macbeth de vijand heeft gedood en zo de koning heeft gered. Duncan beloont Macbeth. Heksen voorspellen Macbeth grotere macht. Macbeth deelt dit visioen met zijn vrouw. En zij, Lady Macbeth, stuurt er op aan dat hij Duncan vermoordt, zodra daar gelegenheid voor is. Zo wordt hij nu koning. Uit angst voor verlies van zijn positie gaat hij door met moorden, totdat tegenkrachten zich bundelen en hijzelf gedood wordt.

Shakespeare schreef dit werk omstreeks 1605, tijdens het koningschap van James I, opvolger van koningin Elizabeth. Het acteursgezelschap van Shakespeare was na de dood van Elizabeth benoemd tot gezelschap van de koning: ‘The King’s Men’. Verstandig was het dus om te proberen theater te maken dat bij de nieuwe koning in de smaak zou vallen. Zeer gedurfd is wat Shakespeare koos te verbeelden. Van James I is bekend dat hij bijzonder gefascineerd werd door hekserij. Hij had er een serieuze studie aan gewijd, de Demonologie, die hij ook had laten publiceren. James I vreesde heksen hartgrondig, niet omdat ze melk zuur zouden maken of ’s nachts op bezemstelen zouden rondvliegen, maar omdat ze natuurlijk veel erger kwaad zouden willen aanrichten: samenspannen met de duivel tegen het hoofd van het rijk: de koning. James I kende nog meer angsten want zijn beide ouders waren een gewelddadige dood gestorven. Zijn vader was vermoord in een duister complot en zijn moeder, de Schotse koningin Mary Stuart, was op bevel van koningin Elizabeth onthoofd. Zelf had James ook al minstens één moordaanslag overleefd. James I schijnt daarom doodsbang geweest te zijn voor dolken en zwaarden. En wat deed Shakespeare met deze informatie? Hij waagde het om een stuk te schrijven over Schotse voorouders die opdoemen in een wereld vol hekserij en bebloede steekwapens. Hoe de koning precies heeft gereageerd is niet bekend, maar Macbeth is één van de meest gespeelde stukken van Shakespeare.

De heksen en geestverschijningen vormen voor elk gezelschap een uitdaging: hoe wil je het praktisch uitvoeren, zodat toeschouwers de angst en fascinatie van Macbeth kunnen geloven? En welke rol ken je de heksen toe in het drama? Welke betrokkenheid hebben zij bij het bloedbad dat wordt aangericht? Zijn het schikgodinnen, orakelende priesteressen, die als in een Griekse mythe een onontkoombaar lot voorzien? Of zijn zij kwaadaardige verleidsters die destructieve verlangens – waar elk mens soms mee worstelt – sluw bespelen? Maar laat Shakespeare ons dan vooral vrezen voor deze verleidsters, of juist voor onze eigen verlangens?

De vraag naar de betrokkenheid van de heksen bij het kwaad leidt natuurlijk direct naar de vraag naar de betrokkenheid van de andere personages. In de eerste plaats naar de verantwoordelijkheid van Macbeth. Want stel dat Macbeth slechts speelbal zou zijn van hogere machten, dan zou hij ‘schuldeloos schuldig’ zijn, zoals een klassiek tragisch personage als Orestes of Koning Oidipous. Maar nee, zo heeft Shakespeare het echt niet geschreven. Stel dat Macbeth een gewetenloze schurk was, iemand die geweld zuiver en alleen als instrument ziet om een bepaald doel te bereiken? Dan waren heksen in dit stuk helemaal niet nodig geweest. Shakespeare heeft zo’n schurk ook wel op het toneel gezet, in het koningsdrama Richard III bijvoorbeeld, een van zijn vroege werken, waarin hij het mechanisme van de machtsstrijd laat zien. Richard zegt: [vrij samengevat] ‘Ik ben lelijk, mismaakt, maar ik heb alle potentie om de kroon te veroveren, en dat zal ik dan ook doen, en wel zó’. Wat volgt is een indrukwekkende show, een topprestatie van een zuivere machiavellist die geen truc achterwege laat en geen kans laat liggen om verdere macht te grijpen. Richard lijkt op het personage ‘De Ondeugd’ uit de middeleeuwse zinnespelen, iemand die met volle overtuiging en nauwelijks verbloemd plezier wandaden verricht. Wonderbaarlijk gruwelijk. Maar hoe anders is Macbeth!

Alleen aan de oppervlakte lijken de verhalen van Macbeth en Richard III op elkaar: een ambitieuze edelman steelt via een reeks moorden de kroon en wordt vervolgens zelf slachtoffer. Maar Macbeth is geschreven op een nieuwe, geniale manier, volgens een dramaturgische strategie die Shakespeare voor het eerst heeft toegepast bij het schrijven van Hamlet (omstreeks 1600). Het is de strategie van het ondoorzichtig maken van het gedrag van zijn (hoofd)personages. Hamlet krijgt vrijwel aan het begin van het stuk opdracht om zijn vader te wreken door zijn oom te doden. Vervolgens kijken we niet naar hoe hij daadkrachtig die opdracht uitvoert. Nee, we zien urenlang hoe hij het juist tobbend uitstelt, hoe hij zijn vriendinnetje wanhopig maakt, hoe hij speelt dat hij gek is, hoe hij uitbarst tegen zijn moeder. We kijken naar menselijk gedrag dat niet rechtlijnig wordt verbeeld volgens een logische samenhang tussen oorzaak en gevolg, zoals de eerste theatertheoreticus Aristoteles het voorschreef. We kijken naar een complex wezen. Naar iemand van wie we genoeg gedachten horen om in te kunnen voelen wat er met hem gebeurt, maar van wie het gedrag niet eenduidig is. Wat deze geniale schrijversstrategie oplevert, is dat generatie na generatie, makers en toeschouwers zich gefascineerd afvragen wat die Hamlet toch mankeert, drijft, bezielt? Iedereen heeft er vermoedens, gevoelens bij, Shakespeare heeft ons daarvoor genoeg stof gegeven, maar in het theater raken we er nooit over uitgepraat.

Macbeth is ook zo’n briljant stuk, waar we een wereld worden ingezogen die nooit exact te doorgronden is. Macbeth is niet het stuk, zo’n koningsdrama, dat glashard het mechanisme van de macht toont. Macbeth gaat over een duister verval, het verval van een intelligent mens. Over de wording van een moordenaar die hierdoor zelf gekweld wordt. Het motief is net zo helder als bij Richard: verlangen naar de kroon. Maar Macbeth wil zijn ziel, zijn menselijkheid daar niet voor verliezen: ‘Ik durf alles wat een man betaamt, wie meer durft is geen man’.

Zijn vrouw, Lady Macbeth, noemt dat zwakte, lafheid, een man moet bereid zijn tot het uiterste te gaan voor zijn verlangens. Het is niet helder waar het verlangen van Macbeth begint en eindigt. Waarom biedt hij geen weerstand aan zijn crimineel verlangen? Is hij verblind? Is hij een nihilist? Is hij een morele slappeling? Is hij leeg of uitgeput van het bloedvergieten? We weten het nooit zeker. Die grote overgang, hoe hij de grens tussen zijn loyaliteit en zijn criminaliteit overschrijdt, is onduidelijk. Het lijkt hem haast te overkomen. Het is opeens gebeurd, midden in de nacht. En tegelijkertijd: al zijn teksten zijn doordrongen van zijn eigen besef van criminaliteit.

Wat de uitkomst betreft is de grens natuurlijk wel duidelijk: zodra hij de moord op de koning heeft gepleegd is hij definitief crimineel. Maar in zijn hoofd, in zijn beleving verkeert hij voortdurend in een schemergebied waarin gedachten gonzen, zijn brein woelt, schorpioenen in zijn hoofd zitten. Hij zit in een mistige, vieze nacht. Het is de vage duisternis van deze mentale toestand die het stuk zo spannend, zo beklemmend maakt.

Bronnen: o.a. Stephen Greenblatt, Will in the World (London 2004) en Jan Kott, Shakespeare Our Contemporary (1974).

Kategory
Tags

Diel dit artikel!

Relatearre artikels

  • Kategory: Opiny,Teater

    HANS BRANS - Een festival van twaalf dagen om een nieuw artistiek leider welkom te heten - dat is een opmerkelijke, nooit eerder vertoonde openingszet. [...]

  • MARITA DE JONG  - Akteur Freark Smink is yn 1948 berne yn Sondel. Hy hat 15 jier as akteur ferbûn west oan it toanielselskip Tryater. [...]

  • Kategory: Resinsje,Teater

    SOPHIE TEKELENBURG - ------------------------------------------------------------------------------------------------------------ Van: Sophie Tekelenburg Aan: redactie de Moanne Datum: 28 april 2004 Onderwerp: “Yerma” van Tryater ------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Beste redactie, Yerma, van de [...]